De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 118]
| |
Inhout.1 Numa volghde Romulus, en Krotons oorsprong naerspoorende, bevont hoe eertijtsGa naar voetnootr. 1 2 zwarte in witte keursteentjes veranderden. Hy luisterde naer Pitagoras leeringen, rede- 3 kavelende van der dingen geduurige veranderingen. Egeria sedert Numaes doot beschreien-Ga naar voetnoot3 4 de, en geensins hoorende naer Hippolitus rampen, haer ten troost voorgestelt, smilt alGa naar voetnoot4 5 quijnende in eene bron; geen minder wonder dan Romulus speer, in eenen boom ver- 6 keert, of Cippus met hoornen gekroont. Endelyk wort Julius Cezar, na zijn overlijden, 7 in eene starre herschapen, en Augustus een plaets onder de goden beschoren.Ga naar voetnoot7 | |
[pagina 119]
| |
1[regelnummer]
Men zocht vast midlerwyl een' heer, een brave loote,Ga naar voetnootvs. 1
Die tegens 't onweêr en den last van dezen staetGa naar voetnoot2
Was opgegroeit, en waert met wysheit raet en daet
Den koning Romulus te volgen in 't regeeren.Ga naar voetnoot3-4
5[regelnummer]
De Faem, een voorbodin van waerheit, snel van veêren,Ga naar voetnoot5
Gaf den voorzichtigen heer Numa haere stem.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot6
Hy, niet alleen op 't out Sabynsche recht, dat hem
Kon dienen, afgerecht, begreep in zyn gedachtenGa naar voetnoot7-8
En ruim vernuft wat groots, en onderzocht de krachtenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
En aert van vrou natuur, den dingen ingeplant.Ga naar voetnoot10
Dees leerzucht noopte hem zyn eigen vaderlantGa naar voetnoot11
En teffens Kurien te ruimen, en te trekkenGa naar voetnoot12
Naer eene Grieksche stadt, in Italjaensche plekken
Gebout van Herkules, uit goddelyken stam,
15[regelnummer]
Toen hy, een vreemdeling, by d'Italjaenen quam:Ga naar voetnoot14-15
Gelyk een lantzaet, out en geensins onervaeren
In zaeken lang gebeurt, ons klaer wist t' openbaeren.
Men zegt dat Herkules, Jupyns befaemde spruit,
Zeeghaftigh keerende, gelaên met ryken buitGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Van ossen, uit het Spaensch geweste langs de stranden,
Quam in Lacinium, en weidende op dees landenGa naar voetnoot20-21
Zyn vee, in 't gastvry huis van Kroton, groot geacht,
Zich neêrsloegh, en vermoeit hier zocht den eersten nacht,
Na lang omsukkelen, te rusten. in 't vertrekkenGa naar voetnoot22-24
| |
[pagina 120]
| |
25[regelnummer]
Sprak helt Alcides, om d'aenstaende tyt t'ontdekken:Ga naar voetnoot25
'k Zie den nakoomling hier een nieuwe stadt bestaen
Te bouwen met der tyt. de daet wees sedert aenGa naar voetnoot26-27
Dat 's helts voorspellinge gegrontvest was op reden:Ga naar voetnoot28
Want Miscelus, de zoon van een' uit Grieksche steden,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
(Alemon hiet hy,) was bemint in dezen tytGa naar voetnoot30
By al het godendom. Alcides wyt en zyt
Befaemt, verscheen hem in den slaep met knods en wapen,Ga naar voetnoot31-32
En sprak: ontwaek, rys op: het is geen tyt te slaepen.Ga naar voetnoot33
Verlaet het vaderlant, en reis naer Ezars vliet,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Die tusschen rotsen ruischt. gehoorzaemt gy ons niet,Ga naar voetnoot35a
Zoo zultge elendigh uw weêrspannigheit beweenen.
Hiermede was de slaep en Herkules verdweenen.Ga naar voetnoot36-37
Alemons zoon ontwaekt, en overlegt al stil
't Gezicht, dat hem verscheen, en voelt in zynen wil
40[regelnummer]
Een' stryt: want godt gebiet gestreng hy zal vertrekken,
De wet verbiet het. wie uit lust tot andre plekken
Het vaderlant verlaet, verbeurt hier lyf en goet.Ga naar voetnoot42
De moede westzon doopt haer aenschyn in den vloet.Ga naar voetnoot43
De starrelichte nacht verryst uit duisterheden,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Wanneer de zelve godt hem weder hier beneden
Verscheen, vermaende zich te geven op de reis,
En harder dreighde, ontzegt hy 's hemels wil en eisch.Ga naar voetnoot45-47
Hy angstigh rust zich toe te scheiden uit dees hoekenGa naar voetnoot48
Des lants, en elders heene een nieu verblyf te zoeken.
50[regelnummer]
Hierover mort de stadt, die van zyn reis gewaeght.Ga naar voetnoot50
| |
[pagina 121]
| |
Hy wort gestreng, als een wetschender, aengeklaeght,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot51
En deze zaek bepleit, zoo blykt de schult des droevenGa naar voetnoot52
Beklaeghden, zonder eens getuigen te behoeven:Ga naar voetnoot53
En d'aengeklaeghde heft bedroeft zyn dootsch gezichtGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Met bey de handen naer den hemel en het licht,
En bidt: Alcides, die door twalef heldenstukkenGa naar voetnoot56
Verdiende in 't hof der goôn te zitten, zie 't verdrukkenGa naar voetnoot57
Van uwen dienaer aen, en sta hem by in noot:Ga naar voetnoot58
Want gy zyt oorzaek van dees misdaet, en myn doot.Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Men was van outs gewoon met witte en zwarte steenen
Gedaeghden, in 't gerecht voor rechteren verscheenen,
Te doemen, ofte vry te spreeken van hun schult.
Nu strykenze op dien gront het vonnis, en men vultGa naar voetnoot63
De keurbus wederom met zwarten: maer de heerenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Zien al de zwarten, uit de bus gerolt, verkeerenGa naar voetnoot65
In witte steenen: want Alcides zegen wentGa naar voetnoot66
Het pleit tot heil des mans, in 't halsrecht vry gekent.Ga naar voetnoot67
Hy dankt den zoone van Alkmene, die hem teelde,Ga naar voetnoot68
Zeilt naer d'Ioonsche zee, voorspoedigh en vol weelde,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Voorby 't Spartaensch Tarente, en Sibaris, en voort
Langs Salentyn, en langs Neëtus met zyn boort,
De zeeboght van Turin, Temeze, Iäpix landen,Ga naar voetnoot70-72
En naulyx op de zee gezeilt langs deze stranden,Ga naar voetnoot73
| |
[pagina 122]
| |
Genaekt in 't ent den stroom van Ezar, door den godt
75[regelnummer]
Alcides hem getoont, en toegelegt by lot.Ga naar voetnoot75
Hier zagh men Krotons graf bewaeren 't vroom gebeente.Ga naar voetnoot76
Hier boude hy een stadt, ten dienst van zyn gemeente,Ga naar voetnoot77
Gelyk hem was geboôn, ter plaets hiertoe bequaem,Ga naar voetnoot78b
En noemdeze, als het voeght, naer 's overledens naem.Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
De Faem getuight noch van den oorsprong dezer stede,
Op d'Italjaensche grens gebout in vollen vrede.Ga naar voetnoot81
Hier woonde een staetigh man van Samos, doch beduchtGa naar voetnoot82
Voor zyne heeren, dies hy tydigh nam de vlugt,Ga naar voetnoot83
En ging vrywilligh, als 's lants balling, ommedwaelenGa naar voetnoot84
85[regelnummer]
Uit 's dwingelants gezicht. hoewel de heldre straelenGa naar voetnoot85
Der goden, boven 't zwerk gezeten hemelhoogh,
Niet nederflonkren in der sterfelyken oogh,
En vrou natuur 't gezicht zoo veele dingen weigert,
Nochtans bespiegelde hy, waekende opgesteigert,
90[regelnummer]
Al wat verborgen blinkt in eenen andren dagh,
En eerde in 't harte, 't geen hy nimmer hoorde of zagh,Ga naar voetnoot85-91
En drukte in 's leerlings ziel stilzwygende op te merken,Ga naar voetnoot92
Den oorsprong van 't heelal, en d'oorzaek aller werken
Te kennen, en al wat natuur ons zegt en leert:Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Wat godt in wezen is: hoe damp in sneeu verkeert:Ga naar voetnoot95b
Wat blixem teelt, en of Jupyn of stormwint dondert
| |
[pagina 123]
| |
En blixemt door een barst der wolke, en elk verwondert:Ga naar voetnoot96-97
Wat d'aerde schudt en schokt: den loop van zon en maen,
En wat noch schuilt. hy straft die hunnen buik verzaênGa naar voetnoot93-99aGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Met vee, en onbeschroomt den disch met vleesch stoffeeren.
Hy was wel d'eerste die het volk aldus quam leeren,
Doch niemant hoorde naer 's mans billyk onderwys.Ga naar voetnoot102
Hy riep: o menschen, smet u niet met snoode spys:Ga naar margenoot+
Maer leert met veltgewas en ooft de maegh verzaden,
105[regelnummer]
Waerme de boomgaert en de boom hangt overladen.Ga naar voetnoot104-05
Plukt muskadellen. kiest de beste trossen uit.Ga naar voetnoot106
Ook vint men liefelyk en geen onheilzaem kruit,Ga naar voetnoot107
En meer gewassen om te nutten, gaer gezoden.Ga naar voetnoot108
Geen melk noch honigh wort den mont en tong verboden,
110[regelnummer]
Die geurigh naer den tym en schoone bloemen ruikt.Ga naar voetnoot110
Het aertryk schenkt u milt, op dat gy 't vry gebruikt,
Zoo veelerhande spys. geen nootdruft kan u schorten,
Noch voetsel, zonder moort en eenigh bloet te storten.Ga naar voetnoot113
Het wilt gedierte boet den honger slechts met vleisch,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Nochtans niet ieder dier. het vee leeft naer den eisch
By gras en weide, paert en kudden, en de tammen:Ga naar voetnoot115-16
Maer wilde dieren die op roof en vrybuit vlammen,
Verwildert in den aert, de leeu, die gruwzaem brult,Ga naar voetnoot118
d'Armeensche tyger, die het wout met schrik vervult,Ga naar voetnoot119
| |
[pagina 124]
| |
120[regelnummer]
De beer, en wolven zich by vleesch en bloet geneeren.Ga naar voetnoot120
Hoe schendigh luit het op raeu ingewant te teeren,Ga naar voetnoot121
Zoo vraetigh lichaemen met lichaemen verzaên,
En dat een levend lyf moet leven en bestaen
By 't sterven en de doot des andren, wien het leven,
125[regelnummer]
Een levendige ziel, is van natuur gegeven!Ga naar voetnoot123-25
'k Zegge onder duizenden van middelen om 't lyfGa naar voetnoot126
Te voeden, ons van d'aerde, een moeder van geryf,Ga naar voetnoot127
Genadigh opgedischt, lust geene ons aen te randen
Dan droeve wonden, en het vleesch met wreede tandenGa naar voetnoot129
130[regelnummer]
Te kaeuwen smaekelyk: voorwaer een brasseryGa naar voetnoot128-30aGa naar voetnoot130
Die Polifeemen past. o helsche razerny!Ga naar voetnoot131
Den honger van den buik, zoo gulzigh en onmaetigh,
Met 's anderen bederf, afgrysselyk en vraetigh
Te paeien! d'oude tyt, een gulde tyt, is zoet,Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
En leeft alleen by kruit, en ooft, en stort geen bloet.
