De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 72]
| |
Inhout.Ga naar voetnoot*1 Eneas verzoekt door Venulus bystant by Diomedes, wiens reisgenooten in vogels 2 verkeert waren: weshalve den Troiaen hulp ontzegt wort, en de gezant wederkeerendeGa naar voetnootr. 2 3 zagh de plaets, daer voorheene de herder in eenen wilden olijfboom veranderde. hierna 4 verkeerden Eneas schepen in zeegodinnen: gelijk namaels Ardea, na Turnus omkomen,Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 73]
| |
5 in eenen reiger. Eneas hierna ten godt verkoren, zoo komen andere koningen, zijn na-Ga naar voetnoot5 6 zaeten in het rijxbezit. Onder Prokas gebiet bloeide Pomone, eerst in een out wijfs ge-Ga naar voetnoot6 7 daente van Vertumnus gevrijt, die haer vertelde hoe Anaxarete in steen verharde. Dees 8 vryer hierna weder een jongelings gestalte aenschietende, genoot zijnen wensch. Onder 9 Numitor worden de koude wateren heet. Romulus de nazaet op stoel geraekt, wortGa naar voetnoot9-vlg. 10 Quirijn genoemt, en vergodet, en zijne beddegenote Ora een godin gehouden. Alree was Glaukus, langs Eubeë, en 't gruwzaem strantGa naar voetnoot1
Van Etna [daer Jupyn de reuzen delfde in 't zant,Ga naar voetnoot2
De vruchtbaere akkers, en de velden ledigh leggen,Ga naar voetnoot3
Van ossen weetend, zaet, noch kouter, ploegh, noch eggen]
5[regelnummer]
Gekoomen, en voorby out Zankle, en ook Messeen,Ga naar voetnoot5
Recht over Regium, en spoede in 't midden heenGa naar voetnoot6
Van Scilles straet, langs vet Sicilje, en Kalabryen,Ga naar voetnoot7
Daer veele schepen in de zeekolk schipbreuk lyen.
Hier nu gedreven door het diep Tirreensche meer,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Met eenen grooten troep, genaekt hy van zoo veerGa naar voetnoot10
De groene heuvels, en genoeghelyke hovenGa naar voetnoot11
Van Circe, een dochter van de goude zon hier boven,Ga naar voetnoot12
En 't hof vol dieren, van zoo veelerhande slagh.Ga naar voetnoot13
Zoo dra godt Glaukus haer aenminnigh aenschyn zagh,Ga naar margenoot+
15[regelnummer]
En zy van wederzyde elkandere begroetten,Ga naar voetnoot14-15
Sprak hy aldus: ik koome u hier van pas gemoeten.
Godin, heb deernis met een' godt: want gy alleen
Kunt, ben ik 't waerdigh, van dees liefde en dit gesteen
Myn hart verlichten. welk een kracht en maght in kruiden
| |
[pagina 74]
| |
20[regelnummer]
En planten steekt, en watze uitwerken en beduiden
Weet niemant meer dan ik, die schrander uitgeleert,Ga naar voetnoot21
Hierdoor van wezen en natuure ben verkeert,
En wil u d'oorzaek van myn dolle minne ontvouwen.Ga naar voetnoot23
'k Zagh Scille op 't zeestrant, aen d'Italische landouwen,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Recht in 't gezicht van ryk Messene aen d'overzy.
Ik schaeme u myn gebeên, belofte, en vleiery,Ga naar voetnoot26
Liefkoozen, vryen, en met een haer schimpigh smaelenGa naar voetnoot27
Op myn lieftalligheên van woorden op te haelen.Ga naar voetnoot28
Indien uw heiligh rym en zweeren smert verlicht,
30[regelnummer]
Ay zing op myne bede een krachtigh toverdicht:Ga naar voetnoot29-30
Of kan gewas en kruit zich tegens wreetheit kanten,Ga naar voetnoot31
Gebruik beproefde kracht van werkelyke planten.Ga naar voetnoot32
Doch 'k wil niet dat uw kunst myn minnewonden heel',
Maer Scil my minnende in myn minnekoortse deel':
35[regelnummer]
En Circe zegt, [geen vrou is lichter t'overwinnen,Ga naar voetnoot35
t'Ontvonken met de torts en heeten gloet van minnen
Dan zy; 't zy d'oorzaek schuile in haer natuure en aert;
't Zy Venus voel' den spyt, waerme zy wert bezwaert,
Als Febus, nederziende uit 's hemels heldre plekken,
40[regelnummer]
Vulkaen haer overspel met Mavors durf ontdekken]Ga naar voetnoot38-40
Veel nutter zet gy op een willige uwen zin,Ga naar voetnoot41
Een die bevangen is met een gelyke min,
En zoekt wat gy verzoekt. een godt als gy zyt waerdigh,
Eer gy het iemant verght, gevryt te worden vaerdighGa naar voetnoot43-4
| |
[pagina 75]
| |
45[regelnummer]
En zonder uitstel, zoo hier hoop van weêrmin is:Ga naar voetnoot45
En op dat gy niet hoopt op 't los en ongewis,Ga naar voetnoot46
Noch uw bevalligheit en schoonheit zoud mistrouwen;
Ik dochter van de zon, zoo glansryk in 't aenschouwen,Ga naar voetnoot48
Ben een godin, befaemt door maght van toverzang,
50[regelnummer]
En kennis van het kruit. nu wensche ik, en verlang
Zelf in uw hart te staen. versmaze die u quellen,Ga naar voetnoot49-51.
En schimpende uwe liefde en trou ter leure stellen.
Bemin een die u mint, en aenlonkt zoet en bly:
Aldus gemoet de liefde elkandre van weêrzy.Ga naar voetnoot53-54
55[regelnummer]
De godt zegt tegens haer, die hem zyn hart wou steelen:
De zoute zee zal eer geboomte en bladers teelen,
Het hoogh geberghte wier voortbrengen, eer ik Scil,
Myn waertste lief, zoo lang zy bleef, verlaeten wil.Ga naar voetnoot58
De minnende godin wert toornigh om 't versmaeden,
60[regelnummer]
En mits zy dienze mint niet deeren kon noch schaden,
Noch wou beledigen, bleefze echter gram uit nytGa naar voetnoot60-61
Op haer, die hy verkoos. z'ontvonkt van wraek, vol spyt,
Gestoort om 't weigeren der minnelyke bede,Ga naar voetnoot63
Stampt sap en giftigh kruit, en mengt hier onder medeGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Bezweeringen, en rym, en helsche tovery.
Zy kleet zich zelve in 't blaeu, en stapt, van razernyGa naar voetnoot66
Gedreven, midden door de dieren, die haer vleien,Ga naar voetnoot67
Ten hove uit regelrecht naer Regium, gescheien
Van Zankle, en 't rotzigh strant, dat uit het water steekt,Ga naar voetnoot68-69
70[regelnummer]
Recht over Regium, en daer de storm op breekt.Ga naar voetnoot70
| |
[pagina 76]
| |
Zy stapt op water, als op strant en waterkanten,
En wandelt op de zee met haere drooge planten.Ga naar voetnoot72
Hier legt een boghtigh hol, en enge waterkolk;Ga naar voetnoot73
Een aengenaem vertrek, beschut voor damp en wolk,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
En 't steeken van de zon, wanneerze in top gesteigert,
Van boven straelende, het aertryk schaduw weigert.Ga naar voetnoot76
Hier ruste Scille vry van 's middaghs zonneschyn.
Maer Circe smet dees kolk met krachtigh helsch venyn,
Het welk gedroghten baert. hier gietze een toverpeste,
80[regelnummer]
En sappen in, dieze uit de booze wortels preste,Ga naar voetnoot79-80
En mompelt binnen 's monts wel drywerf negenmaelGa naar voetnoot81
Een donker tovervaers, een nieu gevonde tael,
Die twyfelachtigh luit. toen quam'er Scille aentreden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot83
En was ten navel in de kille naeu beneden,
85[regelnummer]
Of vint haer eechenis van honden dicht bezet,Ga naar voetnoot84-85
Die bassen om het lyf, te voren blank en net;
En noch in 't eerste niet bevroedende, bevangen
Van schrik, hoe deze vast aen 't lyf gekoppelt hangen,
Verdryftze, en vlugt en vreest der honden dartlen muil,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Maer sleeptze in 't vlugten me, schuimbekkende en heel vuil,
En ziende naer de heup, de voeten, en de beenen,
Ziet d'opgespalkte keel der honden om haer heenen,
En dolle bassers hecht geknoopt aen 't onderlyf,
En blooten buik, die zy vooruitsteekt hardt en styf.Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Verliefde Glaukus schreit, en schuwde Circes huwelyk,
Die haere kruiden, zoo moordaedigh, en zoo gruwelyk,
Te werk stelt. Scille hiel nu stant in dezen staet,Ga naar voetnoot97
Verstak Ulisses van zyn reisgenoots uit haetGa naar voetnoot98
Tot Circe. korts hierna beslootze vast de kielenGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Der Troischen in de zee te schenden en vernielen,Ga naar voetnoot100
Indienze niet eerst zelf verkeert waer in een klip,Ga naar voetnoot101
| |
[pagina 77]
| |
Die nu noch uitsteekt, bang geschuwt van schip by schip.
Toen der Troiaenen vloot haer reis te water spoeide,Ga naar voetnoot103
Voorby de gulzige Charibdis heeneroeide,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
En 't gulle Auzoonsche strant genaekte op 't allerlest,Ga naar voetnoot105
Dreef haer de zeestorm in het Libiaensch gewest.Ga naar voetnoot106
Hier wort Eneas blyde in Didoos hof ontfangen,Ga naar voetnoot107
En 't binnenste van 't hart, dat met zyn min bevangen,Ga naar voetnoot108
De huwlyxscheiding van den Frigiaenschen gastGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Zich euvel belgen wil, en om dien overlastGa naar voetnoot110
In 't slaghzwaert storten op het lykhout met misbaeren,Ga naar voetnoot111
In schyn van offervier, gestapelt voor d'altaeren.
Zy die bedrogen zit, bedrieght aldus 't pallais.Ga naar voetnoot113
De nieuwe stadt Kartage ontvlugtende op de reis,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
In 't zandige gewest gebout, belant hy weder
By Siciljaenen, daer de trouwe Acest zich neder
Wou slaen met al zyn volk, en timmerde Erix vest.
