De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
(1935)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 19]
| |
Vondels werken
| |
[pagina 21]
| |
De boeken XIII, XIV en XV van ‘Publius Ovidius Nazoos Herscheppinge, vertaelt door J. V. Vondel.’ toegelicht door L.C. Michels. | |
[pagina 23]
| |
Inhout.1 Ajax en Ulisses pleiten om Achilles wapens. Ajax doorsteekt zich, wiens bloet in 2 eene bloem verkeert. Hekuba verandert, na Troies ondergang, in eenen hont. Alle 3 goden beklaegen haer ongeluk. Aurore betreurde alleen Memnon, alreede in eenen 4 vogel hervormt. Eneas trok in zijne bannelingschap naer Anius, wiens dochters in 5 duiven verkeerden, en bezocht sedert meer andere gewesten, door herscheppingen be-Ga naar voetnootr. 5 6 faemt. Endelijk in Latium belant, geraekte met Turnus in oorloge. | |
[pagina 24]
| |
De vorsten zetten zich te zaemen neêr in 't ront,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1-vlg.
Daer het gemeene volk verlangende om hen stont,Ga naar voetnoot2
En Ajax, heer des schilts, van huiden overtoogenGa naar voetnoot3
Wel zevenwerf, rees op, en zagh met donkere oogenGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
't Sigeesche zeestrant, en de kryghsvloot op de kust,Ga naar voetnoot5
En ommestanders aen, en heffende ongerustGa naar voetnoot6
De handen opwaert, sprak: wy pleiten en verweeren,Ga naar margenoot+
By godt Jupyn, ons recht voor alle deze heeren,Ga naar voetnoot8
In 't aenzien van de vloot en schepen op een ry,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En men gelykt in deught Ulisses noch by my,Ga naar voetnoot10
Een' die noch Hektor noch zyn fakkel durf verbeiden,Ga naar voetnoot11
Wiens maght ik stuite en sloegh, als hy zoo breet ging weiden,Ga naar voetnoot12
De schepen pooghde in brant te steeken op een' sprong.
Het is dan veiliger te vechten met de tongGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Dan met de hant. maer ik ben ongereet met woorden,Ga naar voetnoot15
En hy met daeden: en zoo veel ik in slaghoorden
Vermagh met wapenen, zoo veel vermagh dees man
Met zyne tong. ik acht, o Grieksche heeren, dan
Onnoodigh u myn deught en daeden te vertoogen,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Die gy zoo dikwyl zelfs aenschoude met uwe oogen.Ga naar voetnoot20
Laet nu Ulisses u verhaelen zyn gevecht,Ga naar voetnoot21
En dappre stukken, 's nachts by duister aengerecht,
En zonder tuigen. ik beken met recht te steeken
Naer een doorluchte kroon: maer dees beneemt door treken
25[regelnummer]
Uit afgunste Ajax al zyn eer, door 't zwaert behaelt,Ga naar voetnoot23-25
En lang verdient. een' prys, die schoon in d'oogen straelt,
Waerop Ulisses vlamt, te stryken na verdrieten,
Is geen volkomene eer behaelen, en genieten.
| |
[pagina 25]
| |
Ulisses streek ten deel dien prys in dit gerecht:Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En zoo de kryghsraet hem den vollen eisch ontzegt,
Men zal noch roemen dat hy Ajax heeft bestreden.Ga naar voetnoot31
Indien men twyflen zoude aen myne dapperheden,
Noch koome ik afgedaelt uit een' doorluchten stam,Ga naar voetnoot33
Den grooten Telamon, die onder Herkles quam
35[regelnummer]
Te velde, en Troie holp verovren, en verbranden,Ga naar voetnoot34-35
En om het gulden vlies in Kolchis dorst belanden.Ga naar voetnoot36
De vader Eakus bekleet het zielrecht me,Ga naar voetnoot37
Daer Sisif, Eols zoon, geduurigh van zyn steGa naar voetnoot38
Den steen moet wentelen. Jupyn, zoo hoogh ten troone,
40[regelnummer]
Kent Eakus met recht voor zynen eigen zoone.