De vogels vloogen door den hemel, vry van schrikken.Ga naar voetnoot136
De hazen renden langs den akker, voor geen strikken
Noch hazewint beducht. de domme visch, noit moe
Van zwemmen, raekte in fuik noch net, en angelroe.Ga naar voetnoot137-39
140[regelnummer]
Men legt geen laegen, noch men vreest bedrogh noch listen.Ga naar voetnoot140
De vre staet alsins vol, en schuwt krakkeel en twisten:Ga naar voetnoot141
Maer als een heiloos mensch, wie 't was, van akkervrucht
De walgh stak, sloegh hy 't vleesch uit eene lekkre zuchtGa naar voetnoot142-43
| |
[pagina 125]
| |
In zynen graegen balgh. zoo quam allengs de boosheitGa naar voetnoot144
145[regelnummer]
Door vraetzucht op de baen. ik hou dat door godtloosheit
Van veeslaght menschenbloet het zwaert eerst hebb' besmet.Ga naar voetnoot146
Beruste 't hier, men had veel zwaerigheên belet.Ga naar voetnoot147
Wy willen evenwel heel gaerne dit bekennen
Dat zonder eenighzins godtvruchtigheit te schennenGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
Men dieren, die den mensch verslinden, dooden magh,
Doch geensins eeten. maer dit bleef niet als het plagh,Ga naar voetnoot150-51
En d'ongebondenheit liep hooger: want elk achte
Het billyk dat men gode een vette zeuge slaghte,Ga naar voetnoot153
Gelyk een offerhant, dewylze snoot en vuilGa naar voetnoot154
155[regelnummer]
Het zaet omwroete met den hongerigen muil,
En 's lantmans akkerhoop en vrucht ter leure zette.Ga naar voetnoot156
Toen sleepte men den bok, die zyne tanden wetteGa naar voetnoot157
Op rank en wynstok, naer godt Bacchus outer heen,
En slaghte hem. hun schuit vereischte twee met reên
160[regelnummer]
En recht te slaghten. o gy schaepen, waert geschoren,Ga naar voetnoot159-60
Onnoosle kudden, slechts tot 's menschen heil geboren,Ga naar voetnoot161b
Wier uier overlaên hem melk en room beschaft,
Wat hebtge toch verdient, dat noodigh dient gestraft?Ga naar voetnoot163
Gy die ons kleet met wolle, en nutter met uw leven
165[regelnummer]
Dan door uw sterven zyt: en wat heeft d'os misdreven,Ga naar voetnoot164-65
Een kudde zonder ergh en list, vol simpelheit,Ga naar voetnoot165-66
Geschapen, ons ten dienst, ten zwaeren arrebeit?Ga naar voetnoot167
Hy is ondankbaer, en geen oogst noch koren waerdigh,Ga naar voetnoot168
| |
[pagina 126]
| |
Die zynen bouwer uit den ploegh spant, onrechtvaerdighGa naar voetnoot169
170[regelnummer]
Het leven neemt, en wreet den afgesleeten nek,Ga naar voetnoot170
Die d'akkers ploegende, en zyn' meester, nimmer vrekGa naar voetnoot171
Maer milt, den oogst schenkt, met de byl ter neêr durf vellen.
Noch is het niet genoegh aldus het vee te quellen,
En zich te buiten gaen. men zegt: 't is d'eisch der goôn.Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Men dryft, het godendom in 's hemels hoogen troonGa naar voetnoot175
Wort door het slaghten van lastdraegend vee en dieren
Gedient. een offer, vry van vlek, en vet van spieren,Ga naar voetnoot177
En overschoon van leest [want schoon te zyn in 't oogh
Is dieren schadelyk] met eenen hooftbant, hooghGa naar voetnoot179
180[regelnummer]
En net bewonden, en vergult om zynen horen,Ga naar voetnoot180
Geleit men ten altaere, en d'os hoort met zyne oorenGa naar voetnoot181
Den priester prevlen, ziet onweetende zyn vrucht,Ga naar voetnoot182
Gewonnen nat bezweet, op 't voorhooft, onbeducht
Voor 't sterven, zetten, en misschien voor 't slaghten mede
185[regelnummer]
De wreede slaghtbyl in het water, scherp van snede.Ga naar voetnoot185
Maer d'offervinder let alree met zyn verstantGa naar voetnoot186
Op vezels, en op aêr in 't lillende ingewant,Ga naar voetnoot187
Om wys den rechten wil der goden aen te wyzen.
Waerher spruit in ons trek naer die verbode spyzen?Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
O stervenden, durft gij dit eeten, godt ten smaet?Ga naar voetnoot190
Ik bidde u houdt eens op, en neemt toch onzen raet
| |
[pagina 127]
| |
Ter harte, en als gy 't vleesch van dees geslaghte stieren
Met uwe tanden kaeut, gedenkt dat gy de dieren,Ga naar voetnoot192-93
Uwe akkerbouwers knaeght en knabbelt met den tant:
195[regelnummer]
En aengezien godt zelf myn tong en ryp verstantGa naar voetnoot195
Bestiert, zoo wil ik godt, die mynen mont leert spreeken,
Ook volgen naer den eisch, en Delfis licht opsteeken,Ga naar voetnoot197b
En spraek, en hemelval ontvouwen, en godts montGa naar voetnoot198
Verklaeren. 'k wil u der geheimenissen gront,
200[regelnummer]
Zoo lang verborgen, noit van wyze en gryze haerenGa naar voetnoot200
Voorheene nagespoort, ter stichtinge openbaeren.Ga naar voetnoot201
Het lustme d'aerde, dom en vol onweetentheên,Ga naar voetnoot202
Om laegh te laeten, op een dunne wolk te treên,Ga naar voetnoot203
Op Atlas sterke schoft te staen, en hoogh van bovenGa naar voetnoot204
205[regelnummer]
Te zien beneden hoe de menschen, hier verschovenGa naar voetnoot205
Alsins omdwaelende, en vervreemt van recht en reên,Ga naar voetnoot206
Voor sterven sidderen en schrikken. 'k wil met eenGa naar voetnoot207
Hun nootlot op een ry aenwyzen en ontvouwen.
O arm vertwyfelt volk, wat schroomtge uit los mistrouwenGa naar voetnoot209-vlg.Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Voor grynzen en grimmas der koude en kille doot,Ga naar voetnoot210
Voor duistren jammerpoel, een gallem zonder noot,Ga naar voetnoot211
| |
[pagina 128]
| |
's Waerzeggers stof, gedicht zoenoffer voor misdaeden,
Om uwen hals van een verzierde straf t'ontladen?Ga naar voetnoot212-13
Denk geenerwyze dat u pyn te lyden sta;Ga naar voetnoot214(-16)
215[regelnummer]
Het zy uw lichaem op het lykhout hier verga
In vier, of door een ziekte, en 't slyten van de jaeren.
De zielen sterven niet, en uit haer hut vervaeren,
Zoo leven ze in een nieuw verblyf na dezen tyt.Ga naar voetnoot218
Ik zelf, het heughtme, was, geduurende den strytGa naar margenoot+Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Voor Troie, Euforbus, zoon van Panton, en gevaerlykGa naar voetnoot220
Voorheene in myne borst getroffen zoo bezwaerlykGa naar voetnoot221
Van Menelaüs speere. ook zagh ik sedert zelfGa naar voetnoot222
Noch t'Argos, Abas stadt, in Junoos kerkgewelfGa naar voetnoot223
Myn' eigen beukelaer. de dingen gaen en keeren,
225[regelnummer]
Doch niets vergaet. de geest gaet heene en weêr spansseeren.
Hy vaert uit dieren in den mensch, en weder uit
Den mensch in eenigh dier, en volgens myn besluitGa naar voetnoot226-27
Weet nimmer van vergaen. gelyk men alle stukken
En vormen, hoe men wil, in buighzaem wasch kan drukkenGa naar voetnoot228-29
230[regelnummer]
Het welk niet blyft als 't was, noch eenen vorm behout,Ga naar voetnoot230
Doch 't zelve wasch blyft in zyn wezen even stout;Ga naar voetnoot231
| |
[pagina 129]
| |
Zoo sluite ik dat de ziel behoudt een zelve wezen,Ga naar voetnoot232
Maer in verscheiden vorm verandert, en verrezen,Ga naar margenoot+
Verhuist van wooningen. op dat dan ons genaGa naar voetnoot233-34a
235[regelnummer]
En 't mededoogen door 's buix vraetzucht niet verga,Ga naar voetnoot234b-35
Verhoet, ik waerschuw 't u, de hut van 's maegschaps zielen
Met vuilen neêrslagh om te worpen en vernielen,Ga naar voetnoot236-37
En voet geen bloet met bloet: en aengezien ik ree
Met volle zeilen spoede in eene groote zee,Ga naar voetnoot238-39
240[regelnummer]
Zoo luistert scherp. geen ding ter werrelt blyft bestendigh.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot240
Al wat'er is vervloeit, uitwendigh en inwendigh,Ga naar voetnoot241
En alle beelden wuft heenzwevende vergaen.
Zy neemen eene wyl den schyn van buiten aen.Ga naar voetnoot242-43
De tyden gaen hunn' gank, gelyk de waterstroomen.
245[regelnummer]
De stroom noch d'uuren staen. de baren gaen en komen,Ga naar voetnoot245
En d'een dryft d'andre voort, en d'allereerste wort
Van eene tweede voortgedreven en geport,
Die dryft weêr d'eerste voort. zoo gaen de tyden stryken,Ga naar voetnoot245b-48
En volgen te gelyk. zoo dra als d'oude wykenGa naar voetnoot249a
250[regelnummer]
Verschynen nieuwe: want al wat te voren was
Wort nagelaeten, en 't geen niet is arbeit rasGa naar voetnoot251
Om iet te worden. zoo vernieuwen d'oogenblikken.Ga naar voetnoot252
Gy ziet de nachten 't licht, dat d'oogen kan verquikken,
Verjaegen, en den glans van 't licht den duistren nacht
255[regelnummer]
Op zyne hielen treên. de hemel trekt te wacht,Ga naar voetnoot253-55aGa naar voetnoot255b
En houdt geene eenerley gedaente, als alle dingen
| |
[pagina 130]
| |
Vermoeit te ruste gaen, in naere schemeringen.
De klaere morgenstar, als zy op 't witte paert
Genaekt, ziet anders, en wanneerze nedervaert
260[regelnummer]
Ook anders, als zy droef de werrelt komt misverven.Ga naar voetnoot256-60
Vroeghmorgens uit de kimme, op datwe 't licht niet derven,
Aensteigrende, is zy root, en root wanneerze daelt.Ga naar voetnoot261-62
In top des hemels ziet zy wit, en ryk bestraelt,
En vlugt de nevels, schuw van mist en aertsche dampen.Ga naar voetnoot263-64
265[regelnummer]
Ook houdt de maen by nacht, beneden 's hemels lampen,Ga naar voetnoot265
Geen eenerley gelaet. z'is nu en morgen kleen,Ga naar voetnoot266
En grooter als zy vol de horens buight aen een.
Gy ziet hoe 't ronde jaer zich deelt in vier getyden,Ga naar margenoot+
Als een nabootser van ons leven, snel in 't glyden.
270[regelnummer]
De kintsheit, teêr van aert en zuigende, is de lent.Ga naar margenoot+
Dan zyn de kruiden, groen en zwak, doorgaens gewentGa naar voetnoot271
Te zwillen, 's lantmans hart met vaste hoop te sterken.Ga naar voetnoot272
Dan bloeit al wat'er is. elk lantschap, kloek in 't werken,
Verquikt en koestert, lacht ons bly met bloemen aen,
275[regelnummer]
En levendige verf: doch alle kruiden staenGa naar voetnoot273-75
Ontlooken zonder pit. dan volght de vruchtbre zomerGa naar voetnoot276
Den lentetyt. 't gewas wort maghtiger en vroomer.Ga naar voetnoot277
Dan kryght de jongeling ook maght in zyne leên.
Geen oude is sterker, geen zoo vruchtbaer: ook is geenGa naar voetnoot279
280[regelnummer]
Getyde heeter. maer de herrefsttyt, veel grover,Ga naar voetnoot280
Is na den brant der jeught heel ryp en morw, en over
De kintsheit, tusschen jeught en hoogen ouderdom,Ga naar voetnoot281-82
| |
[pagina 131]
| |
Gemaetighder van bloet, met gryze lokken om
Het hoofd bezwaeit. dan komt langs nedergaende trappenGa naar voetnoot284
285[regelnummer]
De winter, out en kout, al sidderende aenstappen,
Berooft van haer, of grys, indien'er haer bleef staen.Ga naar voetnoot268-286Ga naar voetnoot286
Het lyf verkeert. het geen wy waren zal vergaen,
En morgen zynwe niet de zelve mensch als heden.Ga naar voetnoot288
Wy 't zaet en slechts de hoop der menschen hier beneden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Toen d'ouders leefden, trou verbonden, hant aen hant,Ga naar voetnoot290
Besloegen heimelyk vrou moeders ingewant.