Hier eert hy vaders graf, en offert. op het lestGa naar voetnoot116-18
Ontmaert de helt zyn vloot, door Junoos kameniereGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
In brant geraekt, en naeu geborgen uit den viere,Ga naar voetnoot120
Ontsteeken met de torts. hy scheit, en vlugt dien brant,Ga naar voetnoot121
Verlaet Eolie, en het zwavelachtigh lant,Ga naar voetnoot122
Het klippige geberght van Acheloüs spruiten,
En zeemeerminnen: en zyn stuurman, deerlyk buitenGa naar voetnoot123-24
125[regelnummer]
Het schip in zee geplompt, zeilt hy door 't zeegedruischGa naar voetnoot125
Voorby Inarime, en Prochite, en Pitekuis,
| |
[pagina 78]
| |
Den dorren heuvel, naer des lantzaets naem geheeten:Ga naar voetnoot126-27
Want godt Jupyn, voorheen verbittert en gebeeten
Op Cekrops afkomste, een meineedigh heiloos zaet,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Vol schalkheit en bedrogh, veranderde gelaet
En vorm des volx in sim en aepen, loos op treken,
Die teffens menschen en geen menschen meer geleeken.Ga naar voetnoot131-32
Hy krimpt de leden in, en drukt de neuzen plat.Ga naar margenoot+
Hy rimpelt tronien, en overtrekt het gladt
135[regelnummer]
En effen vel met haer, en planteze in dees stede,
Benamze het gebruik van spraeke en tonge mede,
Gansch op meineedigheit gestelt. tot dezen daghGa naar voetnoot137
Laet zich hun heesche keel slechts hooren met geklagh.Ga naar voetnoot138
Hier langs gevaeren laet hy Partenoop aen d'eene,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
's Trompetters graf Mizeen aen d'andre hant, spoet heene,Ga naar voetnoot140
Bezoekt het klippigh strant van Kume, en week moeras,Ga naar voetnoot141
En poelen, dicht begroeit met riet en slymigh gras,Ga naar voetnoot142
Treet binnen dees spelonk der oude strantsibille,Ga naar voetnoot143
En bidt haer aen den mont des afgronts, stom en stille,
145[regelnummer]
Om vaders schim te zien. maer godts waerzeggerinGa naar voetnoot144-45
Haere oogen eene wyl neêrslaende, en zynen zin
Erkaeuwende, ziet op, en endelyk bezetenGa naar voetnoot147
Van godt, zegt: 't is wat groots uw avontuur te weeten;
Maer schroom niet, o Troiaen, wiens dapperheit door 't zwaert,Ga naar voetnoot148-49
150[regelnummer]
En wiens godtvruchtigheit, door vier beproeft, zoo waertGa naar voetnoot150
Geschat wort, brave helt, ay schroom niet, wil niet treuren,Ga naar voetnoot151
Al wat uw hart begeert en wenscht zal u gebeuren:
| |
[pagina 79]
| |
Want onder myn geley zult gy 't Elizisch velt
Het onderaertsche ryk, in Plutoos maght gestelt,
155[regelnummer]
En 's lieven vaders geest met blyschap kennen leeren.
De deught blyft onverbluft, noch suft, noch laet zich keeren.Ga naar voetnoot156
Zoo sprakze, en toonde hem in 't bosch den gouden tak
Van Prozerpyn, die hy op haer begeerte brak,Ga naar voetnoot158
En rukte van den boom. Eneas volght haer schreden,
160[regelnummer]
Ziet al de rykdommen des afgronts daer beneden,
Voorouders, en den geest van dapperen Anchys.Ga naar voetnoot161
Hy leert al 't zielrecht, en verstaet gevaer en wysGa naar voetnoot162
Van nieuwe krygen, en den kryghstoght, nu te vruchten,
En lastigh tredende door duistre zwavelluchten,Ga naar voetnoot163-64
165[regelnummer]
Verlicht in 't kouten met Sibille, die hem leit,Ga naar voetnoot165
Den last van hellevaert en zwaeren arrebeit.Ga naar voetnoot166
Terwyl Eneas door de dikke schemeringen
En yslykheden spoeit, die zyn gemoedt bespringen,
Zegt hy: 't zyge in der daet een aert der godtheit zyt,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Of aengenaem by goôn, hunn' diensten toegewyt,Ga naar voetnoot170
Voorwaer gy zultme altyt voor eene godtheit strekken.
Ik zal bekennen dat gy ons door dootsche plekken
Geleide, en levendigh hieruit brogt vrank en vry.Ga naar voetnoot173
Ik wil, in 't hemelsch licht opstygende, u heel blyGa naar voetnoot174
175[regelnummer]
Dan kerken bouwen, en met wierrookgaven loven.Ga naar voetnoot175
De strantwaerzegster zuchte, als quam haer droefheit boven,
En sprak: ik ben godin, noch godtheit, neen voorwaer,Ga naar voetnoot177
Op datge onweetende niet dwaelt een reukaltaer
| |
[pagina 80]
| |
En wierookvat een zwak en sterflyk mensch te geven.Ga naar voetnoot178-79
180[regelnummer]
Een eeuwigh straelend licht, en onvergangbaer leven
Waer my van Febus, heet van minne, toegelegt,Ga naar voetnoot181
Hadde ik myn zuiverheit hem niet gestreng ontzegt.
Terwyl hy evenwel dit hoopte, en met geschenken
Myn' maeghdom, en de bloem des maeghdoms zocht te krenken,Ga naar voetnoot183-84
185[regelnummer]
Sprak godt Apollo: kies en eisch, Kumaensche maeght,Ga naar voetnoot185
Gy zult genieten al het geen uw hart behaeght.
Ik toon een hantvol zants, te reukeloos gedreven,Ga naar voetnoot187
En eische, och onbedacht, zoo menigh jaer te leven,
Als korlen in myn hant gegreepen, en vergatGa naar voetnoot188-89
190[regelnummer]
Hierby te voegen noit van ouderdom gemat
En zwak te worden. hy beloofde noch hiermede
Een jeughdige eeuwigheit, bewillighde ik zyn bede,Ga naar voetnoot192
En wellust: maer 'k versma zyn gaef, blyve ongetrout.
Myn jeught verdort, en ik voel, sidderende en kout,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Hoe d'ouderdom, allengs gezwakt, komt overbukken,Ga naar voetnoot195
Een lastigh pak, dat my veele eeuwen lang wil drukken.
Gy ziet hoe ik een ry van zeven eeuwen slyt,Ga naar voetnoot197
En moet om 't zantgruis net te stellen met myn tyt,Ga naar voetnoot198
Noch, volgens het beding Apollo voorgeschreven,
200[regelnummer]
Dry hondert ooghsten en wynmaenden overleven.Ga naar voetnoot200
De tyt wil koomen dat myn ouderdom veel schimp
Van elk zal lyden: dat dit lichaem innekrimp',
De leên vermindert, ik geslagen aen het quynen,Ga naar voetnoot201-03
Van godt Apollo niet eens aengezocht zal schynen,Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
En noit aenzoekens waert: en Febus zal misschienGa naar voetnoot205
Of my niet kennen, of ontkennen waert bezien
En oit bemint te zyn. de tyt zal zulx my schennenGa naar voetnoot207
| |
[pagina 81]
| |
Dat niemant my by 't oogh, maer by de spraek kan kennen.Ga naar voetnoot208
Dan laetme 't nootlot niet dan myne stem alleen.
210[regelnummer]
Terwyl de strantsibil, die door 't gewelf komt treên,Ga naar voetnoot210
Dit dus verhaelde, quam Eneas al verwondert
t'Eubea weder uit den afgront opgedondert,Ga naar voetnoot212
En offer slaghtende, gaet naer het strant, noch niet
Met 's voesters naem genoemt. Makaer van steil Neriet,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
De reisgenoot van vorst Ulisses, lang ervaeren,Ga naar voetnoot215
Vont hier, na lang verdriet en sukklen op de baren,Ga naar voetnoot216
Achmenides, voorheen gelaeten op het strantGa naar voetnoot217
By Etna, kende hem, dien hy zoo schichtigh vant,Ga naar voetnoot218
En zich verwondrende om dien man, te lyf gebleven,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Zegt: Achemenides, hoe komtge noch te leven?Ga naar voetnoot220
Wat godt, wat avontuur behoede u hier belaên?
Ay zeg, hoe komt een Griek gescheept met een' Troiaen?Ga naar voetnoot221-22
Waerheene zeiltge? Achmeen, veel jammeren ontworstelt,
Niet meer met distelen en doornen ruigh geborstelt,Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Beantwoort deze vraegh: ik wensche eer op het strant
In Polifemus muil, en 's menschevreeters tant
Te vallen, vaere ik niet veel liever door de vloedenGa naar voetnoot226-27
Met helt Eneas dan Ulisses, dien verwoeden:
Zoo ik Eneas min dan mynen vader acht.
| |
[pagina 82]
| |
230[regelnummer]
Ik ken dien braven helt, van goddelyk geslacht.Ga naar voetnoot230
Al diende ik hem, als slaef, geduurende myn leven,
'k Zou noit den vollen prys voor alle weldaên geven:
Want dat ik spreeke, en leve, en 't hemelsch licht aenschou,
Een onvergeltbre deught, geniete ik door zyn trou,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Die my het leven schonk, daer ik, in droeve stallen,Ga naar voetnoot235
Den wreeden strantreus niet ben in den mont gevallen,
En in den wyden balgh en buik begraven bleef,
Noch omquam, daer het hol van bloet en etter dreef.Ga naar voetnoot237-38
Hoe bang was my te moede! ik zwymde om uw gevaerenGa naar voetnoot239
240[regelnummer]
Op strant, van waer men u zagh streven door de baren,
En woude een luide keel opsteeken langs de kust,Ga naar voetnoot241
Maer schroomde dit gedroght te wekken in zyn rust.Ga naar voetnoot242
Ulisses zeegeschrey had schier uw schip verraeden.Ga naar voetnoot243
'k Zagh 't ondier, met een stuk van eene rots geladen,
245[regelnummer]
Van verre u dit gevaert toeplompen met zyn hant.
'k Zagh hem uit al zyn maght steenstukken, van het strant
En rotsen afgerukt, toeslingren voor myne oogen,Ga naar voetnoot246-47
Als uit een slingerschut, en storremtuigh gevloogen,Ga naar voetnoot248
En schroomde byster dat het snorren van de klip,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Of 't schuimen van de golf uw hobbelende schip
Zou slorpen in den gront, ook zonder eens te denkenGa naar voetnoot251
Dat ik'er buiten, dit my treffen kon noch krenken.Ga naar voetnoot252
Hy rent, als gy de doot ontvlugt waert, aengeterghtGa naar voetnoot253
Al brullende rondom het brandende geberght,
255[regelnummer]
En tast naer boomen, stoot den blinden kop op rotsen,
En d'armen, vuil van bloet en etter, om uw trotsenGa naar voetnoot256
In zee uitsteekende, vervloekt den Griek, en zegt:
Och of Ulisses by geval hier regelrecht,
Of iemant van zyn volk, myn klaeuwen quaem gemoeten,
| |
[pagina 83]
| |
260[regelnummer]
Hoe zoude ik mynen lust met zulke gasten boeten!
Ik zou het ingewant noch lillende, en het been
En vleesch inschokken, en verscheuren fel van een,Ga naar voetnoot262
Het bloet opzuipen, leên en beenders zouden kraeken,Ga naar voetnoot263
En knerssen tusschen myn gebit. hoe zou dit smaeken!
265[regelnummer]
Hoe luttel achte ik dan 't verlies van myn gezicht!Ga naar voetnoot265
Zoo raest hy, dol van wraek. ik schuile, schuw het licht,
En voele een' dootschen schrik en koorts myn leên bekruipen,
Daer ik zyn troni nat en root bebloet zagh druipen,Ga naar voetnoot268
De wreede vuisten, den ooghwinkel, hol gewroet,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
De leden, en den baert, noch dik van menschebloet.
Ik zagh de bittre doot voor oogen op dees wallen,
En dit helaes was my de minste schrik van allen.Ga naar voetnoot272
My docht hy greepme al, en verzwolgh myn ingewant.