Aldus is Ajax dan de derde van Jupyn.Ga naar voetnoot41
Maer Grieksche heeren, laet myn' stam in geenen schynGa naar voetnoot42
My dienen in dit pleit, zoo 'k van Achilles wegen
En bloet geen erfrecht hebbe aen dezen prys gekreegen.Ga naar voetnoot43-44
45[regelnummer]
Hy was myn broeder, en ik eisch myn broeders goet.Ga naar voetnoot45
Wat wil een, schandelyk uit Sisifus gebroet,
En hem, in diefte, en in bedrogh, en schelmsche streeken,Ga naar voetnoot47
Gelyk, nu dryven, dat men hem gelyke en rekenGa naar voetnoot48
By 't bloet van Eakus? en weigert men my nu
50[regelnummer]
De wapens, die van zelf, van geenen optoght schuw,Ga naar voetnoot50
Onachterhaelt verscheen, met allen kryghsgenooten?Ga naar voetnoot51
Zal een, die 't harrenas zoo spa heeft aengeschooten,
Meer rechts zich eigenen; een suffer, die niet trouGa naar voetnoot53
Zich razend veinsde, en loos den toght ontschuilen wou,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Toen Palamedes[schoon het hem tot nadeel strekte,Ga naar voetnoot55
Als hy Ulisses veel te kloek op strant ontdekte,Ga naar voetnoot56
En zyn bloohartigheit ontmomde al t'onverwacht]
Hem mesleepte op den toght, dien hy te schuwen dacht?
Zal hy de wapens nu aenvaerden en genieten,Ga naar voetnoot59
| |
[pagina 26]
| |
60[regelnummer]
Die 't vechten weigerde, en geen harnas aen wou schieten?
En zullen wy, gereet voorbarigste op den toght,Ga naar voetnoot61
Van 't nagelaeten goet des helts, die voor u vocht,
En ons in bloet bestaet, dus snoot versteeken blyven?
Och waer Ulisses, die den oorelogh liet dryven,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Een loos berokkenaer van allerhande quaet,
Voort dol en razende gebleven in der daet,Ga naar voetnoot66
Of dol gerekent, en noit met de vloot gevaerenGa naar voetnoot67
Naer Troie! o Filokteet, gy waert niet door de baren
Gevoert, en ons ter schade aen Lemnos opgezet,Ga naar voetnoot68-69
70[regelnummer]
Die nu geschoolen, zoo men zegt, daer wort verletGa naar voetnoot70
In struik en boschspelonk, en met gekerm en weenen
Het wilde woudt beweeght, en wildernis, en steenen,
Ulisses vloekt, en wenscht dat hem de donder sla,Ga naar voetnoot73
Gelyk hy wel verdient, het wellek d'ongena
75[regelnummer]
Der goôn dien boozen schelm vergunnen op myn beden.Ga naar voetnoot75
Hy, met ons allen in den oorloghseet getreden,Ga naar voetnoot76
En die, een lidt des kryghs, Alcides pylen erft,Ga naar voetnoot77
Lydt honger, kommer, noot, en ongemak, bederftGa naar voetnoot78
In zyn nootdruftigheit, verschoven, en verstooten,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Wort van de vogelen, met zyn geweer geschooten,
Gekleet, gevoedt, en spilt daer zyne pylen, langGa naar voetnoot81
Beschoren en geschikt tot Troies ondergang.
Hy leeft nochtans, die naer Ulisses niet wou hooren.Ga naar voetnoot83
De zoon van Nauplius, tot ongeluk geboren,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Moght wenschen dat hy ook van hem verlaeten waer.
De helt zou leven, of gestorven, niet zoo zwaer
Betight zyn van verraet des staets, hem aengewreven;Ga naar voetnoot86-87
| |
[pagina 27]
| |
Een schendigh lasterstuk, met zulk een glimp gedreven,Ga naar voetnoot88
Door 't opgegraven gout, waerme hy wert bekladt,
90[regelnummer]
Het welk de booswicht zelf eerst daer begraven hadtGa naar voetnoot90
Uit wraek, waerom hy dien onschuldigen bevlekte,
Die zyn' geveinsden aert en razerny ontdekte.