De geestige natuur schiep lust de ledemaetenGa naar voetnoot292
In moeders zwanger lyf niet meer benaeut te laeten,Ga naar voetnoot293
En holp het vruchtjen uit zyn hol in ope lucht.Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Daer lagh het maghteloos en kroop uit eene zucht
Om aêm te scheppen, als een dier, op twee paer voeten,Ga naar voetnoot295-96
En quam al waggelende allengs, na byster wroeten,
Met zwakke beenen op te staen door oefening
Van zenuwen. 't wert sterk en vlug. de jongkheit gingGa naar voetnoot298-99
300[regelnummer]
Voorby. de jaeren in het midden omgekoomen,Ga naar voetnoot300
Gevoelt de mensch hoe hy in kracht heeft afgenomenGa naar voetnoot301
Door 't nederglyden van den zwakken ouderdom.
Hy struikelt, en gaet af, en neêrgebukt, en krom,
Gedrukt van 't zwaere pak des tyts voorbygegleden:Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Want ouderdom verdryft en velt de kracht der leden.
Stokoude Milon zagh zyn sterke spieren vast,
Eerst Herkules gelyk, bezwyken voor den last,
En d'armen heel verslapt by 't lichaem nederhangen.Ga naar voetnoot306-08
Hy schreide, en ook Heleen, nu dor en schor van wangenGa naar voetnoot309
310[regelnummer]
Most weenen, toenze zwak in haeren ouden daghGa naar voetnoot310
| |
[pagina 132]
| |
De rimpels op de kaek in beek en spiegel zagh.Ga naar voetnoot311
Zy mompelde: waerom liet ik my tweewerf schaeken?Ga naar voetnoot312
De tyt verslint het al, en gy misverfde kaeken,Ga naar voetnoot313
En nydige ouderdom, vernielt al wat men vint,
315[regelnummer]
En knaegend met den tant der vlugtige eeu, verslint
Door eene traege doot der dingen kracht en leven.Ga naar voetnoot287-316
Ook al wat wy met recht den naem van hooftstof geven
Kan niet bestaen. 'k wil u leeraeren, luistert vry,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot318
Hoe elke hooftstof houdt haer beurten en gety.
320[regelnummer]
De zichtbre werrelt heeft vier lichaemen, die teelen.Ga naar voetnoot320
Twee zyn zwaerwichtigh, aerde en water. dees verscheelen,Ga naar voetnoot321
En zakken naer beneên: en d'andre twee, die licht
En ongedrukt zyn, vliên, belast van geen gewight,Ga naar voetnoot323
Naer boven, lucht en vier, 't welk zuiverder van wezenGa naar voetnoot324
325[regelnummer]
Dan lucht is. deze twee, tot teelen uitgelezen,Ga naar voetnoot325
Elk op een eige plaats, zyn vruchtbaer, teelen 't al,Ga naar voetnoot326
Dat weder in hun smilt, een wonderlyk geval,Ga naar voetnoot327
Dan d'aerde in water: dan is vocht in lucht vervloogen.Ga naar voetnoot328
Wanneer de zwaerte van de lucht is afgetogenGa naar voetnoot329
330[regelnummer]
Verkeertze in hemelsch vier. dan keerenze weêromGa naar voetnoot330
In haeren eersten staet, en eerste wezendom.Ga naar voetnoot331
Als vier in lucht verdikt, de lucht in watersprongen,
Wort aerde in water kort en dicht in een gedrongen,Ga naar voetnoot317-33Ga naar voetnoot332-33
En niets behout'er zyn natuur, gedaente, en aert.Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Der dingen teelster 't een uit 's anders wezen baert.Ga naar voetnoot335
In zulk een groot gevaert der werrelt, staêgh ontfangbaer,Ga naar voetnoot336
| |
[pagina 133]
| |
Gelooftme, is nergens iet, dat wezen heeft, vergangbaer.
Natuur herschept verkeert den schyn, elk ingestortGa naar voetnoot338
En ingeboezemt, en al wat geboren wort
340[regelnummer]
Begint wat anders in natuure en aert te worden
Dan 't van te voren was. het sterven, volgens d'ordenGa naar voetnoot339b-341a
Der dingen, is alleen het zelve niet te zyn.Ga naar voetnoot342
Wanneer die dingen hier niet langer in hunn' schyn
Gevonden worden, dan zynze elders heen te vinden.
345[regelnummer]
Elk houdt zyn wezen. ik geloof geen dingen bindenGa naar voetnoot343-45
Zich aen een' zelven schyn geduurigh doorgaens heen.Ga naar voetnoot346
Zoo quaemtge, o werrelt, toen de goude tyt verdween,
Aen d'ysre werrelt. zoo zytge, o Fortuin, ook medeGa naar voetnoot347-48
Niet eens maer menighmael verhuist van uwe stede.Ga naar voetnoot348b-49
350[regelnummer]
'k Zagh dikwyl 't vaste lant verkeert in bare zee,
De zee in 't vaste lant, en verre van de ree
En 't water schulpen, en men vont, zoo veelen zeggen,
Oude ankers op de kruin van hooge bergen leggen.
De waterval verneêrt de velden tot een dal.
355[regelnummer]
De bergh, van 't water en den sterken waterval
Gespoelt, wert vlak. de poel verdrooghde in zant en gronden.Ga naar voetnoot356
De gront verkeerde in moer, van eenen poel verslonden.
Hier teelt natuur een bron, en ginder stoptze d'aêr.
Van outs her sprooten zoo veel stroomen door gevaer
360[regelnummer]
Van een aertbevinge, of hun loop, van groot vermogen,Ga naar voetnoot359-60
Verging allengs, zoo dra de kil begon te droogen.Ga naar voetnoot361
Aldus wert Likus van een lantklove opgeslorpt.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot362
Dees stroom verloopt heel verre en elders heene, en worpt
Zich weder op. zoo wort nu Erazyn gezoopen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot363-64
365[regelnummer]
Dan heimlyk door een kolk van d'aerde heengekroopen,Ga naar voetnoot365
Komt t'Argos wederom opborlen uit den gront.Ga naar voetnoot366
| |
[pagina 134]
| |
Men zegt dat Mizus, toen hy geen genoegen vont
In 's oevers oorsprong, van zyn eerste kil verdoolde,
En nu Kaïkus heet. nu komt door d'uitgehooldeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot367-69a
370[regelnummer]
Verzande kil van 't vet Siciljen Amenaen,
Wiens bron zomwyl verdrooght. men kon den dorst verslaen,Ga naar voetnoot369b-71
Zoo lang Anigrus zoet en drinkbaer viel: nu smaekenGa naar margenoot+
Zyn watren bitter, met geen lippen aen te raeken,Ga naar voetnoot372-73
Na dat Centauren [zoo men dichtren niet mistrou]Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Van Herkles knods en boogh getroffen, en vol rou,Ga naar voetnoot375
Hun wonden in dien stroom afspoelden na het stryden.
Wat zegge ik? Hipanis, die stroomende komt glydenGa naar margenoot+
Van 't Russische geberghte, eerst zoet, is dees niet zoutGa naar voetnoot377-78
En bitter op de tong? Antissa, Farus, outGa naar margenoot+Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Fenicisch Tirus, daer de zee op plagh te breeken,Ga naar voetnoot380
Zyn nu geene eilanden in zee, maer vaste streeken.
Van outs lagh Leukade aan het vaste lant gebout
Door zyne inwooners, en nu bruischt de zeegolf stoutGa naar voetnoot382-83
Hier om en weder om: en Zankle, ryk van zegen,
385[regelnummer]
Lagh aen Italje vast, en wist van geen beweegen.Ga naar voetnoot384-85
De zee borst tusschen beide, en scheurde het van 't lant.
Zoek Buris, Helice in Achaie: niets houd stant:Ga naar voetnoot387
Gy vintze in zee vergaen. maetroos heeft lang voor dezen
Die steên en muuren diep in zee van ver gewezen.Ga naar voetnoot388-89
| |
[pagina 135]
| |
390[regelnummer]
By 't lang bekent Trezeensch Pittean legt in 't lantGa naar voetnoot390
Een hooge heuvel, met geboomt' noch bosch beplant,Ga naar margenoot+
Voorheene een effen velt: nu is het opgezwollen.Ga naar voetnoot392
De storremwinden eens gevaerlyk aen het hollen,Ga naar voetnoot393
't Luit yslyk, in den buik der aerde, dicht gestopt,Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Vergeefs om ope lucht fel worstlende, en verkropt,Ga naar voetnoot395
En nergens eene spleet verneemende onder 't reppen,
Om vryen adem en een opening te scheppen,
Den gront opspanden tot een' hoogen krommen bult:Ga naar voetnoot398
Gelyk men met den mont een blaes met wint vervult,
400[regelnummer]
Of eenigh boxvel. dus bleef door het groot vermogen
Der bulderaeren, die het aertsch gevaert bewogen,Ga naar voetnoot400-01
Een bochel hier en daer. dees schynt voor ons gezichtGa naar voetnoot402
Een heuvel, met der tyt allengs verhardt en dicht.Ga naar voetnoot403
Meer dingen speelen my voor d'oogen in 't leeraeren.
405[regelnummer]
Ik wil u zommigen uit veelen openbaeren,Ga naar voetnoot404-05
Behalve 't geen gy hoorde, en u wel is bekent.Ga naar voetnoot406
Wat zegge ik? levert ons het vochtigh elementGa naar margenoot+Ga naar voetnoot407
Niet veel gedaenten, en neemtze aen, gelyk herboren.
O stroomgodt Ammon, trots op uwen sterken horen,
410[regelnummer]
Gy zyt te middagh kout, vroegh morgens en heel spa
By avont wortge warm. slaenwe Atamanis ga;Ga naar voetnoot409-11aGa naar voetnoot411b
Men zegt by nieuwe maen ontsteekt hy hout en boomen.
Wie der Cikonen vliet durf drinken zonder schroomen,Ga naar voetnoot413
Gevoelt zyn ingewant in harden steen vergaen.
415[regelnummer]
Al wat dit water raekt neemt strax het wezen aenGa naar voetnoot415
| |
[pagina 136]
| |
Van marmer. Kratis en ook Sibaris, twee vlieten,Ga naar voetnoot416
Die, als gebuuren, langs ons grenzen heeneschieten,Ga naar voetnoot417
Verleenen 't haer een' glans van gout en barrensteen.
Noch vreemder luit dit, dat het water niet alleen
420[regelnummer]
Het lichaem, maer den aert des menschen kan verkeeren.
Elk weet hoe Salmacis de schaemte kan verleeren,Ga naar voetnoot421
En 't Moorenlantsche meer gedronken en gelektGa naar voetnoot422
Den mensch aen 't razen helpt, of dommen slaep verwekt.Ga naar voetnoot423
Wie uit Klitorius eens drinkt is Bacchus tegen,Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Onthout zich van den wyn, en is alleen genegen
Tot water: 't zy de kracht in 't water schuil', die sterk
De warmte van den wyn verdaeght in 't oorloghsperk:Ga naar voetnoot426-27
Of als de lantzaet zich noch heden laet verluidenGa naar voetnoot428
Dat Amitaons zoon [toen hy door toverkruidenGa naar voetnoot429
430[regelnummer]
En toverzangen loos de Pretiden met krachtGa naar voetnoot430
Van haere dolheit tot gezonde reden bragt]Ga naar voetnoot431
Dit water met een' aert beschonk, om 't brein te vaegen,
Te zuiveren, en van dien tyt tot onze dagenGa naar voetnoot432-33
Bleef eene tegenheit van wynen in dit nat:Ga naar voetnoot433-34
435[regelnummer]
Maer stroom Lincestius heeft een natuur gevatGa naar voetnoot435
Dien stroom gansch ongelyk: want wie dit water drinken
Gaen, als verzoopen in den wyn, by straet rinkinkenGa naar voetnoot437
En waggelen. in hoogh Arkadie is een wykGa naar voetnoot438
By d'ouden Feneon genoemt, en iegelykGa naar voetnoot439
440[regelnummer]
Verdacht om 't water, staende alleen by nacht te vlugten:Ga naar voetnoot440b
| |
[pagina 137]
| |
Want 's nachts is 't ongezont, by daegh geensins te duchten.