'k Verbeeltme hoe hy twee van myne maets op strant,Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Tot dry en vierwerf klitste op steenen heene en weder,
En, als een ruige leeu, zich leggende op hen neder,
Gebeente, vleesch, en mergh, van vraetzucht onverzaet,Ga naar voetnoot277
En levende ingewant in zyne darmen slaet.Ga naar voetnoot278
'k Gevoele een' dootschrik, zie hem bloetgerechten slikken,
280[regelnummer]
Dan braeken, brokken, wyn, in een geroert, oplikken,Ga naar voetnoot280
En sta stokstyf, en stom. 'k verbeeltme in dezen noot
Niet anders in dan haest een zelve bittre dootGa naar voetnoot281-82
Te sterven: en aldus, veel dagen wechgeschoolen,
Beducht voor 't ritselen van elk bladt in naere holen,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
En veegh geschat, ontzie de doot, wensche om myn ent.Ga naar voetnoot285
Ik boet met eekelen den honger, lang gewent,
En kruit, en bladren, arm en eenzaem voortgekroopen,
Zie niet dan jammeren en druk, daer niet te hoopen,
Geene uitkomste is te zien, en na een' langen tyt
290[regelnummer]
Verneem dit schip in zee aenkomende, en niet wytGa naar voetnoot290
Noch verre van der hant. ik wenke, en voort aen 't vergenGa naar voetnoot291
| |
[pagina 84]
| |
Om noothulp, smeeke en bidde, of iemant my wou bergen.
Zoo nam het Troische schip den Griek noch binnen boort.Ga naar voetnoot293
Myn trouwe reisgenoot, verhaelme nu toch voortGa naar voetnoot294
295[regelnummer]
Uw lot, en avontuur, en 's konings wedervaeren,Ga naar voetnoot295
Die met zyn volk in zee ging streven door de baren.Ga naar voetnoot296
Eool, zegt Makareus, die krachtigh storm en wint
In out Tirrene boeit, en wederom ontbint,Ga naar voetnoot297-98
Hadze in een' taeien zak van ossenleêr geslooten,Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
En schonkze Ulisses, hooft van zyne reisgenooten,
Een heerelyk geschenk. zoo zeilt hy vry en vrank
Voor wint voor vloet door zee, wel negen dagen langk,Ga naar voetnoot302
En zagh den tienden dagh 't gewenschte lantgeweste.
De dageraet brak aen, wanneer maetroos ten lesteGa naar voetnoot304
305[regelnummer]
Den wintzak los bondt, al te nydigh en te stout,Ga naar voetnoot305
Uit blinde roofzucht om te raeken achter 't gout,
Hierin verborgen, zoo zy naer hun gissing raemen;
Dies dryvenze te rug die streek, waer langs zy quamen,Ga naar voetnoot308
In 's wintgodts haven en Eolie. dus matGa naar voetnoot309
310[regelnummer]
Betreênze Lamus werf, en 's Lestrigoners stadt.Ga naar voetnoot310
Hier heerscht Antifates. ik wert aen hem gezonden
Met twee van onze maets, doch was bykans verslonden,
En berghme naeulyx met een' makker door de vlugt.
De Lestrigoner vreet den derden uit een zucht
315[regelnummer]
Tot menschevleesch en bloet. die vraet vergaêrt veel lieden,
Vervolght ons, naeuwelyx geborgen onder 't vlieden.Ga naar voetnoot316
Zy rukken weêr te hoop, en smakken van de klipGa naar voetnoot317
Met kay en blokken, en verdelgen volk en schip.Ga naar voetnoot318
Een eenigh schip, dat ons en vorst Ulisses voerde,Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Ontslipte met verlies van veelen. dit ontroerde
De harten. midlerwyl beklaegen wy 't geval
Geleden reis op reis, en vaeren naer den wal
| |
[pagina 85]
| |
En 't lant, datge in 't verschiet ziet voor uwe oogen leggen.
Gy kunt heel verre [let aendachtigh op myn zeggen]
325[regelnummer]
Een eilant zien, van my op avontuur bezocht.Ga naar voetnoot324-25
Eneas, helt van Troie, op uwen zwaeren toghtGa naar voetnoot326
Ervaeren [want men magh u geensins vyant heeten,
Naerdien het oorlogh van tien jaeren is gesleeten]
Hou u gewaerschuwt datge aen Circes hof niet vaert.Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Wy lagen met ons schip aen 't eilant vast gemaert,
En noch aen Antifaet gedachtigh, en de vloeken
Van Polifeem, ontzien dit hof te gaen bezoeken,
Doch worpen 't lot hierom. het lot viel juist op my,
Polites, Euriloch, Elpenor ook, al vryGa naar voetnoot334-35
335[regelnummer]
Verslingert op den wyn, en achtien andre gasten,
Gelot om Circes pols voorzichtigh eens te tasten.Ga naar voetnoot336
Zoo dra men binnen treet, bejegent ons de schrik
Voor duizent wolven, leeu, en beeren, bol en dikGa naar voetnoot338
Gemengelt ondereen: doch niemant hoeft te schroomen:Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Want geen beledight ons. zy vleien vast, en koomenGa naar voetnoot340
De maets geleiden, en aenquisplen met den staert,Ga naar voetnoot341
Tot daer de maeghden ons, beleeft en heusch van aert,Ga naar voetnoot342
Verwellekomende, door ruime marmerzaelenGa naar voetnoot343
Inleiden by mevrouw. zy zat'er, om te praelenGa naar voetnoot344
| |
[pagina 86]
| |
345[regelnummer]
En pryken, in een schoon en kostelyk salet,
Op eenen hoogen stoel, en blonk heel fier en netGa naar voetnoot346
In 't blinkende gewaet. een sluier, fyn geweven
Van goutdraet, dekte 't hooft om haer een' glans te geven.
Geen zeegodinnen en bronmaeghden spoeden sterkGa naar voetnoot349
350[regelnummer]
Met vellekemmen en wolspinnen, maer heur werkGa naar voetnoot350
Is groen verlezen, en te leggen bloem en geuren,Ga naar voetnoot351
En kruiden geschakeert, en allerhande kleuren,Ga naar voetnoot352
Gemengelt ondereen, in korven op haer ste.Ga naar voetnoot353
Hier houtze Circe in 't werk. elk is voor andre ree.Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Zy kent de krachten en 't gebruik van alle kruiden,
En mengtze, en onderzoektze, en kan het elk beduiden,
En weeght verlezen kruit. zy ziet ons aen, begroetGa naar voetnoot356-57
Bejegent hooft voor hooft, zoo minnelyk en zoet
Als wy begeeren. zy gebiet'er rys te brengen,Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Wyn, honigh, melk, en kaes, en lieflyk sap te mengen,
En wat hier onder schuilt te roeren ondereen.Ga naar voetnoot360-61
Wy nuttigen den drank te zaemen in 't gemeen,
Van haer vervloekte hant erghlistigh ons geschonken,Ga naar voetnoot363
En lesschen onzen dorst. de schael wort omgedronken.
365[regelnummer]
De guighlende godin bestreek ons hoofden metGa naar voetnoot365
Haer toverroede. schaemte en eerbaerheit belet
Dat ik 't verhael. myn lyf wert, eer wy 't konnen merken,Ga naar margenoot+Ga naar voetnootvs. 367-vlg.
Heel ruigh van borstelen. de keel sloegh, als een verken,
Een heesch geluit. de spraek verging. ik viel terstontGa naar voetnoot369
| |
[pagina 87]
| |
370[regelnummer]
Voorover langs den vloer op 't aenzicht, en de mont
Verharde in eenen muil. de hals verdikte in 't drinken,
En d'armen treden voort, verandert door dit schinken
In pooten, en ik wort, met alle myne rot,Ga naar voetnoot371-73
Die mededronk, gejaeght in 't vuile verkenskot.Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Zoo krachtigh is dit kruit: en wonder is 't, wy zagen
Eurilochus, die zich voorzichtigh had gedraegen,
En geenen drank geproeft, behouden zyn gedaent'.
Indien zich dees niet had van toverdrank gespaent,Ga naar voetnoot378
Hy waer met een als wy, te slecht en onbedreven,Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Ook in een zwyn verkeert, en noch een zwyn gebleven.
Ook zoude Ulisses niet door hem verwittight zyn,
Die, als een wreeker, in dien jammerlyken schynGa naar voetnoot382
Des volx, by Circe quam. de godt Merkuur besteldeGa naar voetnoot383
Hem moly, eene bloem, die groeiende in den veldeGa naar voetnoot384
385[regelnummer]
Op eenen zwarten steel, gansch wit in 't wilde wast.Ga naar voetnoot385
Hierme van 't godendom gewaerschuwt in dien last,Ga naar voetnoot386
Betreet hy Circes hof, en op bedriegeryen
Des dranks genoot, dryft hy, beschut voor last en lyen,Ga naar voetnoot387-88
Haer wech, en deze roe, die hem bestryken wou,
390[regelnummer]
En dreigtze met zyn zwaert. toen stelde deze vrou
Met haer handtasting hem gerust. hy kustze in 't bedde,Ga naar voetnoot390-91
Bedingt ten bruitschat dat zy al de makkers redde,Ga naar voetnoot392
En in den eersten vorm hervormt te rechte brengt.Ga naar voetnoot393
Elk wort met beter sap van heilzaem kruit besprengt,Ga naar voetnoot394
| |
[pagina 88]
| |
395[regelnummer]
En met eene andre roede op 't hooft geraekt, bejegent
Met andre woorden, en al momplende gezegent.Ga naar voetnoot395-96
Hoe zy meer prevelt, hoe wy hooger van den grontGa naar margenoot+
Opryzen in de lucht. de borstel valt terstont
Uit onze huit. de kloof des voets wort toegeneepen.
400[regelnummer]
De schouders steeken uit, en d'armen op haer greepen
Hergroeien wederom, aen elke schoft van 't lyf.Ga naar voetnoot400-401
Wy vallen te gelyk den trouwen leitsman styfGa naar voetnoot402
Te zaemen om den hals, omhelzen al bewogenGa naar voetnoot403
Hem, die zyn traenen stort, en weent uit mededoogen.Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Al watwe spreeken tuight van onze dankbaerheit.
