Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Nederduitsche spraakkunst

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1,13 MB)

XML (0,58 MB)

tekstbestand






Genre
sec - taalkunde

Subgenre
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Nederduitsche spraakkunst

(1805)–Petrus Weiland

Vorige Volgende

B. Over de medeklinkers.

1. Over sommige te onregt onder de Nederduitsche medeklinkers gerangschikte letteren.

§. 39. Wij hebben boven (§. 2.) reeds gezien, dat de c, q, en x als vreemde letters mogen beschouwd worden, en derhalve tot de echt Nederduitsche medeklinkers, eigenlijk, niet behooren, kunnende dezelve in woorden van uitheemschen oorsprong gebezigd worden, als: Cicero, Cyprus, Quintilianus, Xerxes, Xanthippe enz.

[p. 33]

§. 40. Verkeerdelijk derhalve werd de c oudtijds voor genoegzaam al onze klinkers geplaatst, als mede ter sluiting van eene lettergreep, in stede van de kgebezigd; terwijl dezelve naderhand, aan het einde eener lettergreep, voor de kgeplaatst werd; doch ook dit werd, in lateren tijd, als overtollig afgeschaft, en men schrijft thans naar den aard onzer taal, en in navolging van de achtbaarste schrijveren: kamer, kelder, koopen, kunnen, dik, stuk, sieren enz. *.

§. 41. Voor de q en x hebben wij de gelijkluidende klanken kw en ks, en wij schrijven derhalve kwaad, kwellen, kwijten enz. - dagelijks, desgelijks, des volks enz.

§. 42. De h is, eigenlijk, noch klinker noch medeklinker, schoon zij doorgaans echter onder de medeklinkers gerangschikt wordt; zij is niet meer, dan een schielijke ophef en eene scherpe uitblazing van adem voor het begin van eenen klinker †, gelijk ontwijfelbaar daaruit blijkt, dat zij in geen onzer woorden als wortelletter voorkomt, en bij dezelfde woorden, in verschillende gewesten van Nederland, bijgevoegd of weggelaten wordt. Zoo zeggen, bij voorbeeld, de Zeeuwen, Vlamingen en die van Goudaaan, ond, uis, terwijl de overige Nederlanders dit haan, hond, huis uitspreken. Zoo zeggen wij

[p. 34]

hooren, met de h, terwijl wij dezelve bij het grondwoord oor weglaten. En uit dit alles is gemakkelijk op te maken, dat de schrijfwijs van gh, welke oudtijds plagt plaats te grijpen, met regt, als ongegrond en geheel nutteloos, verworpen wordt.

§. 43. Ten aanzien van de j dient nog aangemerkt te worden, dat men dezelve doorgaans verkeerdelijk als eenen medeklinker beschouwt, daar zij intusschen niets anders dan de klinker i is, welke, aan het begin der woorden voor eenen anderen klinker staande, door de schielijkheid der uitspraak, als een medeklinker luidt, en als dan, door eenen lang onderuit gehaalden staart, van de gewone i onderscheiden wordt: zoo dat jagen, jakob, eigenlijk niet anders is, dan iägen, iäkob, schielijk uitgesproken. De ouden schreven zoo wel iaer en yaer, als jaar.

2. Over de verdeeling van de medeklinkers.

§. 44. Zonder genoegzamen grond heeft men voorheen de medeklinkers verdeeld in halve klinkers en stomme letters, noemende die, bij de uitspraak van welke een klinker voorafgaat, als: ef, el, em, en, er, es halve klinkers, en die, waarin een klinker volgt, als: be, che, de, ge, ka, pe, te, ve, we, ze, of zed, stomme letters. Immers, alle medeklinkers zijn, buiten zamenstelling met de klinkers, van natuur klankeloos; doch derzelver geluid wordt terstond gehoord, zoo dra een klinker daar bij komt;

[p. 35]

en dit geluid heeft altoos iets van den bijgevoegden klinker, en is derhalve een gemengd geluid, het zij de klinker vooraf ga, of volge.

§. 45. Doch van waar komt het, vraagt men, natuurlijk, dat de klinker, bij de uitspraak van den eenen medeklinker, vooraf gaat, en, bij de uitspraak van den anderen, volgt? Schoon men dit doorgaans aan de willekeur der genen toeschrijft, die den letteren namen gegeven hebben, rust het echter, waarschijnlijk, op zeer goede gronden, en is derhalve niet zoo geheel willekeurig te noemen.

§. 46. De medeklinkers zijn, als ware het, tusschen de lippen, tegen de tanden, en het voorste en achterste gedeelte van het gehemelte geklemd, en sommige derzelven moeten, bij de uitspraak, door behulp van klinkers, uitgeleid, andere uitgestooten worden, om derzelver waren klank klaar en krachtig te kunnen onderscheiden. Tot de eersten behooren ef, el, em, en, er, es, en tot de laatsten be, che, de, ge, ka, pe, te, ve, we, ze, of zed. En schoon men de eersten, sedert eenigen tijd, fe, le, me, ne, re, en se genoemd heeft, is het echter zeker, dat daardoor de klank der f, l, m, n, r, en s verre na zoo klaar en krachtig niet uitgedrukt wordt, als door ef, el, em, en enz.; gelijk in eb, ech, of ich, ed, eg enz. het geluid der b, ch, d, g enz. veel minder zou doorsteken, dan in be, che, of chi, de, ge enz.; waarom wij genoegzame reden meenen te hebben, om de hier en daar ingevoerde nieuwigheid van fe, le, me, ne, reenz. te verwerpen, en de gewone benaming der medeklinkeren te behouden.

[p. 36]

§. 47. Daar de mensch, behalve de opening des monds en het gehemelte, geene andere werktuigen bezit, om oorspronkelijke klanken te vormen, dan de keel, de tong, de lippen en de tanden, zoo verdeelt men de medeklinkers gevoeglijk in keel - tong - lip - en tandletters, terwijl de ch, g en k tot de keelletters, de d, t, l, n en r tot de tongletters, de b, p, f, v, w en m tot de lipletters, en de s en z tot de tandletters behooren *.

*
Zie de boven genoemde Verhandel. over de Nederd. spell. bl. 80, 81.
†
L. ten Kate, D. I. bl. 122.

*
Andere, tot de spraakkunst behoorende, bijzonderheden, als: de aard en het in geschil staande gebruik van sommige medeklinkeren; de verwantschapte medeklinkeren, derzelver zachtheid en scherpte, derzelver verwisseling en verdubbeling; als mede de invloed van het gebruik, de uitspraak, welluidendheid en afleiding op de spelling; zoo ook de inlassching van d, t en e in eenige zelfstandige naamwoorden en andere woorden; de onderscheidene spelling van gelijkluidende, doch in beteekenis verschillende woorden; en eindelijk de spelling van woorden, welke uit andere talen ontleend zijn, - alle deze bijzonderheden ga ik met stilzwijgen voorbij, en wijs den lezer naar de meer genoemde Verhandeling over de Nederduitsche spelling, van den Hoogleeraar M. Siegenbeek, alwaar hij dezelve in het breede en grondig behandeld kan vinden.

Vorige Volgende