Aldus houdt ieder stroom, elk meer zyn' eigen aert.Ga naar voetnoot442
Ortigie, om wiens zoom de zeeman heenevaert,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot443
Plagh eer te hobbelen, nu is het vast gezeten.
445[regelnummer]
Voorheen schrikte Argo voor het heene en weêrgesmeetenGa naar voetnoot445
Geberghte en steenrots der Simplegaden, nu vastGa naar margenoot+Ga naar voetnoot446
Geberghte en zeeklip, van geen' storremwint verbast.Ga naar voetnoot447
De barnende Etna braekt nu vier, en vlam, en zwavel,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot448
Uit zyne schoorsteen, en zal diep uit 's aertryx navelGa naar voetnoot449
450[regelnummer]
Niet eeuwigh branden: want hy brande niet altyt.
't Zy d'aerde een levendigh gedierte is, en heel wytGa naar voetnoot451
Haer kloven opent, die op veele plaetsen vonkenGa naar voetnoot452
Uitwaessemen, noch kan zy weder haer spelonkenGa naar voetnoot453
En openingen licht verandren, en ontrustGa naar voetnoot454
455[regelnummer]
Hier sluiten, ginder weêr ontsluiten, zoo 't haer lust:
Het zy de lichte wint, ten boezem ingedrongen,Ga naar voetnoot456
In zyn beslooten hol geboeit zitte, en bedwongen:
't Zy steenen tegens steen, of stof, daer zaet van vierGa naar voetnoot458
In vast zit, tegens een aenklinken met getier,
460[regelnummer]
Dat vlam en vonken hier uitspringen, zooze zeggen:
De holen worden kout, wanneer de wint gaet leggen:Ga naar voetnoot461
Het zy harsachtige aert heel schichtigh brant ontvonk',Ga naar voetnoot462
Of blaeuwe zwavel meer verdrooge in zyn spelonk;Ga naar voetnoot463
| |
[pagina 138]
| |
Als 't aertryk weigert aen de vlammen aes te geven,
465[regelnummer]
De krachten met der tyt, die by vet voeder leven,Ga naar voetnoot465
Verzwakken: dan verdraeght 's viers vraetzucht afgepynt
Geen' honger, en haer aes ontbeerende verdwynt,Ga naar voetnoot466-67
En al de brant vergaet. men vint in 't Noortsch Pallene,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot468
Ten minste zoo men zegt, en om die lantstreek heene,Ga naar voetnoot469b
470[regelnummer]
Noch mannen, die gedoopt in Pallas staende meer,Ga naar voetnoot470
Met vlugge vederen betogen, heene en weêr
[Het welk ik niet geloof] omzweven. in de wykenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot471-72
Van Ruslant, zeggenze, zyn wyven, die zich strykenGa naar voetnoot473
Met wonderbaer venyn, en vliegen naer de maen.
475[regelnummer]
Indien men magh op proef en ondervinding staen,Ga naar voetnoot474-75
't Verrotte lichaem zietge in eenen worm verkeeren.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot476
Begraef een' vetten stier; ervaerentheit zal 't leeren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot477
Uit rottende ingewant verryst een byenzwarm,Ga naar voetnoot478
Die wasch en honigh zuight uit bloemen, nimmer arm,Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Het velt bemint, en kloek op hoop van winst wil werken,Ga naar voetnoot480
Gelyk haere ouders. delf een oorloghspaert, tot sterkenGa naar margenoot+
En slaefschen arrebeit gewoon, in eenen put,
Zoo teelt het horsels aen. zoo gy den kreeft, beschutGa naar margenoot+Ga naar voetnoot481-83a
Met bek en scheeren, van de scheeren wilt besnoeien,
485[regelnummer]
Zal 't scorpioen uit dien gedolven romp aengroeien,Ga naar voetnoot483b-85
Dat met den krommen staert fel van zich steekt en quaet.Ga naar voetnoot486
| |
[pagina 139]
| |
De veltmot pestigh hangt aen eenen zomerdraetGa naar margenoot+
In bladren [huisliên is 't bekent door ondervinden]
Verandert licht in een' vyfwouter, op een' lindenGa naar voetnoot487-89
490[regelnummer]
Of andren boom. het zaet van slym in slymigh kroosGa naar margenoot+Ga naar voetnoot490
Baert groene vorschen, in het eerste voeteloos,
Dan groeien beenen om te zwemmen, en de lesteGa naar voetnoot492
Zyn langer dan de voorste, en dienen hun ten besteGa naar voetnoot493
Om hoogh te huppelen. de woutbeerin, heel plomp,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
Worpt geen rechtschapen jong in 't eerste, maer een lomp
En ongevormt stuk vleesch. de moêr bootseert de leden,
En helptze al likkende aen een' vorrem, die besnedenGa naar voetnoot497
Haer endelyk gelykt: en hebtge noit bevroetGa naar margenoot+Ga naar voetnoot498
Hoe 't honighdraegende en wasteelende gebroet
500[regelnummer]
In zyn zeskante cel geen leden wort gegevenGa naar voetnoot499-500
In 't eerste, en endelyk op vleugels aen komt zweven,
Op voeten aentreên: en de paeu, zoo trots van aert,Ga naar margenoot+
Vrou Junoos vogel, ryk van oogen in den staert,Ga naar voetnoot503
De schiltknaep van Jupyn, een arent, Venus dierenGa naar voetnoot504
505[regelnummer]
En al 't gevogelte, eer 't zich reppen kan en zwieren,
Deze allen spruiten uit den doier van het ey,
En wist men 't niet, wie zou 't gelooven, zoo men zey
Dat dit waerachtigh is. men vint'er die 't niet spotten,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot508
Dat 's menschen ruggebeen en merregh na het rotten
510[regelnummer]
In eene slang verkeert. zy scheppen nieteminGa naar voetnoot510
Uit andre dingen eerst hunn' oorsprong en begin.
| |
[pagina 140]
| |
Een eenigh vogel wort ter werrelt noch gevonden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot512
Die zich herbaert en teelt, de Fenix op de grondenGa naar voetnoot513
Des Assiriers genoemt. dees leeft by kruit noch vrucht,Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Maer slechts by wierrook en kanneel in zuivre lucht.Ga naar voetnoot515
Vyfhondert jaeren out, sticht dees met bek en pooten,Ga naar voetnoot516
In eik of dadelboom zyn nest, met geur begooten,Ga naar voetnoot517
En nardus, en kanneel, en mirre, en riekend hout.Ga naar voetnoot518
Hier zet hy zich, en endt zyn leven, eeuwen out,Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
In 't midden van dien geur. men zegt uit's vaders assenGa naar voetnoot520
Verryst een jonge zoon, wiens jaeren weder wassen,Ga naar voetnoot521
En haelen vaders tyt. wanneer dees magtigh wortGa naar voetnoot522
Om last te draegen, dan verlicht hy, aengeportGa naar voetnoot523
Van zyne drift, dien boom, voert heiligh en godtvruchtighGa naar voetnoot524
525[regelnummer]
Zyn wiegh en vaders graf in Zonnestadt wydtluchtighGa naar voetnoot525
En verre, en zetze neêr voor godts gewyde kerk.Ga naar voetnoot526
Acht iemant dat hier schuilt een heiligh wonderwerk
Van kunne en beurten te verandren en verkeeren;
Laet een Hiëne ons dit dan met verwondren leerenGa naar margenoot+
530[regelnummer]
Hoe 't met zyn wederga niet onervaeren is
In tweederhande kunne. ook weetenze gewisGa naar voetnoot527-31
Dat een kameleon by wint en lucht kan leven,Ga naar margenoot+
En alle verwen en gedaenten hier op kleven.Ga naar voetnoot533
Verwonnen Indien teelt panters voor den godtGa naar margenoot+
| |
[pagina 141]
| |
535[regelnummer]
Des wyns, en stort dit dier zyn water buiten 't slot
Der blaze in ope lucht, de druppels worden steenen.Ga naar voetnoot534-36
Aldus verhardt korael, als het door 't water heenenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot537
In wint en lucht groeit. maer de dagh zal onder gaen,
De zonnewagen in den diepen oceaen
540[regelnummer]
Zich domplen, eer ik elx verandring zou verhaelen.
Zoo zienwe tyden van hun streeken staegh verdwaelen,Ga naar voetnoot541
De volken klimmen en opkoomen, wederomGa naar margenoot+
Neêrdaelen. zoo was Troie een magtigh koningsdom,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot542-43
En storte zoo veel bloets, den tyt van vyf paer jaeren.
545[regelnummer]
Nu legt het plat, en in een' puinhoop heengevaeren,
Vertoont in ste van schat alleen der oudren graf.Ga naar voetnoot546
Micene en Sparte, groot van faeme, naemen af,
Voorheene groote steên, ook Cekrops stadt, Atheenen,
Amfions Tebe. Sparta is heel en al verdweenen,
550[regelnummer]
En nu een effen velt. Micene legt ter neêr.
Wat 's Edips Tebe? een klucht, een fabel, en niets meer.
Pandions stadt, Athene, och wat's hier nagebleven
Dan slechts de bloote naem? nu schept out Troie levenGa naar voetnoot547-53a
In Rome, zoo men zegt, nu leght nieu Rome vastGa naar margenoot+Ga naar voetnoot553b-54a
555[regelnummer]
Een diepe grontvest by den Tyber tegens last,Ga naar voetnoot555
Omtrent den Appenyn. dees stadt, zoo hoogh aen 't wassen,Ga naar voetnoot556
Verandert haer gestalte, en zal aen 's hemels assen
Gesteigert, als het hooft van 's werrelts heerschappy,Ga naar voetnoot557-58
In top staen aengebeên. 's waerzeggers wichlery
| |
[pagina 142]
| |
560[regelnummer]
En nootlotspellers ons die wonderheên ontvouwen.
Ook plagh dit Helenus voorheen, naer myn onthouwen,Ga naar voetnoot561
Een zoon van Priam, ons van helt Eneas wis
Te spellen; toen dees aen zyn stadts behoudenis
Vertwyfelende, weende, en Troies hof en wallenGa naar voetnoot564
565[regelnummer]
Vast wankelden, gereet ter aerde in d'asch te vallen.
Hy sprak: o Venus zoon, kuntge onze spraek verstaen,Ga naar voetnoot566b
De stadt van Troie zal geensins tot niet vergaen,Ga naar voetnoot567
Blyft gy behouden; vier en zwaert u onder 't vlugtenGa naar voetnoot568
Verschoonen. gy zult vry vertrekken: staek dit zuchten.
570[regelnummer]
Gy zult het uit den brant verdelghde Pergamom
Met u vervoeren, tot dat Troies volk weêromGa naar voetnoot569-71
En u een uitheemsch erf getoont werde aengeprezen,Ga naar voetnoot572
Het welk u liever dan het vaderlant zal wezen.Ga naar voetnoot573
Ik zie den Frigischen nakomeling verplichtGa naar voetnoot574
575[regelnummer]
U trou te leveren een ryxstadt vast gesticht,Ga naar voetnoot575
Hoedaenige geen was, noch is, noch oit zal koomen.
Het staet den oversten, en dapperen, en vroomen
Dees stadt veele eeuwen eerst te zetten in haer kracht.Ga naar voetnoot577-78
Maer eene telgh uit helt Iülus voortgebragt,Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Wil haer verheffen tot een koningin der aerde,Ga naar voetnoot580
En 't aertryk onder zyn gebiet, dat helden baerde,Ga naar voetnoot581
Opluikende, zal hy, met blyschap ingehaelt
Ten hemel, zitten van al 't godendom bestraelt.Ga naar voetnoot582-83
Dit spelde Helenus Eneas, voor 't verstroien,Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
Die vroom zyn huisgoôn met zich ommevoerde uit Troien.
'k Verhaele 't geen my heught, en het verheughtme dat
Myn maeghschaps vesten en de lang verwachte stadt
| |
[pagina 143]
| |
Alreede ryzen, en de Grieken de Troiaenen
Tot heil zoo zegenryk verwonnen met hun vaenen.Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Doch om ons zelven niet vergeetende, te ver
Te rennen buiten het bestek met paert en kar:Ga naar voetnoot590-91
De hemel, en al wat de hemel kan bedekken,Ga naar voetnoot592
En d'aerde, en wat men vint op d'aerde, en haere plekken,
Verandert van gestalt, wy me door veel geval,Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
Gelyk een medelit van 't overgroot heelal.