Hier draelen wy een jaer, en raeken aen bescheit
Van duizent vreemdigheên door hooren zien en spreeken.Ga naar voetnoot407
Een dienstmaeght van de vier, op Circes tooverstreekenGa naar voetnoot408
Volkomen afgerecht, verhaelde my al stil
410[regelnummer]
Ook onder andre dit: [want Circe naer heur' wilGa naar voetnoot410
Ulisses onderhiel] zy toonde, my goetgunstigh,Ga naar voetnoot411
Een schoon en jeughdigh beelt uit sneeuwit marmer kunstighGa naar voetnoot412
Gehouwen, met een' specht op 't hooft, bekranst met groen,
In een gewyde kerk. nieusgierigh vraeghde ik toenGa naar voetnoot414
415[regelnummer]
Wie 't wezen moght: waerom dit in de kerke praelde:
Waerom de vogel op zyn hooft stont. toen verhaelde
Zy dit, en zeide: nu Makaer, hoor naerstigh toe.Ga naar voetnoot417
Versta met een hier door hoe maghtigh Circes roeGa naar voetnoot418
En kracht is. vat myn' zin, en 't geen ik zal verhaelen:
420[regelnummer]
Dees Pikus, afkomst van Saturnus, met de straelen
Van 't ryke Auzonie gekroont, en wyt vermaert,Ga naar voetnoot420-21
Was een aenvokker van het brieschende oorloghspaert.Ga naar voetnoot422
Dit kerkbeelt zwymt naer hem, met reden waert geprezen.Ga naar voetnoot423
| |
[pagina 89]
| |
Natuurlyk was hy in zyn leven zoo van wezen,
425[regelnummer]
Gelykenis, gelaet, en opzicht in der daet,Ga naar voetnoot424-25
En zyne ziel zoo schoon als 't kerkbeelt dat hier staet.Ga naar voetnoot426
's Mans oude liet niet toe te sterken met de reden
Dat hy den renstryt op vier feesten kon bekleeden
In Grieken t'Elis. hy bekoorde tot zyn minGa naar voetnoot427-29
430[regelnummer]
Door gunst en schoonheit zelf de schoonste boomgodin,Ga naar voetnoot430
In 't oudt Latynsch geberghte. om hem t'omhelzen steenenGa naar voetnoot431
De brongodinnen van den Albula, met eenen
Numikus, Anieen, en Alme, een korte vliet,
De waterbron van Nar, en Farfarus, van rietGa naar voetnoot432-34
435[regelnummer]
Zoo koel bedekt, en ook de stroomgodin, gezetenGa naar voetnoot435
By 't moortbosch, daer Diaen, als 't noorden fel gebeeten,
De vreemde gasten doemt, die by geval belant
De priesterin hier slaght voor 't outer met haer hant.Ga naar voetnoot436-38
Hy slaetze altzaemen af, en om zyn vier te lessenGa naar voetnoot439
440[regelnummer]
Vryt zelf een vlietgodin, de puikbloem der godessen,
Van den Ionischen godt Janus voortgeteelt;Ga naar voetnoot441
Toen hy Venilia, dat overschoone beelt,Ga naar voetnoot442
| |
[pagina 90]
| |
Een veltmaeght, op den bergh Palatum, quam beslaepen,Ga naar voetnoot443
Die sedert zwanger bleef. dees berghmaeght, schoon geschapen,Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Wert huwbaer, en besteet aen Pikus van Laurent,Ga naar voetnoot445
Haer boven andren waert. dees schoone was bekent,
En wist met zingen al wat zong voorby te streven,Ga naar voetnoot446b-47
Dies haer met recht den naem van Zangster wiert gegeven.Ga naar voetnoot448
z'Ontroerde bergh en bosch, en streelt het wilt gediert,Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Stuit stroomen, en wat wuft door takken vlieght en zwiertGa naar voetnoot450
Betoomtze met haer keel. zy wist een' toon te zetten
Voor Pikus, telkens hy ter zwynejaght met netten
En spriet ten hove uit trat in 't Laurentynsche velt.Ga naar voetnoot451-53
Hy noopte een brieschend paert, hooghdravende op dien helt.Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Men zagh een' jaghtrok, in Fenicie geweven,
Met eenen gouden gesp van achter heenezweven,
Gehaekt om 's jaegers hals. zoo draeft hy uit de stadt,Ga naar voetnoot455-57
Met een paar schichten in de slinke hant gevat.
Toen Circe nu voorby 't Circeesch gewest gekomen,
460[regelnummer]
Een lant dat haeren naem van zelf heeft aengenomen,Ga naar voetnoot459-60
In teenen duikende, dien braven jongling zagh,Ga naar voetnoot461
Stont zy verbaest. het kruit, van allerhanden slagh,Ga naar voetnoot462
In 't velt geplukt, ontviel den schoot, en haere handen,
En 't merregh in 't gebeent' begon alree te branden.Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Als Circe na dien brant noch naeuwelyx bedaert,Ga naar voetnoot465
Wil zy haer liefde hem ontdekken: maer het paert
Voortdravende, ook de stoet, beletten hem te naeken.Ga naar voetnoot466-67
| |
[pagina 91]
| |
Gy zult, sprakze, evenwel my, vierigh aen het blaeken,Ga naar voetnoot468
Geensins ontryden, schoon gy op de wintpen vlieght;Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Zoo 'k recht my zelve kenne, en min my niet bedrieght;Ga naar voetnoot470
Indien de krachten van myn kruiden niet verstorven,
En zoo myn guichelrym dus lang bleef onbedorven.Ga naar voetnoot472
Zy tovert daetelyk een gruwzaem everzwyn,
Doch wezenloos bestaende alleen in valschen schyn.Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Dit vlieght op haeren last voorby in zyn passaedje.Ga naar voetnoot475
Het schynt te rennen in het dichtste der bosschaedje,Ga naar voetnoot476
Zoo dik beplant dat hier geen ros door heene magh.Ga naar voetnoot477
De koning Pikus steegh van 't zweetend paert, en zagh
Begruist van stof en zweet, en volleghde in het loopenGa naar voetnoot478-79
480[regelnummer]
Onweetende den schyn van 't wilt op ydel hoopen,
Verbystert diep in 't bosch te voet. zy mort een' toonGa naar voetnoot481
Van toverrym, verdaeght alle onbekende gôonGa naar voetnoot482
Met onbekent gedicht, en klank van toverrymen,Ga naar voetnoot483
Waermede zy de maen bezweert, en helpt aan 't zwymen,
485[regelnummer]
De zon weet met een' mist te dekken. hierop wortGa naar voetnoot485
De lucht door toverzang met eene wolke omgort.Ga naar voetnoot486
De damp styght hooger op. de lyftrouwanten faelen,Ga naar voetnoot487
Verbysteren van 't spoor, en missen in het dwaelenGa naar voetnoot488
Hunn' heer en koning. zy raemt nu gelegenheitGa naar voetnoot489
490[regelnummer]
En tyt, en plaets, en spreekt: o schoone majesteit,Ga naar voetnoot490
By deze schoonheit, voor wiens glans van lyf en zieleGa naar voetnoot491
Ik, een godin, verlieft aen uwe voeten kniele,
Zyt myne minne toch behulpzaem. laet u raên,Ga naar voetnoot493
En neem d'alziende zon tot uwen schoonvaêr aen.
495[regelnummer]
Wil Circe, een dochter van de zonne niet verachten
| |
[pagina 92]
| |
Uit wrevelmoedigheit, noch haer verzoek en klaghten
Bats afslaen. d'ander zegt: gy zyt dan wie gy zyt,Ga naar voetnoot497
Ik kreunme niet met u, en schel u 't aenzoek quyt.Ga naar voetnoot498
'k Behoore een andre toe, die maght heeft my te stuuren,Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
En wensch van harte dat dit langen tyt magh duuren.
Ik wil myn huwelyk niet schenden noch verraên
Om een uitheemsche los en reukloos aen te slaen,Ga naar voetnoot501-02
Zoo lang het nootlot, daer myn min van wort gedreven,
Vrou Zangster, Janus kroost, behoede en spaere in 't leven.Ga naar voetnoot503-04
505[regelnummer]
Maer Circe, die vergeefs op haer verzoek blyft staen,
Zegt entlyk: dit zal u niet ongestraft vergaen.
Gy zult uw Zangster niet t'huis komen. 'k wil u leeren
Wat afslaen van de minne en 't hartelyk begeeren
Vermagh, en 't hoonen van een afgeslage trou:
510[regelnummer]
Want Circe is een gehoonde en afgeslage vrou.Ga naar voetnoot508-10
Zy keert zich vierwerf om, toen grimmigheên haer presten,Ga naar voetnoot511
Tweewerf ten oosten, en zoo menighwerf ten westen.
Zy strykt hem drywerf om het hooft met haere roe,
En prevelt toverrym en zang tot drywerf toe.
515[regelnummer]
Hy vlieght om hoogh, en is verwondert, dus gedreven,Ga naar margenoot+
Om zulk een snelheit, niet gewoon in lucht te zweven,
Ziet veders aen zyn lyf, wort toornigh dat hy kortGa naar voetnoot515-17aGa naar voetnoot517b
En snel van vorm verkeert, een uitheemsch vogel wort,
En in 't Latynsche bosch gevoert, begint van torenGa naar voetnoot519
520[regelnummer]
Met eenen styven bek in eiken hout te booren
En pikken. in de lucht behout de pluim alleenGa naar voetnoot521
De zelve purperverf des ryrox, als voorheen.Ga naar voetnoot522
De goude gesp, die 't kleet ophaekte om snel te jaegen,
Verkeert in pluim. hy schynt een' gouden ring te draegen
| |
[pagina 93]
| |
525[regelnummer]
Tot cieraet aen den hals: en Pikus, groot van faem,Ga naar voetnoot524-25
Behoudt van zyn gedaente alleen den blooten naem.Ga naar voetnoot526
De jaghtgezellen, flux van een gestroit by troepen,Ga naar voetnoot527
Door 't jaghtbosch vruchteloos vast Pikus Pikus roepen,
En hem niet vindende, gemoeten dees godin,
530[regelnummer]
Die al de lucht verlichte, en 't licht nu weder inGa naar voetnoot530
Het bosch liet schynen, en met wint en zon van boven
De donkre nevels voor 't gezicht had wechgeschoven.
De jaghtsleep legt met reên haer dit verraet te last,Ga naar voetnoot533
Hereischt den koning, raest en tiert en buldert vast,
535[regelnummer]
En wilze fel te lyf, en dreightze in 't hart te raeken.
Zy sprengkeltze met sap van kruit en gift van draeken,Ga naar voetnoot536-vlg.Ga naar voetnoot536
Verdaeght den nacht, gespook, den baiert, en de goôn
Des afgronts, huilt, en roept met eenen tovertoonGa naar voetnoot537-38
Om Hekaté. het bosch verroert zich. 't luit te wonder,
540[regelnummer]
Het loof besterft. geboomt' springt schichtigh op. van onderGa naar voetnoot539-40
Begint de gront alom te daveren, en loeit.
Het velt drupt, root van bloet besprengkelt en besproeit.Ga naar voetnoot542
Men hoort een schor geluit uit steenen hooger wassenGa naar voetnoot543
En steigeren, waerop de honden wederbassen.Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
De zwarte slang bemorst al d'aerde meer en meer.
Het mager geestendom ontrust zweeft heene en weêr.Ga naar voetnoot545-46
De jaghttroep beefde voor gedroghten, die hier raesden.
Vrou Circe strykt het hooft en aenzicht der verbaesdenGa naar margenoot+
Met haer vergifte roe, die al de jeught in 't wout
550[regelnummer]
In veel gedroghten vormt, en geen van allen hout
Zyn' eigen vorm, en schyn, en wezen, als voorheenen.Ga naar voetnoot551
| |
[pagina 94]
| |
De dagh ging onder, en de westzon afgescheenen,
Zocht Spanje, en dompelde zich in den zouten vloet:
Doch Zangster zagh vergeefs haer' liefsten te gemoetGa naar voetnoot554
555[regelnummer]
Met groot verlangen, daer de knechts den meester zoekenGa naar voetnoot555
Met fakkelen in 't bosch, en struik, en alle hoeken.
't Vernoeghde Zangster niet dat zy, van lief berooft,
Mistroostigh om hem weent, het haer rukt uit het hooft,Ga naar voetnoot558
Den boezem openkrabt: zy gaet zich noch versteeken,Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Of zwerft wanhoopende, langs velden, stroomen, beeken,Ga naar voetnoot560
Door Latium. men zagh haer, dry paer nachten langkGa naar voetnoot561
En dry paer dagen, droef gespaent van spys en drankGa naar voetnoot562
En slaepen, over bergh en dal in 't wilde streven.Ga naar voetnoot563
De Tyber zaghze lest, vermoeit en zat van leven,
565[regelnummer]
Mistroostigh leggen aen den kouden watervliet.Ga naar voetnoot565
Hier klaeghdeze met smarte en traenen haer verdriet,Ga naar voetnoot566
En onder 't kermen sloeghze een teêr geluit met steenen,Ga naar voetnoot567
Gelyk men eene zwaen hoort stervende voorheenen
Haer leven endigen met droevigh lykgeklagh.Ga naar voetnoot568-69
570[regelnummer]
Het mergh smolt in 't gebeent' van rouwe daerze lagh.Ga naar voetnoot570
Al 't lyf verdween in lucht. de Faem, wie 't onheil deerde,Ga naar margenoot+
Noemt naer heur' naem de plaets, daer zy van vorm verkeerde,
Noch Zangster, als een maeght den velde toegewyt.Ga naar voetnoot571-73
Veele andre dingen hoorde en zagh ik midlertyt,Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
Geduurende het jaer. hier traegh en aen 't vervreemenGa naar voetnoot575
Van wakkerheit, wort ons geboden zee te neemen,
En wederom het zeil te haelen voor den mast.