Hy heeft den Grieken dan van alle hulpe ontblootGa naar voetnoot93
Door ballingschap, of moort. zoo vecht hy wreet en snoot.Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Zoo schrikkenze al voor hem, die schoon hy met schoon spreeken
Den trouwen Nestor zelf voorby zeilt, vol van treken,
Noch zal Ulis my niet misleiden dat myn trouGa naar voetnoot95-97
't Verlaeten van dien helt, den gryzen Nestor, hou
Voor geen boos lasterstuk, die [toen hy uit de troepenGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Ulisses hulp verzocht, en hem te hulp most roepen,
Van ouderdom zich niet kon redden, en zyn paert
Gewont was] van hem wiert verraeden, en bezwaert.Ga naar voetnoot102
Helt Diomedes, die hem menighmael bestrafte,Ga naar voetnoot103
En by zyn' naem riep, daer hy geene hulp beschafte,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Weet dat ik niet, gelyk een laster, dit verzier,Ga naar voetnoot105
En hy zyn' vrient de vlugt met recht verweet, die hier
Van schande sidderde. och wie moet hem niet verwenschen!Ga naar voetnoot106-07
De goden letten op den handel van de menschen,
En oordeelen naer recht. beziet hem eens, ay ziet.Ga naar voetnoot108-109a
110[regelnummer]
Nu hoeft hy bystant, die alle anderen verliet:Ga naar voetnoot109b-110a
En recht gelyk hyze al zoo trouloos heeft begeven,
Behoort men hem in noot te laeten van zyn leven.
Hy velt zyn vonnis zelf. hy roept zyn makkers alGa naar voetnoot113
Te hoop, en ik verschyn, en zieze in dit geschal
115[regelnummer]
Gedootverft, bleek van schrik, en sidderen en schroomen.Ga naar voetnoot115
'k Beschut hem met myn' schilt, daer hy, schier omgekoomen,Ga naar voetnoot116
| |
[pagina 28]
| |
Ter aerde neêrlagh. ik bescherme, en stel hem vry,
En bergh dien suffer 't lyf, een magere eer voor my.
Indienge voortvaert met dit pleiten voor deze allen,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Laet ons ter stede gaen, daer dit is voorgevallen.Ga naar voetnoot120
Laet ons den vyant weêr aenranden, zoo gewontGa naar voetnoot121
En angstigh als gy plaght, en schuil met my terstontGa naar voetnoot122
In schaduw van myn' schilt. maer toen ik hem ontzette
Bleek hoe geen wonde daer de snelle vlugt belette,
125[regelnummer]
Als hy niet langer om zyn wonden hier kon staen.Ga naar voetnoot125
De dappre Hektor komt met hulp der goden aen.Ga naar voetnoot126
Waer hy opdondert staet Ulisses voor zyn' degen
Alleen niet, maer ook al de dapperen verlegen.Ga naar voetnoot128
Zoo byster eenen schrik brogt hy in man voor man.
130[regelnummer]
'k Verleerde Hektor, die op 't nederhouwen vanGa naar voetnoot130-vlg.
De Grieken juichende, volharden bleef met stoffen,
En trof hem dat hy los ter aerde neêr quam ploffen.
Ik hiel den trotsen, die een' tegenvechter zocht,
Waer tegens hy voor 's hants zich braef verzetten moght,Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Alleen groothartigh staen: en gy, o Grieksche braven,
Holpt gunstigh myn geluk met uw gebeên hanthaven:Ga naar voetnoot135-36
En vraegtge naer het endt van dezen zwaeren slagh;
Weet dat ik niet bezweek, en geensins onder lagh.
De Troischen dorsten stout de Grieksche vloot aenranden
140[regelnummer]
En dreighdenze met zwaert en fakkelen te branden.Ga naar voetnoot139-40
Waer bleef Ulisses tong in zulk een' hoogen noot?