Naerdienwe dan niet slechts bestaen uit lyf en leden,Ga naar margenoot+
Maer ook uit eene ziel, en stadigh hier benedenGa naar voetnoot597
Verwandelen in vee, en dieren, of een lyf,
Dat broedren, oudren, en bloetvrienden een verblyfGa naar voetnoot599
600[regelnummer]
Verstrekt voor hunne ziel, gewoon hierin te waeren;Ga naar voetnoot598-600Ga naar voetnoot600
Zoo laet ons boven al des menschen lichaem spaeren,Ga naar voetnoot601
En niet mishandelen, en als Tiëst gevoet,
Niet brassen aen den disch ons eigen vleesch en bloet.
Hoe snoot is 't uit gewoonte een' anders tyt te korten!
605[regelnummer]
Hoe vuil hoe godtloos luit het menschenbloet te storten,
En met een bloedigh mes te keelen kalf of koey,Ga naar voetnoot604-06
En doof en onbeweeght te hooren dit geloey!
| |
[pagina 144]
| |
Wie keelt met lust een' bok, en hoort hem deerlyk blaeten,
Gelyk een krytend kint? wat vraet zou nu verwatenGa naar voetnoot609
610[regelnummer]
Een' vogel eeten, dien hy aesde in zyne kou?Ga naar voetnoot610
En wat ontbreekt'er om een schelmstuk zonder rou
Volkomen aen te gaen? helaes, waer loopt dit heene!Ga naar voetnoot611-12
Gedooght dat d'os den ploegh vry trekke, en zwoege, en steene,Ga naar voetnoot613
Doch sterf van ouderdom. gedooght dat schaep en lamGa naar voetnoot614
615[regelnummer]
U kleeden tegens koude, en laet de geitemam
Zich in het mellekvat van haere melk ontladen.
Wech wech met netten, strik, en angel, die slechts schaden.Ga naar voetnoot617
Wech wech met lymstang, slechts der vogelen verdriet.
Bedrieght, belaeght, verschalkt het pluimgedierte niet
620[regelnummer]
Met looze treken, noch misleit geen bloode hartenGa naar voetnoot620
Met bonte vederen. bedekt noch voedt geen smerten
Met aes en worrem, die den scherpen angel blint.Ga naar voetnoot621-22
Doot schadelyk gediert, dat mensch en vee verslint.Ga naar voetnoot623
Gy mooght het dooden, doch niet eetende misbruiken.
625[regelnummer]
Past tot uw nootdruft kruit en veltgewas te pluiken.Ga naar voetnoot625
Na deze en andre reên vertrekt Pitagoras
In 't oude vaderlant, daer hy geboren was,Ga naar voetnoot626-27
En Numa, lang verzocht, heeft endelyk de toomenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot628
Van 't ryk en Latium gewilligh aengenomen.Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Hy paerde heilzaem zich met zyne Egeria,
En by den zangbergh milt begunstight, voert hier naGa naar voetnoot630-31
Veele offerwyzen in, en leeraert strytbre zinnen
En kryghsmans uit den aert den nutten vre beminnen.Ga naar voetnoot632-33
| |
[pagina 145]
| |
De koning, out en grys en afgeleeft, het ryk
635[regelnummer]
Bevestight ziende, komt te sterven, en het lykGa naar voetnoot634-35
Wort van het Roomsche volk en alle wyze raedenGa naar voetnoot636
Beweent. de weduwe, van droefheit overladen,Ga naar voetnoot637
Begeeft de stadt, en slaet zich neder in een dal,
En 't Aricynsche bosch, om daer heur ongeval
640[regelnummer]
En leet te klaegen. och hoe dikwyl zou haer kermen
Het offer van Diaen in Tauren uit ontfermenGa naar voetnoot639-41
Verhinderen! hoe dik vermaent de boschgodinGa naar voetnoot642
En meermaeght datze toch den rou uit haeren zin
Zou zetten, en 't gewoone en droevigh schreien staeken,Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
En zochtenze met troost te stillen en vermaeken!Ga naar voetnoot645
Hoe dikwyl trooste haer Hippolitus, en zey,Ga naar voetnoot646
Wanneerze weende: staek dit treurigh lykgeschrey.Ga naar voetnoot647
Gy zyt alleen niet, wien haer wensch niet magh gebeuren.Ga naar voetnoot648
Zie hoe ook andren in gelyke droefheit treuren,
650[regelnummer]
Dan zal de droefheit min u raeken aen het hart.
Och of het voorbeelt van veele anderen uw smart,
En niet myn eigen leet, kon stillen en genezen!Ga naar voetnoot652
Myn ongeval kan u een nutte troostzalf wezen.
'k Geloof gy hoorde van Hippolitus voorheen,Ga naar margenoot+
655[regelnummer]
Die door het licht geloof van vader en 't gesteen
En loos bedrogh van zyn stiefmoeder raekte om 't leven.
Gy zout verwondert staen om 't lasterstuk, en geven
Myn woorden naeuwelyx geloof, en evenwelGa naar voetnoot657-58
Ben ik de zelve zoon van Tezeus, t'onrecht fel
660[regelnummer]
Op my gestoort. zyn vrou, een ritsige aert, geborenGa naar voetnoot659-60
Uit dees Pasifaë, wiens faem zich wyt laet hooren,Ga naar voetnoot661
Betighte my voorheen dat ik heer vaders bedt
Schoffeeren wou met kracht, een gruwelyke smet,
| |
[pagina 146]
| |
Waermé d'onkuische my bezoedelde en onteerde,
665[regelnummer]
En zy was zelve die dit snoot van my begeerde.Ga naar voetnoot665
Nu tydigh in de weer en voorbaet, schuiftze valschGa naar voetnoot666
De schult, by haer begaen, van zich op mynen hals,Ga naar voetnoot667
Uit angst of't uitquaem, om my in de schult te leggen,Ga naar voetnoot668
Of uit een spyt dat ik haer bede durf ontzeggen.Ga naar voetnoot669
670[regelnummer]
Heer vader Tezeus, van de waerheit onbewust,Ga naar voetnoot670
Dreef op haer klaght den zoon ter stede uit langs de kust,Ga naar voetnoot671
Vervolghde in 't vlugten hem met vloeken en gebaeren.Ga naar voetnoot672
Ik snel te wagen flux naer Trezen heengevaeren,Ga naar voetnoot673
Was aen 't Korintisch strant gekoomen, toen de zee
675[regelnummer]
Gelyk een waterbergh opsteigerende, alreeGa naar voetnoot675
Voor bey myne oogen scheen te loeien en te bersten.Ga naar voetnoot676
De baren opgescheurt van krachten, die haer persten,
Zoo quam een zeestier, spits van hoornen, voor den dagh,Ga naar voetnoot677-78
En stak met hals en hooft ter borst toe, zoo men zagh,
680[regelnummer]
Te water uit, en braekte, en snoof door balgh en snuitenGa naar voetnoot680
Een maght van water in d'ontsloote lucht naer buiten.Ga naar voetnoot681
Myn makkers schrikten. ik stont even moedigh schrap,
En wonderlyk gerust in myne ballingschap:Ga naar voetnoot683
Wanneer myn trots gespan schuimbekkende, zyne oorenGa naar voetnoot684
685[regelnummer]
Opsteekende, naer zee zich keert, en voor den toren
Van 't zeegedroght verschrikt, gezwint aen 't hollen raekt,
En met de radren in de rotsen, dat het kraekt,
| |
[pagina 147]
| |
Komt aengeronnen. ik houde even onverschootenGa naar voetnoot687-88
Den teugel in de hant, maer van de zee begooten,Ga naar voetnoot689b
690[regelnummer]
En leggende op den rug, poogh zonder schrik en schroomGa naar voetnoot690a
De paerden kort te rug te houden met den toom:Ga naar voetnoot691
Noch zou de dolheit van de paerden, in 't verheffenGa naar voetnoot692
Van hunne kracht, myn' moedt en kracht niet overtreffen,
Ten waere 't radt, het welk om d'as geduurigh rent,Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
Door 't los bejegenen van eenen pael in 't entGa naar voetnoot695
Aen stukken vloogh en spatte. ik worde flux ten wagen
Hardt uitgeschokt, en hang gekneust, gescheurt, geslagen,Ga naar voetnoot697
Met leên en ingewant aen teugel, en aen zeel.
De zenuw van den pael geschut, bleef 't lyf ten deel
700[regelnummer]
Al voortgerukt, ten deel gehaekt. de beenders kraeken.Ga naar voetnoot699-700
Gy zout my afgemat de ziel in bloet zien braeken,Ga naar voetnoot701
En niet een eenigh lidt meer kennen aen myn lyf.
Al 't lichaem was een wonde. o boschvrou, al te styf
En onverzetbaer, kuntge ons leedt by 't uw gelyken?Ga naar voetnoot703-04
705[regelnummer]
'k Bezocht het zonneloos geweste in Plutoos wyken,Ga naar voetnoot705
En koesterde myn lyf gerabraekt in godts poel,Ga naar voetnoot706
En quam alleen weêrom uit onderaertsch gewoel
Te leven door de kracht der heelzaeme artsenyenGa naar voetnoot707-08
Van Eskulapius, Apols zoon, vry van lyen.Ga naar voetnoot709
710[regelnummer]
Toen dekte Cintia my met een dikke wolk,Ga naar voetnoot710
| |
[pagina 148]
| |
Op dat ik onbenyt moght komen onder 't volk,Ga naar voetnoot711
En om onaengerant myn dagen door te brengen,Ga naar voetnoot712
Zoo kanze door haer kracht myn levens tyt verlengen,Ga naar voetnoot713
Verkeert myn aenzicht, om te blyven onbekent.Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Zy twyfelt langen tyt, voor haer besluit in 't ent,Ga naar voetnoot715
Of Hippolyt in Krete of Delos zoude blyven:
Doch hy liet Kretenlant en Delos heenedryven,
En zette zich hier neêr. Diane, my getrou,Ga naar voetnoot717-18
Belaste streng dat ik myn' naem verandren zou,Ga naar voetnoot719
720[regelnummer]
Op dat men 't ongeval, veroorzaekt door myn rossen,
Moght zetten uit den zin. zy sprak: o eer der bossen,Ga naar voetnoot720-21aGa naar voetnoot721b
Gy hiet eerst Hippolyt, nu Virbius: en ikGa naar margenoot+Ga naar voetnoot722
Bewoonde na dien tyt dit lustbosch zonder schrik,Ga naar voetnoot723
En onder het getal der mindre goôn gerekent,Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
Schuile onder gunste van dees kuische, zoo uitsteekend
Tot my genegen, en blyf by haer in gena.Ga naar voetnoot726
Noch kan een anders rou en ramp EgeriaGa naar voetnoot727
Geensins vertroosten in haer droefheit. zy legt nederGa naar margenoot+.