De strantgodin ontvout en openbaert wat lastGa naar voetnoot578
| |
[pagina 95]
| |
Ons over 't hooft hangt, en hoe veele zeegevaeren
580[regelnummer]
Men in de wilde zee moet uitstaen op de baren.Ga naar voetnoot580
'k Beken dit joeghme een' schrik op 't lyf, en uit de zee
Gekoomen, bleef aen strant hier leggen op de ree.Ga naar voetnoot582
Makaer volendight dit verhael ten lange leste.Ga naar voetnoot583
Eneas voesters asch wert in dit zeegewesteGa naar voetnoot584
585[regelnummer]
Gesloten in een bus van marmer, door een driftGa naar voetnoot585
Van godtsvrucht, en het graf vereert met dit geschrift:Ga naar voetnoot586
Het voesterkint, om zyn godtvruchtigheit verheven,
Verbrant Kaieta, hier gescheiden uit het leven,Ga naar voetnoot587-88
In 't eerlyk lykvier, met de lyktorts in zyn hant,Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Die trou haer leven berghde in Troies gloênden brant.
Men bint het schip los, hier gemaert aen groene klippen.Ga naar voetnoot591
Zy scheiden uit het hof om Circes laegh t'ontglippen,
En vaeren door het bosch, daer d'oude Tyber stroomt,Ga naar voetnoot593
Beschaduwt van het loof, en uitgespreit geboomt',
595[regelnummer]
En met root zant gemengt, in ope zee komt schieten.Ga naar voetnoot595
Eneas wort in 't hof, ontslagen van verdrieten,
Met vreught gewelkomt van Latinus, Faunus zoon,Ga naar voetnoot597
En trout het eenigh oir, geboren tot de kroon,Ga naar voetnoot598
Niet zonder oorlogh met dit strytbre volk te voeren:Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
Want Turnus Daunus zoon, met wien veel grooten zwoeren,Ga naar voetnoot600
Dingt ook naer 't huwelyk van dees verloofde maeght.Ga naar voetnoot601
Geheel Tuskaenen, dat zyn zyde houdt en draeght,Ga naar voetnoot602
Schiet tegens Latium het harnas aen. zy vechtenGa naar voetnoot603
En staen naer d'overhant, om 't ongelyk te slechtenGa naar voetnoot604
605[regelnummer]
Met kracht en kryghsgevaer. elk pooght in dezen staetGa naar voetnoot605
Zyn zaek te sterken met een uitheemsch toeverlaet.Ga naar voetnoot606
Een menighte onderstut de zaek der Rutulieren.Ga naar voetnoot607
| |
[pagina 96]
| |
Een menighte onderschraeght de Frigische banieren.
Eneas styft zich met Evanders hulp en maghtGa naar voetnoot609
610[regelnummer]
En gunst, hem niet ontzegt: maer Venulus verwacht
By Diomedes, den voorvlugtigen, geen' zegen
Aen hem gezocht. hy stichte, in ballingschap verlegen,Ga naar voetnoot610-12
Een nieuwe en sterke stadt, in 't oude ryxgebietGa naar voetnoot613
Van Daunus, zoone van Iäpix, en genietGa naar voetnoot614
615[regelnummer]
Het lant ten bruitschat: maer toen Venulus kloekmoedigh
Had Turnus last verrecht, verzocht hy weder spoedighGa naar voetnoot615-16
By Diomedes van Etolie onderstant,Ga naar voetnoot617
Die 't weigert, niet gezint zich en zyn schoonvaêrs lant
Te steeken in dien krygh, en zeide dat zyn lieden
620[regelnummer]
t'Onmaghtigh zyn: en om u klaerlyk te bediedenGa naar voetnoot618-20
En toonen dat dit niet een ydele uitvlugt is,Ga naar voetnoot620-21
Getroost ik my 't herhael van dees geschiedenis,
Schoon 't lastigh vall'. toen nu gansch Troie met zyn daekenGa naar voetnoot622-23
In d'assche lagh, en elk noch schrikte om 't yslyk blaekenGa naar voetnoot624
625[regelnummer]
Der Grieken, werden wy, noch om Oïleus zoon,Ga naar voetnoot625
[Die om 't schoffeeren van een maeght, en zulk een' hoon
En smaet verdiende, dat de zuivre maeght Minerve,Ga naar voetnoot626-27
Tot voorstant van haer kerk, hem doemde ten bederve]
| |
[pagina 97]
| |
De werrelt omgesolt, en al de Grieksche maghtGa naar voetnoot629
630[regelnummer]
Wert storm op storm verstroit, getroffen door de krachtGa naar voetnoot630
Van blixem, donder, en in duisterheên gereeten,Ga naar voetnoot631
Leet entlyk schipbreuk, op Kafareus rots gesmeeten:Ga naar voetnoot632
Doch om in 't melden van ons jammer kort te gaen:
Der Grieken onheil zou Priaem ter neder slaen
635[regelnummer]
Uit mededoogen: noch ontworstelde ik de zorgen,Ga naar voetnoot635
Door Pallas groote gunst in lyfsgevaer geborgen.
Nu worde ik weder uit myn vaderlant gejaeght.Ga naar voetnoot637
Gestoorde Venus, van de wraekzucht noch geknaeght,Ga naar voetnoot638
Neemt wraek van haer quetsuur, met smert voorheen geleden,Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
En ik, op zee geplaeght, moet zulke zwaerighedenGa naar voetnoot640
Te lant bezuuren, dat ik droevigh menighwerf
Gelukkigh noemde, die in 't algemeen bederf
Van vloote en schepen op Kafareus heenestorven,Ga naar voetnoot643
En wenschte in dit gevaer met hun te zyn bedorven.Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
De reisgenooten, die in oorloge en op zee,
Beproefden ramp op ramp, bezwyken door veel wee,Ga naar voetnoot646
En smeeken om een ent van 't zwerven op de vloeden.
Maer Agmon, kloek van geest, verhardt door tegenspoedenGa naar voetnoot647-48
En sukkelingen, sprak: o mannen, wat's 'er nochGa naar voetnoot649
650[regelnummer]
Dat uw gedult niet zoude uitharden? wat kan toch
Gestoorde Venus, zoo 't haer luste, ons meer belasten?Ga naar voetnoot651
| |
[pagina 98]
| |
Want als men slimmer schroomt, dan is'er voor de gastenGa naar voetnoot651-52
Met smeeken en gebeên noch iet te winnen: maer
Als 't slimste is uitgestaen, dan is men lyfsgevaerGa naar voetnoot654
655[regelnummer]
En vrees te boven, en d'elende staet voltoogen.Ga naar voetnoot655
Zy magh myn rede vry aenhooren uit den hoogen:Ga naar voetnoot656
En schoonze uit wrok al 't volk van Diomedes haet
En vloekt, gelyk het blykt aen d'openbaere daet;
Noch achten wy het niet, en zeker haer vermogenGa naar voetnoot659a
660[regelnummer]
Staet allen dier genoegh, die met ons herwaert toogen.Ga naar voetnoot659b-60
De Pleuronsche Agmon terght dus Venus onversaeght,Ga naar voetnoot661
En krabt het wrokken op, dat weinigen behaeght.Ga naar voetnoot662
De meesten straffen hem. hy wil hun weêrspraek toomen,Ga naar voetnoot663
Maer slaet een fyn geluit. de spraek wort hem benomen.Ga naar margenoot+
665[regelnummer]
Het haer verkeert in pluim. de ruige pluim bewast
Alom den rug en hals, van vederen verrast,Ga naar voetnoot664-66
En d'armen worden snel met pennen overtoogen.Ga naar voetnoot667
De vleugels van weêrzy bedekken d'elleboogen.Ga naar voetnoot668
De voet verandert, en de mont, die godtheên schent,Ga naar voetnoot669
670[regelnummer]
Verstyft in eene sneb, gespitst en scherp in 't ent,Ga naar voetnoot670
Dies Likus, Idas en Retenor, Abas mede,
En Nikteus staen verbaest, en elk wort op zyn stede,Ga naar voetnoot672
En in 't verwonderen, eer 't iemant denkt of waent,Ga naar voetnoot673
| |
[pagina 99]
| |
Terstont herschapen in een zelleve gedaent'.
675[regelnummer]
Het grootste deel der vlugt vlieght opwaert na'et veranderen,Ga naar voetnoot675
En klapt de taeie schacht en pennen op elkanderenGa naar voetnoot676
In 't vliegen. vraeghtge: wat gestalte schootenze aen?Ga naar voetnoot677
De nieuwe vogel was voorwaer geen witte zwaen,
Maer eene zwaen gelyk. ik ben naeu hier gebleven,Ga naar voetnoot678-79Ga naar voetnoot679b
680[regelnummer]
En, als een schoonzoon van vorst Daunus, noch in 't leven,
Bezitte onvruchtbaer lant, my voedende ter noot,
Met luttel van myn volk, dat naulyx overschoot.Ga naar voetnoot682
Aldus sprak Eneus neef, en Venul ging vertrekkenGa naar voetnoot683
Van Kalidon, Messaep, Kalabrie, en die plekken.Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
Hier zagh hy holen en spelonken, dicht begroeit
En overlommert, en met meeren versch bevloeit;Ga naar voetnoot686
Daer boxvoet Pan zich nu onthoudt, noit kout in 't minnen,Ga naar voetnoot687Ga naar voetnoot687b
Een lantschap, eer bewoont van wufte veltgodinnen.Ga naar voetnoot688
De harder Appulus vervaertze, en dryftze styfGa naar voetnoot689
690[regelnummer]
Met zyn gezicht, en jaeghtze een' dootschrik op het lyf.Ga naar voetnoot690
| |
[pagina 100]
| |
Als zy 't hervattende dit dreigement niet schroomen,Ga naar voetnoot691
En huppelende op maet ten reie wederkomen,
Mishaeght den harder dit. hy volgt dien boerschen stylGa naar voetnoot692-93Ga naar voetnoot693
Al huppelende na, beschimptze midlerwyl
695[regelnummer]
Met vuile woorden, en al t'onbesuisde kaeken,Ga naar voetnoot695
Ook zonder zyn gezwets en schimpery te staeken,Ga naar voetnoot696
Tot dat een boom de keel begroeit met schors en bast.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot697
Dees wilde olyfboom, die met bittre kernen wast,
Getuight van 's harders aert en bittre schimperye.Ga naar voetnoot698-99
700[regelnummer]
Als d'afgezanten, t'huis gekeert van Etolye,Ga naar voetnoot700
Bootschappen dat de hulp hun wort ontzegt in druk,Ga naar voetnoot701
Verweert de Rutulier zich noch met geen geluk,Ga naar voetnoot702
En zonder iemants hulp. hier wort van wederzyden
Gevochten, en veel bloets vergooten in het stryden.Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
De torts van Turnus steekt de vloot in lichten brant.Ga naar voetnoot705
De kiel in watersnoot, en vreeslyk aengerant,
Wort noch geborgen, doch raekt wederom in lydenGa naar voetnoot706-707
Door vier en vlam, harpuis, en pek aen alle zyden,Ga naar voetnoot708
En al wat branden kan. de vlam vlieght langs den mast
710[regelnummer]
In 't zeil, en overloop en boorden rooken vast,Ga naar voetnoot710
Als Cibel, moeder van de goôn, zich dit laet rouwen,Ga naar voetnoot711
En denkt, het pynhout wert op mynen bergh gehouwen;Ga naar voetnoot712
Waerop zy met geklank van bom en keteltrom,
En boschboomhoute pyp, den luchtgalm wekt alom,Ga naar voetnoot713-14
715[regelnummer]
En door de dunne lucht met haeren hoogen wagen,Ga naar voetnoot715
Waervoor de leeuwen in garreelen zyn geslagen,
| |
[pagina 101]
| |
Dus Turnus aenspreekt: gy heilooze pooght den brantGa naar voetnoot717
Vergeefs in deze vloot te steeken met uw hant.