Ik schutte zulk een' brant. verdaedighde eene vlootGa naar voetnoot142
Van duizent schepen, al uw hoop om t'huis te keeren,Ga naar voetnoot143
Alleen op deze borst. nu staet dan, o gy heeren,
145[regelnummer]
Den heilant van uw vloot de wapens billyk toe,
Zoo waerheit by u gelt. ik, die al 't heir behoe,Ga naar voetnoot146a
| |
[pagina 29]
| |
Geniete een' kleinen prys voor zoo veel hondert kielen.Ga naar voetnoot146b-47
Zoo paeren wy onze eer, die t'zaemen 't velt behielen.Ga naar voetnoot148
Dees wapens pleiten zelfs voor Ajax: Ajax pleitGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
Niet om de wapens. laet met oordeel en bescheitGa naar voetnoot144b-50
Ulisses, Resus, en den blooden Dolon mede,Ga naar voetnoot151
En Helenus, den zoon van Priam, in zyn stede
Gevangen, met den buit van Pallas heilighdom,Ga naar voetnoot152-53
Gelyken by al 't geen ik onversaeght alom
155[regelnummer]
Hebbe uitgevoert. by daegh is nimmer iet bedreven,Ga naar voetnoot155
En Diomedes heeft den aenslagh staêgh gesteven.Ga naar voetnoot156
Hy vocht noit zonder hem. indienge met bescheitGa naar voetnoot157
Voor een gering belang dus groot een eer bereit,
Zoo deeltze, en geeft de helft of 't grootste deel met redenGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
Helt Diomedes, die zoo dapper heeft gestreden.
Maer om wat reden zoude Ulisses in dit pleit
Dien prys genieten, die in ooreloghsbeleit
Ter sluik, en wapenloos, en onverhoets uit schroomen
Den vyanden alom is op den hals gekoomen?
165[regelnummer]
De heldre luister van den gulden storremhoetGa naar voetnoot165
Ontdekt de laegen, en verraet, by nacht gebroet.
Ulisses hooft kan toch Achilles helm niet draegen,Ga naar voetnoot167
Die van Vulkaen gesmeet, ruim opmagh tegens slaegen:Ga naar voetnoot168
Ook valt Ulisses hals en arrem veel te teêrGa naar voetnoot169
170[regelnummer]
In 't handelen van helt Achilles zwaere speer.
Een beukelaer, waerin 't Heelal staet uitgedreven,Ga naar voetnoot171
Voeght geenen blooden, slechts door sluipery verheven.
O schaemtelooze mensch, hoe eischtge nu zoo stout
Een lastigh kryghsgeschenk, waervoor gy zwichten zoudt?
175[regelnummer]
Indien de Grieksche raet hiermede u wil vereeren,Ga naar voetnoot175
Zoo zal de vyant u haest stroopen, en braveeren,
En niet ontzien, en in het midden van de vlugt,Ga naar voetnoot177
| |
[pagina 30]
| |
Waerin gy bloodaert elk versnelt, voor noot beducht,Ga naar voetnoot178
Wil u de zwaerte van de wapenen verdrieten.Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Ook is uw beukelaer noch ongeblutst van 't schieten,Ga naar voetnoot180
En hiel zich buiten scheuts. myn schilt, zoo ryk vereert
Met duizent pylen, en door 't zwaert ontrampeneert,Ga naar voetnoot182
Vereischt een' anderen. ten leste om eens te sluiten,
Waertoe veel woorden? laet de daet het vonnis uiten.
185[regelnummer]
Men worp' de wapens in des vyants benden heen.
Beveeltze ons uit den brant te haelen, daerwe streên,
En kroont hem, die met buit koom' heerlyk aengestreeken.
De zoon van Telamon hiel hiermede op van spreeken,Ga naar margenoot+
En 't mompelen des volx ging aen, tot dat in 't endtGa naar voetnoot189
190[regelnummer]
Ulisses opstont, zuchte, en zonder dreigementGa naar voetnoot190
't Gezicht eerst nedersloegh. hy keerde naer behoorenGa naar voetnoot191
Zich naer de vorsten, die tot rechters uitgekoren
Toeluisterden, en sprak met een bevalligheit:
O Grieken, ging het naer myn wenschen in dit pleit,
195[regelnummer]
En uwen wensch, men zoude om 't erfrecht hier niet stryden.