Beneden aen den bergh, en smilt, helaes te teder
730[regelnummer]
Van aert, in traenen wech, tot dat Diane, diepGa naar voetnoot729-30
In 't hart geraekt, haer leên tot eene springaêr schiep,
En 't lichaem in een bron, die eeuwigh springt, herbaerde.Ga naar voetnoot732
Maer een nieu wonderwerk verbaesde de vergaerde
Godinnen van het velt, en d'Amazoonsche spruit
735[regelnummer]
Hippolitus stak mede in dit verwondren uit:
Gelyk toen d'akkerman, gezeten in Tirrene,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot733-36
| |
[pagina 149]
| |
De klay, beschoren ter verandering, met eene
Gevulde waterkruik besprengde, en zaghze op 't velt,Ga naar voetnoot737-38
Ook zonder iemants hulp, verandert en herstelt,Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
En van een' aerden klomp in eenen mensch herboren,
Die zynen mont ontsloot, om voor een ieders ooren
Wat nieus te spellen: en men gaf hem, kloek en tuk,Ga naar voetnoot741-42a
Den naem van Tages, die Hetrusschen elx gelukGa naar voetnoot742-43
Leert spellen. Romulus zagh dus in 's Tibers streekenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
De kryghsspeer, in den bergh van Palatyn gesteeken,Ga naar voetnoot745
Op zynen wortel, niet op 't punt van yzer, staen,
Die nu geen speer, maer eer een boom met groene blaên
En taeie takken schynt, en dekt den gront beneden
Met koele schaduwe, als een wonder boven reden:Ga naar voetnoot748-49
750[regelnummer]
Of als helt Cippus, toen hy keerende uit den slaghGa naar margenoot+Ga naar voetnoot750
Zyn kromme horens in het klaere water zagh,Ga naar voetnoot751
Den weêrschyn valsch hiel, met de beide handen woelde,Ga naar voetnoot752
En 't hooft betaste reis op reis, tot dat hy voelde
't Geen d'oogen zagen, en verbaest bleef staen en stom,
755[regelnummer]
En heilryk uit den stryt, 't gezicht naer 't hemelschdomGa naar voetnoot755
Met zyne hoornen hief, en sprak: ontvout onslieden,Ga naar voetnoot756
| |
[pagina 150]
| |
O goden, klaarlyk wat dit voorspook wil bedieden.Ga naar voetnoot757
Is 't voorspoet, het gedy tot heil van dezen staet,
En 't volk van Romulus: bediet het onheil, laetGa naar voetnoot758-59
760[regelnummer]
Dit my slechts treffen. hy, verplicht aen godts geboden,Ga naar voetnoot760
Verzoent het outer, hier van kruit en groene zodenGa naar voetnoot761
Gebout, met vier, giet wyn uit zynen offerkelk,Ga naar voetnoot762
Leeft raet met lillend groom van lammeren, voor elkGa naar voetnoot763
Geslagen, en slaet gade, als d'ingewanden lillen,
765[regelnummer]
Wat dingen vezel, aêr, en draet bedieden willen.Ga naar voetnoot765
Een offervinder van Tirrene ziet dit aen,Ga naar voetnoot766
En zaeken van gewight hierin, noch onverstaenGa naar voetnoot767
En twyfelachtigh. maer de wichlaer riep in 't ende,
Toen hy 't gezicht, van 't groom, naer Cippus horens wende:
770[regelnummer]
O koning Cippus, zyt gewelkomt, en gegroet:Ga naar voetnoot770
Want dit gewest, het welk Latynen draeght en voet,Ga naar voetnoot771
Zal willigh en van zelf voor uwe horens nygen.
Nu toef niet langer. ay genaek vry, en ga stygen
Door d'ope poorten: want het nootlot dit begeert.Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Gy zult, ontfangen als een koning, en ge-eertGa naar voetnoot775
Door alle tyden heen, den ryxstaf veiligh zwaeien.
Hy schoorvoet, en schynt wars het aengezicht te draeienGa naar voetnoot777
Van deze veste, en zegt: de goden wenden vryGa naar voetnoot778
Dit voorspook, dezen last van heerschen, ver van my.
780[regelnummer]
'k Zal veel rechtvaerdiger, indienze dit gehengen,Ga naar voetnoot780
| |
[pagina 151]
| |
Myn tyt in ballingschap en stilheit overbrengen,
Dan 't Kapitool my heffe in 's konings stoel en staet.
Zoo spreekt hy, en vergaêrt terstont gemeente en raet:
Nochtans bekranst hy eerst het hooft met lauwerblaêren.Ga naar voetnoot784
785[regelnummer]
De kryghsliên bouwen, op 't gejuich der blyde schaeren,
Van zoôn een' heuvel. hier zet Cippus zich in stant,Ga naar voetnoot785-86
En daegende de goôn, naer d'oude wys van 't lant,Ga naar voetnoot787
Spreekt luide: hier staet een zoo hoogh in top geheven,
Die, zoo hy niet van u ter stadt werde uitgedreven,Ga naar voetnoot789
790[regelnummer]
Uw koning wezen zal. wat man dit is of niet
Wil ik betekenen, niet noemen. merkt en ziet:Ga naar voetnoot790-91
Hy voert twee horens op het hooft, en trekt dees binnen
In Rome, een wichlaer zal, op datge hem mooght minnen,
U toonen die u wet en rechten leeren zal.Ga naar voetnoot792-94
795[regelnummer]
Hy kon door d'ope poort inbreeken met geschal,Ga naar voetnoot795
Maer wy beletten dit, schoon niemant dezen naderGa naar voetnoot796
Bestaet dan ik alleen. Romainen, wilt den vaderGa naar voetnoot797
De stadt verbiên, of acht gy billyk altemaelGa naar voetnoot798
Hem straf waert, ketent hem met yzer en metael,Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
Of helpt ons door de doot des dwingelants uit vreezen,Ga naar voetnoot800
Eer hy u trappe op 't hart. als d'oostewint gerezenGa naar voetnoot801a
Het pynbosch schokt en ruischt, of storrem uit de kolkGa naar voetnoot802
Van verre onze ooren vult, zoo buldert al het volk:Ga naar voetnoot803
Doch onder het verwart geroep des volx, van toren
805[regelnummer]
Opsteekende, laet zich dees stem voorbaerigh hooren:Ga naar voetnoot804-05
Wat man is dit? elk ziet nieusgierigh hem naer 't hooft,Ga naar voetnoot806
En zoekt de horens, als een teken hun belooft.
| |
[pagina 152]
| |
Maer Cippus antwoort flux: gy hebt den man gevonden,
Dien gy begeert en wenscht. hy rukt den omgewondenGa naar voetnoot808-09
810[regelnummer]
Laurier, in wederwil des volx, van zyne kruin,Ga naar voetnoot810
En toont de horens op het voorhooft krom en schuin.Ga naar voetnoot811
Zy neigen 't hooft op dit gezicht terstont ter aerde,
En steenen luide, en zien, huns ondanx, hier de waerde
[Wie zou 't gelooven?] van dien man nu recht van pas,
815[regelnummer]
Die om zyn daeden en verdienst doorluchtigh was;Ga naar voetnoot812-15Ga naar voetnoot813-15
En niet gedoogende dat d'eer hem werde onttrokken,Ga naar voetnoot816
Zoo zettenze de kroon van eere op zyne lokken.Ga naar voetnoot817
Maer d'oversten, naerdien gestreng u wort verboônGa naar voetnoot818
Te trekken in de stadt, vereeren met een' toon
820[regelnummer]
Van zege u zoo veel lants, als gy, tot uw genoegen,Ga naar voetnoot820
In eenen dagh met een paer ossen kunt beploegen.Ga naar voetnoot821
Zy snyden op den post van koper voor de liênGa naar voetnoot822
De horens, die 't verloop der eeuwen niet ontzien.Ga naar voetnoot823
O zanggodinnen, die den dichter begenadight,
825[regelnummer]
Ontvout ons toch [want u, van kennis onverzadight,
Ontbreekt geen weetenschap van tyden, lang geleên]Ga naar voetnoot824-26
Hoe Eskulapius, Koronis zoon, voorheenGa naar voetnoot827
Te Rome, daer de stroom des Tibers door komt vaeren,Ga naar voetnoot828
Met offerhanden, als een godtheit, op altaeren
830[regelnummer]
Geviert wort en gedient. een ysselyke pestGa naar voetnoot830
Smette eertyts al de lucht in 't Latiumsch gewest.
De menschen gingen dootsch van stank en etter quynen.Ga naar voetnoot832
| |
[pagina 153]
| |
Toen zy, begravens moede, en afgemat van pynen,
Geene uitkomst zagen, en de moedt den arts ontviel,
835[regelnummer]
Riep elk den hemel aen met een benaeude zielGa naar voetnoot835
Om bystant, en men ging met Delfis mont te raede,Ga naar voetnoot836
Het middelpunt der aerde, en hiel daer om genadeGa naar voetnoot837
By godts orakel aen, en badt dat hy den staetGa naar voetnoot838
In dezen hoogen noot toch redden wou met raet,
840[regelnummer]
En eenigh heilzaem woort en antwoort, hun gegeven.Ga naar voetnoot840
Op 't smeekende verzoek der afgezanten beven
En sidderen de plaets, en Febus lauwerier,
En pylekoker, die om hoogh hing, en van hierGa naar voetnoot842-43
Klonk van den dryvoet, uit de godtgewyde kooren,
845[regelnummer]
Een stem, die 't hart vertrooste, en zich aldus liet hooren:
Romain, het geen gy hier komt zoeken in uw kruis,Ga naar voetnoot846
Is dicht by u alleen te vinden. zoek het t'huis.Ga naar voetnoot847
Gy hoeft Apol om u te helpen, niet te praemen,
Maer godt Apolloos zoon. gaet heenen al te zamen,
850[regelnummer]
Gaet heen ter goeder tyt: gaet heene, haelt hem zelf.Ga naar voetnoot848-50
De wyze raet hoort godts bevel uit zyn gewelf,Ga naar voetnoot851
En onderzoekt in welk een stadt, in welk geweste
Zich Febus zoon onthoude, en zent beducht ten lesteGa naar voetnoot853
Naer Epidaurus zyn gezanten, die belant
855[regelnummer]
By Grieksche heeren, streng aenhouden in dien stantGa naar voetnoot855
| |
[pagina 154]
| |
Om dezen godt, die met zyn gunste en artsenyeGa naar voetnoot856
Auzonie van sterfte en doots gevaer bevrye:Ga naar voetnoot857
Gelyk 't orakel, dat niet dwaelt noch faelt, beveelt.
De raet is onderling oneenigh en gedeelt.
860[regelnummer]
d'Een acht men moetze in noot niet weigren noch verlaeten:
Een ander dryft men magh het heil der onderzaetenGa naar voetnoot860-61
Niet overlevren en verzenden elders heen.
Toenze in raetspleegen een poos twyfelden, verdweenGa naar voetnoot863
De dagh voor 't schemerlicht, en d'avont quam de plekken
865[regelnummer]
Des aertboôms meer en meer met donkre schaduw dekken;
Toen godt de heilant, o Romain, godt EskulaepGa naar voetnoot866
U in den droom verscheen, en uwen dunnen slaep,Ga naar voetnoot867
Gelyk hy in de kerk zich eer plagh t'openbaeren,Ga naar voetnoot868
Met eenen ruwen staf, in 't bloeienste der jaeren,Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
In zyne slinke hant. de rechte streek bedaert
En opgetogen vast den langen breeden baert.Ga naar voetnoot870-71
Hy sprak heel minzaem: ay laet uwe vrees verdwynen.
'k Zal koomen, hout dit vast, maer anders u verschynen.
Bezichtigh deze slang, rondom den staf gekrult,Ga naar voetnoot873-74
875[regelnummer]
Dat gy haer kennen mooght. ik zal u, neem gedult,Ga naar voetnoot875
Aldus verschynen, doch veel grooter, en als lyven
Van hemelingen, die voor 's menschen oogen dryven.Ga naar voetnoot876-77
Terstont verdwynt de godt, met d'aengenaeme stem,
Gehoort by duister, en de godt des slaeps met hem.Ga naar voetnoot878-79
880[regelnummer]
Het koesterende licht quam na den slaep weêr boven.
| |
[pagina 155]
| |
De dagh had 's andren daeghs de starren wechgeschoven.Ga naar voetnoot881
De hoofden, in den raet en heerelyke kerk
Van godt Apolloos zoon gedaghvaert styf en sterk,Ga naar voetnoot882-83
Gaen bidden dat hem toch believe hier te woonen,
885[regelnummer]
En hun door hemelsche kentekens klaer te toonen
Waer hy zich neêr wil slaen. 't gebedt was naulyx uit,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot884-86a
Of godt, met eenen kam van gout, en langs de huit
Vol schubben blaekende, als een veltslang, geeft een tekenGa naar voetnoot887-88
Met schuifelen, dat hy hierheen komt aengestreeken,
890[regelnummer]
En schokt met zyne komste altaerbeelt, en poortael,Ga naar voetnoot890
Den marmervloer, en 't hoogh gewelf, vergult tot prael;
En midden in de kerk gerezen overende,Ga naar voetnoot892
Slaet d'oogen overal. het vollek, dat hem kende,Ga naar voetnoot893
Begon te sidderen, van schrikken aengerant.Ga naar voetnoot894
895[regelnummer]
De kuische priester, met den witten offerbantGa naar voetnoot895
Om 't hooft bewonden, kent de godtheit nu niet duister,Ga naar voetnoot896
En roept: ziet daer is godt: daer is hy: dat elk luister':
Datze alle opmerken, die hier tegenwoordigh zyn.Ga naar voetnoot897-98
O openbaeringe, in dien overschoonen schyn,
900[regelnummer]
Gedy al 't volk tot heil! helpze alle op hun begeeren,Ga naar voetnoot900
Die zoo godtvruchtigh u met offerhanden eeren.