Maer 't zal u missen: want ik geensins wil gedoogen
720[regelnummer]
Dat vratigh vier dit hout, gewyt aen myn vermogen,Ga naar voetnoot720
Verteere: en op dit woort verneemt men een gerucht
Van bulderenden storm en onweêr in de lucht,Ga naar voetnoot722
Van weêrlicht, blixemstrael, en harde donderslagen,
En dichten hagelsteen, en donkre regenvlaegen.
725[regelnummer]
De stormen steeken op in 't bruisschende element,Ga naar voetnoot725
En worden hantgemeen. de zee raekt overent.
Vrou Cibele, gesterkt met een' van twee paer winden,Ga naar voetnoot727
Breekt al de touwen van de schepen, dompeltze in den
Geroerden afgront recht voorover, en zy klooftGa naar voetnoot729
730[regelnummer]
Het water. 't achterschip verandert in een hooft.Ga naar margenoot+
Het hout wort week, en flux gelichaemt. riemen, schermenGa naar voetnoot731
Verkeeren van weêrzyde in beenen, en in armen.Ga naar voetnoot732
De ribbe wort de zy. de kiel schynt ruggebeen,Ga naar voetnoot733
Het touwerk haer, en d'arm aen elke zyde scheenGa naar voetnoot734
735[regelnummer]
Geschapen uit den spriet. de verf blyft blaeu als voren.Ga naar voetnoot735
De zeegodinnen, uit een' harden bergh geboren,Ga naar voetnoot736
Gaen veiligh op den stroom ten reie welgemoedt,Ga naar voetnoot737
En triomfeeren langs den zachten watervloet,
Niet eens gedenkende aen de rots, waeruit zy sprooten,
740[regelnummer]
Ook niet vergeetende wat hoogen noot en stootenGa naar voetnoot740
Zy leden op de zee, en slaen de hant met kracht
Aen schepen, lang gesolt, en met geen' Griek bevracht.Ga naar voetnoot741-42
| |
[pagina 102]
| |
Zy, noch gedachtigh aen den ondergang van Troien,
Vervloeken Grieken, zien de schipbreuk en 't verstroienGa naar voetnoot744
745[regelnummer]
Van vorst Ulisses volk met een verheught gelaet,
En hoe Alcinoüs zyn schip verhardt, vergaet,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot746
De klip het hout begroeit van buiten en van binnen.
De vloot verandrende in een rey van zeegodinnen,Ga naar voetnoot748
Hoopte elk dat Turnus uit den oorlogh scheiden zou,Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
Uit schrik van 't wonderwerk, verrecht door Cibels trou:
Maer hy volhardt met volk, ten oorlogh opontboden.
Van weêrzy sterkt zich elk met gunst van zyne goden.Ga naar voetnoot752
En elk in moedigheit acht zich een' godt gelyk.Ga naar voetnoot753
Zy passen langer noch op bruitschat, noch op ryk,
755[regelnummer]
Ten bruitschat hun belooft, noch schoonvaêrs, noch op kroonen,Ga naar voetnoot755
Noch bruit Lavinie, maer vechten om te toonen
Hun dapperheit, uit schaemt' van zwichten. Venus zietGa naar voetnoot756-57
Haer' zoon in 't lyfgevecht, na veel geleên verdriet,
Ten leste boven staen, en Turnus dootsch bezwyken,Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
En Ardea, voorheen, ontzien van nabuurryken,
Dat onder Turnus bloeit, geneight ten droeven val.Ga naar voetnoot760-61
Toen nu het Troische vier de gansche stadt met al
De huizen brande, en leide in d'asschen met elende,
Bleek hier een merk, waeraen men eerst haer jammer kende:Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Want midden uit den gloet en heeten puinhoop vloogh
Een vogel. dees verwaeit al d'asschen voor elx ooghGa naar margenoot+
Met t'zamenklappen van zyn pennen, en na dezenGa naar voetnoot767
Behiel hy 't mager lyf, geluit, gedootverft wezen,
En wat den ondergang van eene stede past,
| |
[pagina 103]
| |
770[regelnummer]
Ook zelf den naem der stede, een' Reiger, die verrast,
Een jammer aenheft met zyn pen, van rou bewogen.Ga naar voetnoot770-71
Eneas deught beweeght al 't goôndom tot medoogen,Ga naar voetnoot772
En Juno mede, om nu voortaen het oude leedt
Te zetten uit den zin: dewyl Iülus, reedtGa naar voetnoot774
775[regelnummer]
Ter heerschappye, in een gerust bezit gezeten;
De vader tydigh tot verhuizen, en 't gesleeten
Ryxpurper entlyk af te leggen, en met glans
Der godtheit overstraelt, wou gaen naer 's hemels trans.Ga naar voetnoot776-78
Hierop hiel Venus bij de goôn aen, en sprak: vader,Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
[Hem blyde omhelzende,] o Jupyn, die niemant naderGa naar voetnoot780
Begunstighde, och ik bid bewysme dees genaGa naar voetnoot781
Dat myn Eneas, uw nakomeling, beslaGa naar voetnoot782
Een kleene plaets om hoogh, de minste in 't hof daer boven.Ga naar voetnoot783
Het zy genoegh dat hy, in duisternis geschoven,
785[regelnummer]
Den afgront eens bezocht. de goôn bestemden dit,Ga naar voetnoot785
En Juno, die om hoogh naest 's konings zetel zit,
Bestemde ook dit verzoek met haer gelaet goetaerdigh.Ga naar voetnoot787
Toen sprak de vader: o myn dochter, gy zyt waerdigh
Dat u dees hemelsche schenkaedje wert vereert,
790[regelnummer]
Tot heil van uwen zoon, voor wien gy dit begeert.Ga naar voetnoot788-90
Zoo sprak hy. zy verblyt bedankt hem, en gaet stuiven
| |
[pagina 104]
| |
Door dunne en ope lucht met haer gepaerde duiven,
Naer 't Laurentynsche strant, ter stede daer de stroomGa naar voetnoot793
Numicius, van riet begroeit, met vryen toomGa naar voetnoot794
795[regelnummer]
Zyn' eemer uitgiet in de naeste zeen en vloeden.
Om haeren lieven zoon voor 's doots bederf te hoeden,
Gebietze dat de vliet hem zuivre rein en net,Ga naar voetnoot797
En alle sterflykheit, bederf, en aertsche smet
Voor stroom in zee voere: en de vlietgodt aengedreven,Ga naar margenoot+
800[regelnummer]
Spoelt al wat sterflyk aen Eneas leên moght kleven
Rein af. nu is hy gansch onsterflyk deur en deur.Ga naar voetnoot801
De moeder balssemt met een' goddelyken geur
't Geloutert lichaem, en bestrykt het aenschyn blye
Met nektar en ambroos, der goden lekkernye,Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
En schenkt hem een natuur der godtheit voor zyn lot.Ga naar voetnoot805
De Roomschen eeren hem voor een' verkoren godt,Ga naar voetnoot806
Wien zy altaer en kerk toekeuren, en gebeden.Ga naar voetnoot807
Nu stont de staet van Albe en Rome met zyn stedenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot808
Aen 't oir Iülus, ook Askaen by elk genaemt.
810[regelnummer]
Na hem heerscht Silvius; na hem Latyn, befaemt
En fier, en die vernoemt het oude ryk bestierde.Ga naar voetnoot810-11
Doorluchtige Epitus volght hem, en is de vierde.Ga naar voetnoot812
Na hem heerscht Kapis, en Kapeet. maer TiberynGa naar voetnoot813
Be-erft het ryk, die in het vloeiend kristalyn
815[regelnummer]
Van dien Tuskaenschen stroom te deerlyk legt verdronken,Ga naar voetnoot815
En met zyn' eigen naem het water heeft beschonken.
Uit hem sproot Remulus, Akroot de broeder me.Ga naar voetnoot817
| |
[pagina 105]
| |
Dees Remulus wert out van jaeren, en stont reeGa naar voetnoot818
Te blixemen, maer bleef van 't blixemvier verslonden.Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
Akroot, veel zediger dan broeders aert bevonden,
Laet zynen ryxstaf den manhaften Aventyn,Ga naar voetnoot821
Begraven op den bergh, daer hy regeerde, en zynGa naar voetnoot822
Gedachtenis ons met den naem noch wou vertolken.
Nu stont het hoofdbewint der Palatynsche volkenGa naar voetnoot823-24
825[regelnummer]
By Prokas. onder hem bloeide eene maeght Pomoon.Ga naar voetnoot825
Dees spande in Latium met recht alleen de kroon
Met planten boven al de wakkre boomgodinnen,
Gelyk de naem dit melt. zy zette haere zinnenGa naar voetnoot827-28
Op bosch noch waterstroom, maer vrolyke landou
830[regelnummer]
En appelboomen. zy hanteert in haeren bouGa naar voetnoot830
Geen' schicht, maer liever een krom snoeimes om te snoeienGa naar voetnoot831
De takken, die in 't wilt en veel te weeligh groeien,
En houwt de boomtelgh af, die al te dertel wast.
Dan entze een jonge plant in een' gekloven bast.Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
Zoo leert de stam een vreemt tuinvoesterkint aenqueekenGa naar voetnoot835
Met zyn doorvoedzaem sap. noit zal hem sap ontbreeken
In 't laven van het kint, den voesterheer vertrout:
Want hy sproeit d'aders en de wortels van het houtGa naar voetnoot836-38
Met nedervloeiend vocht, dat uit den gront komt dringen.
840[regelnummer]
Dit 's al Pomoons vermaek. dit zyn haere oefeningen.Ga naar voetnoot840
Zy legt op vryer noch vryaedje toe in 't velt,Ga naar voetnoot841
| |
[pagina 106]
| |
En niettemin, heel schuw voor moetwil en geweltGa naar voetnoot842
Van ruwe gasten, past haer boomgaerts deur te sluiten,Ga naar voetnoot843
En keert den toegang van de jongelingen buiten.Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Wat rechten Saters, geil en wullepsch in den aert,
En op het huppelen bedreven, onvervaert
En stout in 't minnen, niet al aen! de veegoôn mede,Ga naar voetnoot847
Bekranst met pynloof om de horens, rits van zede.Ga naar voetnoot848
Wat recht de woutgodt aen, meer wulpsch dan hem betaemt!