Gy o Achilles, zoudt noch levende ons verblyden,Ga naar voetnoot196-vlg.
Wy u genieten: maer dewyl het noodlot nu
Rampzaligh my van hem verstak, met eenen u
Dien kryghshelt weigerde en ontzey [hy wischt bewogen
200[regelnummer]
Tot schreien, en ontstelt dit spreekende, zyne oogen]Ga naar voetnoot199-200
Wie zal met grooter recht de wapens van dien helt
Achilles, Tetis zoon, zoo recht en reden gelt,
Zich eigenen dan hy, een spiegel van de vroomen,
Door wiens beleit Achil in 't leger is gekomen?Ga naar voetnoot201-04
205[regelnummer]
Men rekene Ajax niet tot voordeel, neen gewis,
Dat hy een plompaert schynt, en grovaert, als hy is,
Gelyk de daet melt. laet my myn verstant niet deeren,Ga naar voetnoot207
't Welk Grieken altyt diende, en trou was aen zyn heeren.Ga naar voetnoot208
Laet myn welspreekenheit, hoedaenigh z'is van styl,
210[regelnummer]
Nu hem, die voor zyne eer moet pleiten, en dikwylGa naar voetnoot210
Uw recht verdaedighde, uit afgunstigheit niet drukken,
| |
[pagina 31]
| |
En niemant smoor' den glans van zyne heldenstukken:Ga naar voetnoot212
Want stam, voorouders, en al wat wy in der daet
Niet zelfs bedreven, noeme ik naulyx, 't welk bestaet
215[regelnummer]
In reên, ons eigen: maer nu Ajax op durf geven,Ga naar voetnoot214-15
Dat Jupiter hem kent voor eenen van zyn neven,Ga naar voetnoot216
Zoo moet hy weeten dat Jupyn ons grootvaêr is,Ga naar voetnoot217
En wy hem even na bestaen. dit blyft gewis:Ga naar voetnoot218
Want zelf Laërtes is de vader van myn leven,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Arcees myn grootvaêr, en Jupyn, in top verheven,Ga naar voetnoot220
Myn outgrootvader. geen van allen, hier genoemtGa naar voetnoot221
Met naeme, wert voorheene in ballingschap gedoemt.Ga naar voetnoot222
Merkuur verheerlykt my zoo hoogh van moeders wegen.Ga naar voetnoot223
Van weêrzy spruite ik dan, een ongemeene zegen,
225[regelnummer]
Uit goddelyken stam. de wapens, die gy ziet,Ga naar voetnoot225
Waerom wy pleiten voor den kryghsraet, eische ik niet,
Als een die eedler ben van wegen myne moeder,
Noch mits myn vader niet met bloet van zynen broederGa naar voetnoot228
Zich zelven smette. strykt het vonnis als het past
230[regelnummer]
Naer elx verdiensten, en houdt dit gewis en vast
Hoe 't Ajax geensins baet op Peleus hoogh te roemen,
Mits dees en Telamon elkandre broeders noemen.Ga naar voetnoot232
Men zie geen bloet, maer eer en deught aen om 't bezit
Van deze wapenen. of wil men enkel ditGa naar voetnoot234
235[regelnummer]
Den rechten erfgenaem toewyzen, niemant nader;
De brave Peleus is Achilles rechte vader,
En Pirrus is de zoon van helt Achilles. waer
Blyft Ajax nu? ay zent Achilles wapens naer
Out Ftie, of Scirus heen. lust Ajax hier te rennenGa naar voetnoot239
240[regelnummer]
Om eer, Achilles zelf zal Teucer rustigh kennen
Voor neef: en ziet die wel naer deze wapens om,Ga naar voetnoot239b-41
Of hoopt hy om dien prys? dewyl dan 't eigendom
Der wapenen naer elx verdiensten, zonder voordeel
Van gunst, wort toegekent met een rechtvaerdigh oordeel:
245[regelnummer]
Ik heb meer uitgerecht, den staet ten beste, dan