Zy eeren al den godt op 't hoogh bevel terstont,Ga naar voetnoot902
En volgen 's priesters stem godtvruchtigh met den mont.Ga naar voetnoot903
| |
[pagina 156]
| |
Eneas afkomste is gewilligh, en stemt styver
905[regelnummer]
Met hart en mont, elk om 't godtvruchtighste, dien yver.Ga naar voetnoot904-05
De godt begunstight hun, en sterkt wat hy belooft,Ga naar voetnoot906
Met neigen van zyn' kam, en glinsterende hooft,
En schuifelt drywerf met de tong, die vierigh drilde.Ga naar voetnoot908
Toen gleed hy neder langs den trap van marmer, wildeGa naar voetnoot909
910[regelnummer]
Vertrekken, keerde 't hooft eens om, en zagh nu vlug
Naer 't overoude altaer, dat hem geviel, te rug,
En groete het verblyf en kerken voor 't vervaeren,Ga naar voetnoot912
Waerin zyn godtheit plagh te woonen en te waeren.
Nu kroop hy uitgestrekt, dan boghtigh slibbergladtGa naar voetnoot914
915[regelnummer]
Langs d'aerde, dicht bestroit met bloemen, door de stadtGa naar voetnoot915
In 't midden naer den dyk en haven, doorgaens heenen
Van wederzy gesterkt en opgehaelt met steenen.Ga naar voetnoot916-17
Hier houdt de godtheit stant, en 't schynt dat zy, niet vreemt
Van 't volk, 't welk haer geleit en toejuicht, oorlof neemt.Ga naar voetnoot918-19
920[regelnummer]
Godt in 't Auzoonsche schip, gesprongen in 't krioelen,Ga naar voetnoot920
Zoo schynt de kiel den last des reisbren godts te voelen,Ga naar voetnoot921
Eneas afkomst lust te scheppen op dit pas,Ga naar voetnoot922
Dewyl 't reisvaerdigh schip met godt geladen was.Ga naar voetnoot923
Men slacht'er eenen stier, om godt zyn recht te geven,Ga naar voetnoot924
| |
[pagina 157]
| |
925[regelnummer]
Ontbint het tou van den gekransten achtersteven.Ga naar voetnoot925
Het luchtje blaest in 't zeil. De godt munt uit om hoogh,Ga naar voetnoot926
En gaet'er boven op zich vlyen voor elx oogh,Ga naar voetnoot927
En zagh'er diep in zee, en over 't water heenen.
De westewinden, die de reize gunstigh scheenen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot929
930[regelnummer]
Geleidenze over den Ioonschen vloet. men lant
Den zesten dagh met spoet aen 't Italjaensche strant,Ga naar voetnoot930-31
Vaert dicht voorby en langs de kerk van Lacinye,Ga naar voetnoot932
Befaemt door haer godin, langs Scilles razernye,Ga naar voetnoot933
Laet Iäpigie van achter, en vermytGa naar voetnoot934
935[regelnummer]
Amfrizisch rotsgevaer ter slinke zyde, snyt
Het water met den riem, en schaeft ter rechte zydeGa naar voetnoot935-36
Het steil Ceraunien, en spoet in 't vaeren blyde
Recht langs Romechium, en Kaulon, en Naryt,Ga naar voetnoot938
Geraekt door d'engte van Pelorus, en vermyt
940[regelnummer]
Sicilje, en 't winthof van Eool, Temezes mynen.Ga naar voetnoot939-40
Men wint Leukozie, en de zomerzonneschynen,
Die roozengaerden van het laeuwe Pestus voên.Ga naar voetnoot941-42
Men zeilt langs Kapre, en ook Minervaes kaep, noch groen
En geel van vette olyf, en yvert om te koomenGa naar voetnoot943-44
945[regelnummer]
By heuvels, trots op Surrentynsche dadelboomen,Ga naar voetnoot945
| |
[pagina 158]
| |
De stadt van Herkules, Stabias, Partenoop,Ga naar voetnoot946
Tot ledigheit geteelt. men schuurt met eenen loopGa naar voetnoot947
Sibilles kerk te Kume, en d'altyt warme baden,Ga naar voetnoot948
Linturnum, ryk van gom, in bosschen, dicht van bladen,Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
Vulturnus, schaver van de kolk, daer 't zant vergaêrt,Ga naar voetnoot950
En Sinuësse, dat de witte slangen baert,Ga naar voetnoot951
Minturne, met een' damp en zwavellucht behangen,Ga naar voetnoot952
En 't hof van Antifaet, wiens grafste heeft ontfangen
De waerde voestervrou; wint Trachas, dat naer d'asGa naar voetnoot953-54a
955[regelnummer]
Des hemels styght, gebout in poelen en moeras,Ga naar voetnoot954b-55
En Circes eilant, tot datze Antium bekenden.Ga naar voetnoot956
Toen nu maetroozen 't schip in 't zeilen herwaert wenden,Ga naar voetnoot957
Ontvoude [want de zee ging hol] de godtheit voort
Haer krollen, boght by bogt, en glippende over boortGa naar voetnoot958-59
960[regelnummer]
Kroop in haer vaders kerk, gebout omtrent de baren.Ga naar voetnoot960
Godt Eskulaep verlaet de vaderlyke altaeren,
Als 't water stilt, en hout in Febus tempel stant.Ga naar voetnoot962
De godt schuurt sleepende een lang spoor door 't zandigh strant
Met zyn geschubde huit, en quam op 't roer te leunen,
965[regelnummer]
En achter op het schip met kam en hooft te steunen,
Tot dat hy endelyk gelant te Kastrum stont,
In een Lavynsche kerk, getimmert aen den mont
| |
[pagina 159]
| |
Des blonden Tybers. al het volk, en mans en vrouwenGa naar voetnoot966-68
En nonnen, die het vier bewaekende onderhouwenGa naar voetnoot969
970[regelnummer]
Voor Vesta, schieten toe, begroetende den godtGa naar voetnoot970
Met eene blyde stem, waer 't snelle vaertuigh vlot,Ga naar voetnoot971
Den stroom wort opgevoert. hier staen van wederzye
Gewyde altaeren, langs den oever op een rye.
De wierook smookt en kraekt, en spreit een' zoeten geur.
975[regelnummer]
Men slaght en keelt' er vee. godt Eskulaep was deurGa naar voetnoot975
De poort van Rome, 't hooft der werrelt, ingetogen.Ga naar voetnoot976
De slang stak, hooger dan de mast, naer 's hemels boogen
Den hals om hoogh, en zagh naer een verblyf rondom,Ga naar voetnoot977-78
Dat haer gelegen scheen. de lantstroom deelt zich kromGa naar voetnoot979
980[regelnummer]
In een paer killen, vormt een eilant, slaet zyne armenGa naar voetnoot980
Beide even lang rondom de kanten, die beschermen
Zich voor zyn drift. de slang, Apolloos waerde zoon,Ga naar voetnoot981-82
Begeeft zich van den mast nu derwaert, trekt zyn schoonGa naar voetnoot983
En goddelyk gestalt weêr aen, en dempt ten lesteGa naar voetnoot984
985[regelnummer]
De droeve sterfte en plaegh, de gansche stadt ten beste.Ga naar voetnoot985b
Dees godt vermeert, als een aenkomeling, alomGa naar voetnoot986
In onze kerken het getal van 't godendom:
Maer CEZAR wort van elk, gelyk een' godt, alreedeGa naar margenoot+
Geviert en aengebeên, in zyn doorluchte stede.Ga naar voetnoot988-89
990[regelnummer]
Dees overtreffelykste in oorloge en in pais,Ga naar voetnoot990
| |
[pagina 160]
| |
Is niet zoo zeer [door zyne oorlogen reis op reis
In zegestaetsien geviert en aengebeden,
En zyne uitheemsche en uitgevoerde dapperheden,
Ook snel behaelden prys, en heerelyken lof]Ga naar voetnoot991-94
995[regelnummer]
Nu in een nieu gestarnte en licht aen 't hemelsch hofGa naar voetnoot995
Verkeert, als door zyn' zoon: want onder Cezars daedenGa naar voetnoot996
En wapenroof, waerme hy ryk en overladen
Braveerde, rekent men geen werrekstuk gewis
Zoo groot en goddelyk dan dat hy vader isGa naar margenoot+
1000[regelnummer]
Van dezen zoone, op stoel na hem in top gezeten:Ga naar voetnoot996b-1000
Dat is, het eilant van Britanje, zoo vermeeten,Ga naar voetnoot1001
Te winnen, en den Nyl papierryk, die trots ruischt,
Met zeven monden in de baren schuimt en bruischt,
Zeeghaftigh met een vloot te temmen en te toomen,Ga naar voetnoot1002-04
1005[regelnummer]
Weêrspannigh Numidye in 't harnas op te komen,Ga naar voetnoot1005
Cinifisch Jube, een ryk van Pontus, dat ons haet,
En op de titels van den koning Mitridaet
Trotseert, aen 't Roomsch gebiet zoo zegenryk te hechten,Ga naar voetnoot1006-08Ga naar voetnoot1008
| |
[pagina 161]
| |
Veel zegestaetsien verdienen en bevechten,
1010[regelnummer]
Om zommigen alleen te triomfeeren; datGa naar voetnoot1009-10
Is geenerwys zoo groot, als endelyk dus prat
Te teelen zulk een' man, hanthaver aller menschen,Ga naar voetnoot1012
Door wien gy goden al het menschdom naer zyn wenschen
Behoede in eenen staet van zegen zonder endt.Ga naar voetnoot1014
1015[regelnummer]
De vader most eerst voor een godtheid staen gekent,Ga naar voetnoot1015
Op dat de zoon niet quaeme uit sterflyk zaet te groeien.Ga naar voetnoot1016
Eneas moeder dit wel konnende bevroeien,
[Want zelve zaghze klaer uit 's hemels goude poort
Het hooft des priesterdoms op 't Kapitool vermoort,
1020[regelnummer]
En zulk een' burgerkrygh opryzen] en verlegenGa naar voetnoot1017-20
En bleek in 't aengezicht, sprak droevigh en verslegenGa naar voetnoot1021
Tot alle goôn, die haer bejegenden: och ochGa naar voetnoot1022
Hoe vinde ik my omringt van laegen en bedrogh!
Met wellek een verraet wort naer den hals gedongen
1025[regelnummer]
Van d'eenige afkomste en het oir uit mynen jongen
Iülus den Troiaen gesprooten! och hoe naer
Blyve ik rampzalige gedompelt in gevaer!Ga naar voetnoot1025-27
De Kalidonsche speer van Diomedes wondeGa naar voetnoot1028
My voortyts: dan ontstelt de Troische muur in 't rondeGa naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Zoo lang verdaedight, my, die noch aenschouwen moet,Ga naar voetnoot1030
| |
[pagina 162]
| |
Hoe mynen zoon dus lang vast omzwerft op den vloet,Ga naar voetnoot1031
Den stillen afgront gaet bezoeken en beroeren,Ga naar voetnoot1032
En tegens Turnus dien gestrengen oorlogh voeren,Ga naar voetnoot1033
Ja om rontuit te gaen, eer tegens Juno stryt.Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Wat hael ik rampen op van dien voorleden tyt?Ga naar voetnoot1035
De tegenwoordige verdrieten, die my krenken,
Gedoogen geen voorgaende elenden te gedenken.Ga naar voetnoot1037
Gy ziet het moortgeweer ter sluik op my gewet.Ga naar voetnoot1038
Ik bidde, o goden, dat gy tydigh dit belet,
1040[regelnummer]
Dit lasterstuk verhoet, en keert van onzen stamme,
Op dat 's aertspriesters bloet niet blussche Vestaes vlamme.Ga naar voetnoot1041
Vergeefs berst Venus dus van angst in klaghten uit,Ga naar voetnoot1042
Dat al de hemel galmt op dit bedroeft geluit,
En zy de goden zelfs beweeghde tot medoogen;Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Die, schoonze 't noodlot, hardt als yzer, niet vermogen
Te smydigen, nochtans vermelden overal
Door wisse tekens het toekomende ongeval.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1045-47
Men hoorde wapens en geklikklak in de wolken.Ga naar voetnoot1048
Trompetklank en klaeroen van strydende oorloghsvolkenGa naar voetnoot1049
1050[regelnummer]
Voorspelden 't gruwelstuk. de werrelt staet verschrikt.Ga naar voetnoot1050
De zon schynt duister, en gedootverft, en verstikt.