850[regelnummer]
Ook Priaep, die den hof voor dieven sluit, hen praemt,Ga naar voetnoot849-50
En met een snoeimes dreight! maer in het vierigh minnen
Ging een Vertumnus al de vryers, die hun zinnenGa naar voetnoot852
Op deze stelden en aenhielen, ver voorby,Ga naar voetnoot853
In 't vryen echter niet gelukkiger dan zy.
855[regelnummer]
Hoe dikwyl torste hy een' korf met korenaeren,Ga naar margenoot+
Gelyk een maeier, in het bloeienst' van zyn jaeren,
Van ieder aengezien? hoe dikwyl scheen hy moyGa naar voetnoot856-57a
Om 't hooft bevlochten met een' krans van 't versche hoy,
Als een die gras, op't velt gemaeit, had helpen harken?Ga naar voetnoot857b-59
860[regelnummer]
Hoe dikwyl droegh dees knaep den dryfstok met een' sterkenGa naar voetnoot860
En ruigen arm? gewis men zoude zweeren dat
Dees zweetende ossen uit den ploegh gespannen hadt.Ga naar voetnoot861-62
Hy, met zyn snoeimes, scheen op boomgaertooft te passen,Ga naar voetnoot863
Of een wyngaerdenier, daer muskadellen wassen.
865[regelnummer]
Met eene ladder op den nek, zoo kloek als vroom,
Scheen't of hy weeligh ooft wou plukken van den boom.Ga naar voetnoot865-66
| |
[pagina 107]
| |
Hy scheen een kryghsman met den degen, trots te moede,
Een visscher met zyn aes en bevende angelroede.Ga naar voetnoot867-68
Ook kreegh hy dikwyl door verandren van gestaltGa naar voetnoot869
870[regelnummer]
Een' vryen toegang tot de maeght, die hem gevalt
Om haere schoonheit. hy ging, leunende vooroverGa naar margenoot+Ga naar voetnoot871
Op eenen stok, en met zyn bonte muts, door lover
En gras, gelyk een out en grys gerimpelt wyf,
In haeren schoonen hof, en stont verbaest stokstyf,Ga naar voetnoot874
875[regelnummer]
En sprak, verwondert om al d'appels, die hier blozen:
O gy zyt ryker dan al die den oever kozen
Om Albula, bewoont van 't veltgodinnedom.Ga naar voetnoot877
O schoone, zyt gegroet. ik zie my zelve stom.Ga naar voetnoot878
O onbevlekte bloem der maeghden! en by poozen
880[regelnummer]
Durf hyze kussen voor de kaeken, root als roozen,
Doch anders dan een best; en hurrekt neêr, en bukt,Ga naar voetnoot881
Gelyk een oude vrou, op eenen bult, verruktGa naar voetnoot882
Door al de takken, met hun vruchten overladen.Ga naar voetnoot883
Hier tegens over stont een olm, van wyngertbladen
885[regelnummer]
En druiven dicht begroeit. hy, dezen groenen stamGa naar voetnoot884-85a
Eens pryzende, zegt heet ontvonkt van minnevlam:Ga naar voetnoot885b-86
Indien dees ollem met geen' wyngert stont behangen,Ga naar voetnoot887
Zou hy geen wellust dan alleen de blaên ontfangen;Ga naar voetnoot888
Ook lagh de wyngert, die op dezen ollem leunt,
890[regelnummer]
Ter aerde, waer hy niet gepaert en ondersteunt
Met dezen olm: en kan dit voorbeelt u niet raeken,
En schuwt gy evenwel den byslaep, en het blaeken,
En kruiptge noch niet met uw wederga by een?Ga naar voetnoot891-93
| |
[pagina 108]
| |
Och luste 't u, gy kreeght meer aenzoek dan Heleen,Ga naar voetnoot894
895[regelnummer]
Daer Azie en Euroop tien jaeren lang om leden;Ga naar voetnoot895
En deze schoone bruit, om wie Lapyten streden,Ga naar voetnoot896
En d'ega van Ulis, die stout was tegens bloôn.Ga naar voetnoot897
Dewylge minnaers vlugt, en quetst met smaet en hoon,Ga naar voetnoot898
Staen duizent vryers, heele en halve goden t'zamenGa naar voetnoot899
900[regelnummer]
Naer u. elk wenscht en wil met u in echt verzaemen,Ga naar voetnoot900
Ook 't goôndom, dat den bergh van Albula betreet.Ga naar voetnoot901
Maer zytge vroet, en wilt gy, heilzaem uitbesteet,
U paeren, en den raet van my bedaeghde hooren,
Die u meer dan zich zelf bemint, en heeft verkoren;Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
Laet al den slechten hoop van nu af buiten staen,Ga naar voetnoot905
En neem Vertumnus voor uw lief en egade aen.
Ik sta u borge: want ik ken hem, wil niet schroomen,Ga naar voetnoot907
Gelyk my zelve. hy is hier niet vreemt gekomen
Aenzwerven: neen het is een lantzaet. hy bemintGa naar voetnoot908-09
910[regelnummer]
Niet als de meesten, die men by de wegen vint.Ga naar voetnoot910
Gy d'eerste en leste kunt alleen zyn oogh behaegen.
Hy offert u alleen het hart op al zyn dagen.Ga naar voetnoot912
Zet 's jonglings jeught hier by, en aengeboren schoon,
En hoe hy zich schakeert in allerhanden toon
915[regelnummer]
Van vormen. nimmer zult gy uw begeerte ontbeeren.Ga naar voetnoot914-15
| |
[pagina 109]
| |
Scheptge uw vermaek in ooft, en boomgaert, appels, peeren;
Hy daetlyk mede, en neemt uw gaven dankbaer aen;Ga naar voetnoot916-17
Doch past op appels, versch geplukt, hoe schoonze ook staen,
Noch sappen, zoet van smaek, noch andre boomgaertvruchtenGa naar voetnoot919
920[regelnummer]
Dan slechts op u alleen. ontfarm u om zyn zuchten,Ga naar voetnoot920
En gloênden minnebrant, en hou, vertroume dit,Ga naar voetnoot921
Dat uw beminner u met zynen mont dus bidt.Ga naar voetnoot922
Ontzie de wraekgodin, en Venus, wiens vermogenGa naar voetnoot923
Alle onvermorwden dreight met ongenadige oogen.Ga naar voetnoot924
925[regelnummer]
Ontzie de plaegen van de strenge Nemezis:Ga naar voetnoot925
En op dat gy vermyt wat u nadeeligh is,Ga naar voetnoot926
[Want reken ik ben out en vroet, en lang ervaeren]
Wil ik wytluchtigh u een voorbeelt gaen verklaeren,Ga naar voetnoot928
Bekent in Ciprus, en naemhaftigh overal,Ga naar voetnoot929
930[regelnummer]
Dat licht uw opzet en uw hart verzachten zal.
De jongling Ifis, laegh van afkomst, kreegh behaegenGa naar margenoot+
In Anaxarate, van hooghgebore maegenGa naar voetnoot932
Uit Teucers ouden stam. hy ziet haer aen, en steent.Ga naar voetnoot933
De liefde ontvonkt het mergh en pit in zyn gebeent'.
935[regelnummer]
Een lange wyl de min weêrstrevende, ondertusschen
Niet konnende met reên het vier van minne blusschen,Ga naar voetnoot936
Noch toomen, komt aen 't huis, en melt, bykans ontzint
En quynende, zyn min gestelt op 't voesterkint.Ga naar voetnoot937-38
Hy badt de voester dat zy hem uit rechte liefdeGa naar voetnoot939
940[regelnummer]
Der dochter, die haer zoogh, en hem in 't harte griefde,Ga naar voetnoot940
Niet hardt wou vallen. hy ging even vierigh voort
By elke dienstmaeght, en verzocht een gunstigh woort,
En hiel al vleiende aen. hy komtze dikwyl quellen
| |
[pagina 110]
| |
Om minnebrieven aen de liefste te bestellen,
945[regelnummer]
En menighmael behangt de jongeling de deurGa naar voetnoot945
Met kranssen, geschakeert van allerhande kleur,
Besprengt met traenen, en uitstrekkende de leden
Den harden drempel langs, volharde in zyn gebeden,Ga naar voetnoot947b-48a
Vermoeit en flaeu, en scholt het grendelslot van wee,
950[regelnummer]
Dat hem uitkeerde. zy veel doover dan de zee,Ga naar voetnoot950
Geterght door 't Boxgestarnte, en harder dan de klingen,Ga naar voetnoot951
Gesmeet, dat sprenklen vier en vonken uit haer springen,
Op 't Baiersch anbeelt; en de steen, noch onverwriktGa naar voetnoot951b-53
Aen zynen wortel vast, acht stuurs en onverschriktGa naar voetnoot954
955[regelnummer]
Op steenen, noch gekerm, beschimpt het deerlyk kermen
Heel spytigh, en berooft hem, zonder zich t'ontfarmen,Ga naar voetnoot955-56
Van alle hoop en troost. hy kan dien schimp en smaetGa naar voetnoot957
Niet langer uitstaen met gedult in dezen staet,
En spreekt voor haere deur deze allerleste rede:
960[regelnummer]
O Anaxarate, ik ben, zyt nu wel te vrede,Ga naar voetnoot960
Ten ende van gedult. gy zult voortaen niet meer
Van Ifis walgen. juich nu vry, en triomfeer.Ga naar voetnoot962
Bekrans uw hooft met loof van lauwer tot een wonder.Ga naar voetnoot963
Gy hebt helaes den stryt gewonnen. ik legge onder,Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
En sterf gewilligh. o verstokte, zyt nu bly.
Uws ondanx zultge noch iet loflyx zien aen my,
Dat u behaegen zal, en myne waerde weeten.Ga naar voetnoot966-67
Gedenk dat myne min niet eer is afgesleetenGa naar voetnoot968
Dan 't leven, en ik zon, en maen, en 's levens licht
970[regelnummer]
Al teffens derven zal met uw schoon aengezicht.Ga naar voetnoot969-70
| |
[pagina 111]
| |
De Faem wil geen bodin van myne doot verstrekken.Ga naar voetnoot971
Maer 'k zal lichaemlyk zelf verschynen, en u wekken,Ga naar voetnoot972
Op datge uw wreet gezicht mooght met myn lyk verzaên.
O goôn, aenschoutge om hoogh alle onze elenden aen,Ga naar voetnoot974
975[regelnummer]
Zyt my gedachtigh. al myn uiterste begeerenGa naar voetnoot975
Is duizent jaeren lang, wanneerwe 't licht ontbeeren,
En sterven, na ons doot te leven op elx tong.Ga naar voetnoot976-77
Geeft wat aen 't leven ons te kort schoot en ontsprong
Toch over aen de faem. zoo sprak hy al bewogen,Ga naar voetnoot978-79
980[regelnummer]
Hief d'armen alle beide, en d'uitgekretene oogenGa naar voetnoot980
Bestorven naer de deur en posten, menighwerf
Met loof bekranst, en sprak, toen hy tot zyn bederf
Den strop had voor de deur aen 't welfsel vast gebonden:Ga naar voetnoot983
Gy wreede, vreemt van min, dees kranssen, deze vondenGa naar voetnoot984
985[regelnummer]
Behaegen u. hy bint den strop om zyne keel,
En keert zich naer heur toe, en bleef zoo met dit zeel,Ga naar voetnoot986a
Gekneepen om den hals, rampzaligh nederhangen.