| |
[pagina 32]
| |
Myn mont, noch ongereet, voor 's hants u toonen kan,Ga naar voetnoot246
En wilze u evenwel op eene rye melden.Ga naar voetnoot247
De moeder, Nereus kroost, bewust hoe in de veldenGa naar voetnoot248
Voor Troie Achilles in den oorlogh sneuvlen zou,
250[regelnummer]
Kleet hem in 't joffrenkleet uit moederlyke trou,
Bedrooghze altzaemen, en ook Ajax. ik behendigh
Om 't mannelyk gemoedt en oorloghshart inwendigh
t' Ontvonken, veile hem met allerhande stof
En joffrengadingen in Likomedes hof,
255[regelnummer]
Ook wapens aen. de helt, door 't kryghsgeweer bewogen,Ga naar voetnoot253-55
Had noch het maeghdelyk gewaet niet uitgetoogen,
Toen ik hem, die den schilt en speer aentaste, zey:
O Tetis zoon, de val van Troie, en 't lantgeschreyGa naar voetnoot258
Wacht op uw komste alleen. wat draeltge om vroom te vechten,
260[regelnummer]
En 't hooge Pergamum ter aerde toe te slechten?Ga naar voetnoot260
Ik gryp den dapperen en sterken jongling aen,
Om groote dingen uit te voeren en bestaen.Ga naar voetnoot261-62
Wat hy uitvoerde wort myn wysheit toegeschreven.Ga naar voetnoot263
'k Heb Telef, met de speer gewapent, neêrgedreven,Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
En overwonnen, en genas zyn wonde, en dwong
Den kryghsman, die in noot noch kryghsgenade zong.Ga naar voetnoot265-66
De muur van Teben is door myne hant gevallen,
En Lesbos, Tenedos, en Cille, Apolloos wallen.
'k Won Scirus, smeet Lirnes ter aerde op eene ry,Ga naar voetnoot267-69
270[regelnummer]
En veel verzwygende, zette u Achilles by,Ga naar voetnoot270
Die wreeden Hektor velde. ik velde zoo gevaerlykGa naar voetnoot271
Een' helt, en eische nu zyn wapentuigh: want waerlyk
Ik hebbe Achil ontdekt door wapens in den noot,
En schonkze in 't leven hem, hereisch die na zyn doot.
275[regelnummer]
Toen een mans droefheit al de Grieken trof en drukte,Ga naar voetnoot275
En duizent schepen, eer de heenevaert gelukte,
| |
[pagina 33]
| |
De ree van Aulis in Eubea langen tyt
Besloegen, waeide, daer de vloot op anker rydt,Ga naar voetnoot278
En marren blyft, geen wint dan die de maght verlette.Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Apols gestrenge mont eischte entlyk d'onbesmetteGa naar voetnoot280
Ifigeny, het bloet van Atreus zoon, ten zoenGa naar voetnoot281
Der jaghtgodin' Diaen, om 't offervier te voên.
De vader weigert dit, en vloekt de goôn uit smarte:
Want schoon hy koning was, de vader bleef in 't harte
285[regelnummer]
Geplant. ik wende dit medoogen en dien rou
Van Atreus zoon ten dienst des staets uit liefde en trou,
En nu bekenne ik ront [de koning neem' het echter
Niet euvel] ik verweer die staetzaek voor een' rechter Geheel eenzydigh. 't Heil des volx, de broeder, 't witGa naar voetnoot288-89
290[regelnummer]
Van zyne ontfange maght beweeght hem, daer elk bidt,Ga naar voetnoot290
's Lants welvaert tegens 't bloet der dochter op te weegen.
Men stuurtme heene naer de moeder, al verlegen,Ga naar voetnoot292
Geensins op dat men 't hart van Klitemnestre zoek'Ga naar voetnoot293
Te kneden, maer door list misleidende verkloek'.