By wylen zagh men roode en gloênde fakkels gloeien,Ga naar voetnoot1052
In 't ryk der starren, en by wylen nedervloeien
En drupplen vlaegh op vlaegh een' regen, root als bloet.Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
De blaeuwe morgenstar besprengkelt, flaeu van moedt,Ga naar voetnoot1055
Haer aengezicht met roest. de maenehorens blonkenGa naar voetnoot1056
| |
[pagina 163]
| |
Zoo vierigh root als bloet. de nachtuil geeft, in 't ronken
Der slaependen, alsins een voorspook van ons leet.
't Yvoore altaerbeelt weent alom, en beeft en zweet.Ga naar voetnoot1057-59
1060[regelnummer]
Men zegt in 't kerkwout, dat men aen de goden wyde,
Wort vogelegeschrey en dreigement t'ontydeGa naar voetnoot1061
Vernomen. offervee noch geen zoenoffer baet.Ga naar voetnoot1062
De vezels van het groom bedieden dat verraet
En oproer smeult en smookt. men vont, eer 't offer brande,Ga naar voetnoot1063-64
1065[regelnummer]
Een afgehouwen hooft in 't groom der offerhande.Ga naar voetnoot1065
De honden huilden naer, by nacht op 't Kapitool,Ga naar voetnoot1066
In huis en kerken; en het geestendom, daer 't schoolGa naar voetnoot1067
By duister, spookte alom. de stadt begon te bevenGa naar voetnoot1067-68
Van schrik. hoewel de goôn gewisse tekens geven
1070[regelnummer]
Van 't geen voorhanden is, noch kunnenze den drukGa naar voetnoot1069-70
Niet keeren, noch verraet en 't naekende ongeluk.Ga naar voetnoot1071
Men vint in kerken bloot geweer, ten moort beschoren.Ga naar voetnoot1072
Geen plaets in al de stadt was tot dien moort gekoren,
En 't gruwelyk verraet dan 't Kapitoliom:Ga naar voetnoot1073-74
1075[regelnummer]
En Venus slaende bey de handen, dootsch en stom
Van rouwe, voor haer borst, zocht bang voor looze treken,Ga naar voetnoot1075-76
Zich zelve in eene wolk te bergen en versteeken,
Waermede Paris eer zyn' vyant, Atreus zaet,Ga naar voetnoot1078
Ontvoert wiert: en de helt Eneas's vyants haet
1080[regelnummer]
En 't zwaert van Tideus zoon ter goeder uure ontvlugte.Ga naar voetnoot1079-80
| |
[pagina 164]
| |
De vader sprak haer aen, terwylze steende en zuchte:Ga naar voetnoot1081
O dochter, wiltge alleen het onverzetbre lot
Bedwingen? zoo gy voert heel diep in 't scheutvry slotGa naar voetnoot1083
Der dry gezusteren, gy zout'er zien en vatenGa naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Die zwaere kopere en zwaerwichtige ysre plaeten,Ga naar voetnoot1085
Daer 't onveranderbaer beloop der staeten in
Gedreven staet, en die onkrenkbaer al den zin
Van 't eeuwige beloop der starren vast bewaeren,Ga naar voetnoot1088
Met geene blixemen noch dondren te vervaeren.Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
Daer zultge vinden al het nootlot van uw plant
En stam, gehouwen in geduurzaem diamant.Ga naar voetnoot1090-91
Ik las het zelf, en print dit diep in myn gedachten,Ga naar voetnoot1092
En wil ontvouwen wat uw neven sta te wachten,Ga naar voetnoot1093
Op datge hier van niet zoudt blyven onbewust.Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Dees helt, om wien gy dus bezorght zyt en ontrust,
Voltrok zyn levens tyt op aerde zoo veel jaeren,Ga naar margenoot+
Op dat hy, als een godt, ten hemel in moght vaeren,
In alle kerken hier geviert staen om zyn faem.Ga naar voetnoot1096-98
Gy zult uitwerken dat de zoon, uw erfgenaem,Ga naar margenoot+
1100[regelnummer]
Den last der stadt, hem opgeleght, zal konnen draegen,
En hy, een wreeker van zyn' vader, droef verslaegen,
By ons gehanthaeft werde in oorlogh zonder scha.Ga naar voetnoot1099-1102
De sterke muuren van 't belegen MutinaGa naar voetnoot1103
Verwonnen, zullen op zyn woort dan vre verzoeken.
| |
[pagina 165]
| |
1105[regelnummer]
Farzalje zal zyn' arm gevoelen, en vervloeken.
Men zal weêr Flippen in 't Ematiaensche bloetGa naar voetnoot1106
Zien dryven na den slagh afgryslyk en verwoet.Ga naar voetnoot1105-07
De naem des grooten mans, die trots zyn standers plante,
En tegens d'adelaers in 't velt den arent kante,
1110[regelnummer]
Zoo zorgelyk een kans dorst waegen en bestaen,
Wil in de baren van Siciljen ondergaen.Ga naar voetnoot1108-11
De fiere koningin van 't korenryk Egipte,
Beducht of haer in noot de hant en trou ontglipte
Des Roomschen veltheers, dreight vergeefs ons raethuis straf
1115[regelnummer]
Te brengen onder 't juk van haeren ysren staf.Ga naar voetnoot1112-15
Wat hael ik op onroomsch geweste, en zulk een' zegen
Des heirs, van weêrzyde aen den oceaen verkregen?Ga naar voetnoot1116-17
Hy zal den aertkloot, en zoo wyt men menschen vontGa naar voetnoot1118
En ook de gansche zee beheerschen in het ront.
1120[regelnummer]
De werrelt stil in vrede, als niemant zich durf roeren,Ga naar voetnoot1120a
Zal hy het burgerrecht en zeden innevoeren,
Ook wyze wetten elk voorschryven, en treên voor
Den onderzaet, geleit op 's voorzaets zedigh spoor.Ga naar voetnoot1122-23
Hy zal d'aenstaende tyt en zyn nakomelingen
1125[regelnummer]
Bezorgende gebiên, en vaderlyk bedwingen,Ga naar voetnoot1124-25
Dat d'afkomst, by een recht godtvruchte bedgenoot
Gewonnen, zynen naem, befaemt en overgroot,
Met eere draege, 't volk bezorge, en hy, de jaerenGa naar voetnoot1126-28
| |
[pagina 166]
| |
Des vaders haelende, niet eer koome op te vaeren
1130[regelnummer]
In 't ryk der starren, hem vermaeghschapt en verwant.Ga naar voetnoot1128-30
De ziel, getoogen uit het lichaem, nu vermantGa naar voetnoot1131
En jammerlyk vermoort, wort midlerwyl van verre
Verandert in een klaere en flonkerende starre,Ga naar voetnoot1131-33
Op dat godt JULIUS van 't hemelsch hofgebou
1135[regelnummer]
Altyt ons merrektvelt en Kapitool aenschouw'.Ga naar voetnoot1135
Zoo sprak hy naeulyx, of Eneas milde moederGa naar voetnoot1136
Stont in het raetsgestoelte onzichtbaer, daer 's ryx hoederGa naar voetnoot1137
Vermoort lagh, en geensins gedoogende al beschreitGa naar voetnoot1138
Dat Cezars ziel, daer 't lyf benaeut op sterven leit,
1140[regelnummer]
In dunne lucht versmelt, namze uit het lichaem mede,Ga naar voetnoot1140
En voerdeze in 't gestarnte en volle ruste en vrede.Ga naar voetnoot1141b
In 't ryzen merktze hoe de ziel, na 's lichaems doot,Ga naar voetnoot1142
Begon te flonkeren, en schuddeze uit haer' schoot.Ga naar voetnoot1143
De ziel vloogh hooger dan de maen en maenetranssen,
1145[regelnummer]
En sleepte een haervlecht na, en lange streek van glanssen,Ga naar voetnoot1145
Gelyk een star verschiet aen 's hemels hoogen troon.Ga naar voetnoot1146
Hy ziet de dapperheên van dien doorluchtsten zoon,Ga naar voetnoot1147
Bekent met blyschap dat zy ver hem overtreffen.Ga naar voetnoot1148
Hoewel de zoon verbiet zyn daeden te verheffen
1150[regelnummer]
Noch hooger dan 't bedryf des vaders, en zyn' naem:
Nochtans verheft de stoute en ongebonde FaemGa naar voetnoot1151
Hem tegens zynen dank, en stelt den zoon oneven.Ga naar voetnoot1152
| |
[pagina 167]
| |
Aldus zwicht Atreus voor den naem van dien verheven
Vorst Agamemnon. dus wort Egeus van den zoon,
1155[regelnummer]
En Peleus van Achil ontluistert door zyn kroon.Ga naar voetnoot1153-55
Ten leste, om naer den eisch voorbeelden by te brengen
Die hier op passen, Godt Saturnus moet gehengenGa naar voetnoot1157
Dat hem Jupyn verkleen'. Jupyn bestuurt den borghGa naar voetnoot1158
Des hemels, en de trits der werrelt met zyn zorgh,
1160[regelnummer]
Den hemel, 't vier, de lucht, die laeger hangt beneden;Ga naar voetnoot1159-60
AUGUSTUS d'aerde. bey, gedient en aengebeden,
Verstrekkenze elk ten beste, in wonderbaer beleit,
Een vader en een vooght in alle billykheit.Ga naar voetnoot1160-63
Ik bidde, o goden, reisgenoots des helts van Troien,Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
Voor wien de zwaerden, vier en vlam in noot verschoien;Ga naar voetnoot1165
En u, verkore goôn van 't lieve vaderlant;Ga naar voetnoot1166
U, godt Quiryn, die Rome eerst stichte met uw hant,Ga naar voetnoot1167
Gelyk een vader; u, godt Mars, de rechte vader
Van den grootdaedigen Quiryn, en niemant nader;Ga naar voetnoot1168-69
1170[regelnummer]
U, moeder Vesta, tot een huisgodin gewyt
Van CEZAR; Febus, die met Cezars Veste altytGa naar voetnoot1170-71
Zyn hof bewoont; en u, Jupyn, wien boven allen
| |
[pagina 168]
| |
Tarpeius burghkerk is ter eere toegevallen,Ga naar voetnoot1172-73
En andren, die te recht verheven op den troon,
1175[regelnummer]
Van dichtren wort gebeên met een' godtvruchten toon:Ga naar voetnoot1174-75
Laet spa na mynen tyt aenbreeken en verschynen
Den dagh en uur, waerop AUGUSTUS al de zynenGa naar voetnoot1176-77Ga naar voetnoot1177
En deze werrelt, lang by hem beheerscht, verlaet',
Ten hemel opvaere, en in dien vergoden staetGa naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Elk begenadige, die hem aenbidt hier onder.Ga naar voetnoot1180
'k Heb nu een werk volwrocht voor blixemvier, noch donder,
Noch gramschap van Jupyn, noch woedende oorloghszwaert,
Noch bitsen ouderdom, die 't al verslint, vervaert.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1181-83
Laet nu dien dagh, wien slechts 't vermogen is gegevenGa naar voetnoot1184
1185[regelnummer]
Dit lyf te krenken, vry den tyt van 't onwis levenGa naar voetnoot1185
Afsnyden, als hy wil; 'k zal evenwel bestaen,Ga naar voetnoot1186
Myn eedle geest zoo verre als alle starren gaen,Ga naar voetnoot1187
Myn dichtfaem duuren, noit verdonkert maer verheven.Ga naar voetnoot1188
'k Zal op der volken tong door al de werrelt zwevenGa naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Zoo wyt het Roomsche ryk zich uitbreit hier en gins.Ga naar voetnoot1190
Indien 't voorspellen van den dichtren eenichzinsGa naar voetnoot1191
| |
[pagina 169]
| |
Waerachtigh zy, myn lof blyft bloeien onbederfelyk
En eeuwigh, in elx mont naemhaftigh en onsterfelyk.Ga naar voetnoot1192-93Ga naar voetnoot+
|
|