De voeten slingeren, als bevende en bevangen,Ga naar voetnoot988
Noch tegens post en deur, die opengaende voortGa naar voetnoot989
990[regelnummer]
Ontdekt aen 't huisgezin dien schrikkelyken moort.
De dienaers kermen vast. hy vruchtloos opgeheven,Ga naar voetnoot991
Komt zyne moeder t'huis, dus dootsch, en zonder leven:
Want zy was weduwe, en zyn vader overleên.Ga naar voetnoot993
| |
[pagina 112]
| |
Zij neemt hem op den schoot, omhelst met droef geween
995[regelnummer]
Het lichaem. als zy hem, gelyk een droeve vrouwe,Ga naar voetnoot995b
Beklaeght heeft, en beluit met jammerlyken rouwe,
Geleidenze den doôn, zoo lootblaeu als hy ziet,Ga naar voetnoot997
Naer 't lykvier door de stadt, geschokt van groot verdriet.Ga naar voetnoot998b
Het huis der dochter, daer de staetsi most passeeren,
1000[regelnummer]
Stont juist in deze straet. 't gejammer, niet te keeren,Ga naar voetnoot999-1000
Komt d'onvermorwde maeght ter ooren, die nu felGa naar voetnoot1001
Geknaeght wort van berou en wroegen, evenwel
Bewogen zegtze: laet ons 't lyk zien en d'elende.
Zy vloogh naer boven, keek ter venster uit, en kende
1005[regelnummer]
En zagh naeu Ifis op de dootbaer bleek en kout,
Of d'oogen stonden styf, en om het hart benout,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1006
Vertrok het bloet naer 't hart. de doot misverft haer wangen.Ga naar voetnoot1007
Zy wou te rugge treên, de voeten bleven hangen
En vast, en poogende om te zien naer 's volx geween,Ga naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
Verstyft de hals terstont, en dees verharde steen,
Die 't hart voorheen bezet, betrekt nu al de leden:Ga naar voetnoot1011
En op dat gy dit niet verziert en vreemt van redenGa naar voetnoot1012
Zoudt achten; Salamis, die van dit stuk gewaeght,Ga naar voetnoot1013
Behoudt den schyn noch en het beelt van deze maeghtGa naar voetnoot1014
| |
[pagina 113]
| |
1015[regelnummer]
In Venus kerke, die geen spytigen wil spaeren.Ga naar voetnoot1015
Dit overweegende, o vriendin, zie u te paeren
Met eenen vryer, die u zoekt uit minnezucht.
Leg alle trotsheit af. zoo moet geen koude lucht,Ga naar voetnoot1018
In 't opgaen van de lent, den bloesem van uwe ervenGa naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
Met hagelsteenen slaen, geen storm den knop bederven.Ga naar voetnoot1020
Als godt Vertumnus, die zich zelven schoon schakeertGa naar voetnoot1021
In alle vormen, dus vergeefs zyn liefste leert,
Verlaet hy flux den schyn der oude, waert misprezen,Ga naar voetnoot1023
En schiet den vorm aen van een frisch en jeughdigh wezen:
1025[regelnummer]
Gelyk de zon een wolk, die haeren glans betrekt,Ga naar voetnoot1025
Verdryft, en zich vertoont. hy pooght, van min gewekt,Ga naar voetnoot1026
Haer t'overweldigen, doch nootloos en verloren:Ga naar voetnoot1027
De schoonheit van dien godt kan haer gemoedt bekooren,
En beide blaekenze van onderlingen brant.Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Amulius beheerscht met zyne sterke hantGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1030
Hierna 't Albaensch gebiet, en Numitor, bedrevenGa naar voetnoot1031
En out, bezat by gunst en toestaen voor zyn leven
Het ryk, vervallen aen den erfnakomeling.Ga naar voetnoot1032-33
Men sloot op Pales geest den eersten ommering
1035[regelnummer]
Der muuren van de stadt. aengrenzende SabynenGa naar voetnoot1034-35
En Tatius te velde in 't harrenas verschynen.Ga naar voetnoot1036
Men wint Tarpeius burgh, niet zonder zweet en bloet.Ga naar voetnoot1037
| |
[pagina 114]
| |
Hierna komt Kurien, erghlistigh en verwoet,
En zyne burgery, als wolven, in hun wapenGa naar voetnoot1038-39
1040[regelnummer]
Stilzwygende, terwijl de Roomsche burgers slaepen,
Getrokken naer de poort, van Ilias in 't slotGa naar voetnoot1041
Geslooten en bewaert: maer d'echtgenoot van godt
Jupyn sloot d'eene poort zacht open zonder kraeken.
Doch Venus wert gewaer, voorzichtigh in het waeken,Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Het schuiven der hammeie, en wou terstont de poortGa naar voetnoot1045
Toesluiten: maer geen maght van d'eene godtheit stoortGa naar voetnoot1046
Het werk der andere. d'Auzoonsche veltgodinnenGa naar voetnoot1047
Bewaeren kille bron en aders, dieze minnen,
Met zorge, ook 't ruime velt by Janus oude kerk,Ga naar voetnoot1048-49
1050[regelnummer]
En Venus zoekt haer aen om bystant styf en sterk.
De veltgodinnen slaen dien eisch, gegront op reden,
Lichtvaerdigh in den wint, en achten geen gebeden.Ga naar voetnoot1051-52
Zy laeten d'aders leêgh uitloopen over 't lant:
Doch Janus tempel bleef niet onbezocht in stant,Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
En 't water hinderde den toegang geener wyze.
Men geeft de bronnen kalk en zwavel tot een spyze,
En steekt haere aders aen. de smook doordringt den grontGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1056-57
Der bron door deze stof. gy watren hier in 't ront,
Die eerst de koude van het sneeugeberght' kost lyden,Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
Wykt geensins nu voor 't vier. de posten van weêrzyden
| |
[pagina 115]
| |
Aen 't smooken, spreiden vier en vonken in de lucht.
De poort, te vruchteloos voor het Sabynsch geruchtGa naar voetnoot1062
Ontslooten, wert gestopt met nieuwe wateraêren,Ga naar voetnoot1063
Terwyl de kryghsliên vast in 't harrenas vergaêren.Ga naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
De Romer en Sabyn, in hun geleên gestelt,Ga naar voetnoot1065
Beslaen den gront van Rome, en 't groote merrektvelt,Ga naar voetnoot1066
En 't goddelooze zwaert van schoonzoon en den vaderGa naar voetnoot1067
Mengt nagebuurigh bloet afgrysselyk te gader.Ga naar voetnoot1068
Ten leste wert de krygh door't echtverdragh beslecht,Ga naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
En Tatius in 't ryk gezet door oorloghsrecht.Ga naar voetnoot1070
Hierna sterft Tatius, en Romulus verheven,Ga naar voetnoot1071
Heeft Romer en Sabyn een zelve wet gegeven.
Godt Mavors spreekt bloots hoofts het hooft der goden aen:Ga naar voetnoot1073
O vader, nu de staet van Rome komt te staen
1075[regelnummer]
Op eenen vasten voet, beheerscht alleen by eenen,
En by een eenigh hooft, is nu de tyt verscheenen,Ga naar voetnoot1075-76
Om my en mynen neef, wiens deught het al verdooft,Ga naar voetnoot1077
Te begenadigen met d'eere lang belooft,
En hem van d'aerde om hoogh ten hemel in te laeten.
1080[regelnummer]
Gy zelf spraekt in den raet, daer al de goden zaten:Ga naar voetnoot1080
| |
[pagina 116]
| |
[Want my gedenkt het, en ik print dit in myn' zin]
Men wacht de komst' van een', dien gy ten hemel in
Zult haelen, en met eere en vrolykheit ontfangen.Ga naar voetnoot1082-83
Bezegel nu dit woort, daer veelen naer verlangen.
1085[regelnummer]
d'Almaghtige bestemt dit woort, betrekt de luchtGa naar voetnoot1085
Met eene donkre wolk, verbaest met een gerucht
En fellen donderslagh en blixem stadt en volken.Ga naar voetnoot1086-87
De kryghsgodt hoort hoe zyn gebedt, door lucht en wolken
Gedrongen, is verhoort, en leunende op zyn speer,Ga naar voetnoot1088-89
1090[regelnummer]
Steegh moedigh te karrosse, op dat hy triomfeer',Ga naar voetnoot1090
En dreef met zyne zweep al klatrende de paerdenGa naar voetnoot1091
Door lucht en nevels heene, en staende op den vermaerdenGa naar margenoot+
Boschryken Palatyn, voert Romulus, wiens stafGa naar voetnoot1093
Romainen koningklyke en wyze wetten gaf,
1095[regelnummer]
Om hoogh. het lichaem zwak en sterfelyk gebleven,Ga naar voetnoot1094-95
En door de dunne lucht al snorrende gedreven,Ga naar voetnoot1096
Versmolt, gelyk het loot van eene kogel smelt,
Ter slinger uitgespat. hy trekt in't hemelsch velt,Ga naar voetnoot1098
Een' heerelyker glans aen zyn vergode leden
1100[regelnummer]
Dan's burgermeesters rok en tabbert, hier beneden
Gezeten in den raet van Rome. d'echtgenootGa naar voetnoot1099-1101
Beschreide haer verlies. maer Juno woude en slootGa naar voetnoot1102
Dat Iris daetlyk langs den regenboogh zou daelen,
En dit Hersilia beneên ten troost verhaelen:Ga naar voetnoot1104
1105[regelnummer]
O gy uitsteekenste eer van Romer en Sabyn,Ga naar voetnoot1105
| |
[pagina 117]
| |
Eerst waert met Romulus, nu waerdigh met QuirynGa naar voetnoot1106
Te trouwen, staek uw' rou. hou op van treurigh schreien.
Lust u den man te zien; ik zal u derwaert leienGa naar voetnoot1108
In 't groene woudt, het welk Quirinus heuvel kleet,
1110[regelnummer]
En 's Roomschen konings kerk beschaduwt lang en breet.Ga naar voetnoot1110
De kamenier, gereet ter bootschap, styght van boven,Ga naar voetnoot1111
Langs eenen regenboogh gedaelt en neêrgeschoven.
Zy melt Hersilia den last, haer toevertrout.Ga naar margenoot+
Hersilia staet stom, en schaemroot, en verflout,Ga naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
En naulyx d'oogen eens opslaende, zegt in 't ende:
Godin, ik kan gewis, dewyl ik u niet kende,
Niet noemen wie gy zyt: het blyktme nieteminGa naar voetnoot1117
Dat gy geen mensch zyt, maer een hemelsche godin.
Indien het noodlot dit gehenge en wil gedoogen,
1120[regelnummer]
Geley geleime toch genadigh onder d'oogen
En 't aenschyn van myn' man, dan schatte ik dit een' dagh
Van vreught, zoo groot als of ik zelf den hemel zagh.
Zy klimt met Taumas telgh den heuvel op, en staerdeGa naar voetnoot1123
En zagh hoe een gestarnt' van boven viel ter aerde,Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
Dat flux Hersiliaes perruik en haer ontstak.Ga naar voetnoot1125
Zy vloogh met dit gestarnte om hoogh naer't helder dak
Den klaeren hemel in. de bouheer van zyn RomeGa naar voetnoot1127
Onthaelt zyn gemaelin, en heetze wellekoome,Ga naar voetnoot1128
Verandert lichaem en met een den ouden naemGa naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
En noemt haer Ora, die nu kenbaer door de faem,Ga naar voetnoot1130
Daer een godin strekt, en Quirinus echtgenoote.Ga naar voetnoot1131
|
|