295[regelnummer]
Waer Ajax uitgestuurt, de vloot zou leggen blyven,Ga naar voetnoot295
En wachten op den wint. ik ga, en laetme dryvenGa naar voetnoot296
Naer Troie, als afgezant, bezie het hof, hoe 't woelt,Ga naar voetnoot297
En hoe 't gestelt zy, daer 't van duizenden krioelt.Ga naar voetnoot298
Ik voer den last uit, my vertrout van alle grooten,
300[regelnummer]
Beschuldigh Paris, eische uit last der bontgenooten
Helene met den schat geschaekt uit Griekenlant,
En smyte Priam, en Antenor, hem verwant,Ga naar voetnoot302
Met reden over stach: maer Paris met zyn bravenGa naar voetnoot303
En trotse broedren, die de schaekery hanthaven,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Onthielden naeuwelyx [o Menelaüs, gy
| |
[pagina 34]
| |
Draeght kennis hoe het ging] hun handen af van my.Ga naar voetnoot305-06
Wy stonden d'eerste dagh met u in dit bezwaeren.Ga naar voetnoot307
Het valt te lang u op een ry myn wedervaeren,
En myn verdiensten in den oorlogh van tien jaerGa naar voetnoot308-309
310[regelnummer]
t'Ontvouwen. 's vyants maght hiel zich uit kryghsgevaer,
Na onzen eersten slagh, en binnen Troies muuren,
Om zonder veltslagh ons te matten, en verduuren.Ga naar voetnoot312
Ten leste vechtenze eerst na negen jaer om stryt.
Wat rechtge midlerwyl toch uit in al dien tyt,Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
Die in kryghskennis roemt geene anderen te wyken?Ga naar voetnoot315
Maer wat bedreeftge? en vraeght gy weder van gelyken
Wat ik bedreef. 'k belaegh den vyant. ik bewalGa naar voetnoot316-17
De graften, of vertroost het kryghsvolk, om 't gevalGa naar voetnoot318
En 's kryghslangduurigheit, en moeielyke elende,
320[regelnummer]
Stantvastigh met gedult te harden tot het ende.Ga naar voetnoot320
Ik rade dat men 't heir versterke, en onze vlootGa naar voetnoot321
Voorzie van wapenen en voorraet. waer de noot
My daghvaert spoede ik heen. de veltheer legt bezweeken
Bedrogen in den droom, gebiet ons op te breeken,
325[regelnummer]
Uit last van Jupiter, en kan hiermé de zaek
Verweeren. Ajax dryf dat elk den aftoght staek',Ga naar voetnoot323b-26
En Pergamum verdelgh'. hy vechte nu zyn beste.
Waerom belet hy niet den aftoght voor de veste,
En schiet, voor andren ree, het blanke harnas aen,
330[regelnummer]
En trede al 't kryghsvolk voor, en hou de blooden staen,
Om met de vorsten, die den val van Troie zwoeren,
Den aengevangen krygh groothartigh uit te voeren?Ga naar voetnoot329-32
Waer dit zoo groot een zaek voor eenen, die altyt
Dus snorkt en opgeeft wat hy uitrecht in den stryt?
| |
[pagina 35]
| |
335[regelnummer]
Maer dat noch slechter luit, o ooreloghsbefaemde,
Gy koost het hazepadt. ik zagh het zelf, en schaemde
My uwent halve, toen gy hem den rugge boodt,Ga naar voetnoot337
En woudt voor wint voor stroom afloopen met de vloot.Ga naar voetnoot338
Ik riep: gezellen, staet. wat wiltge nu beginnen?
340[regelnummer]
Hoe raestge dus? is dit de stadt van Troie winnen?Ga naar voetnoot340
Verlaetge Pergamum, alreede in uwe hant?Ga naar voetnoot341
Wat brengtge in Grieken na tien jaeren? niet dan schant,
En laster. met dees reên van spyt my ingegeven,Ga naar voetnoot343
Voere ik d'onwilligen, verbaest ter vlugt gedreven,Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
En vliênde vloot weêr aen. de veltheer houdtze staen,Ga naar voetnoot345
En voert de makkers, die vast siddren, weder aen,
Daer Ajax niet een woort durf kikken: maer van toren,Ga naar voetnoot347
Verwyt Terzyt de zoons, uit Atreus stam geboren,Ga naar voetnoot348
Al wat hem inschiet, 't welk ik straffe, en houze staen,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
En dryf de schroomenden op onzen vyant aen,
Met eenen verschen moedt, en maenze zich te draegen
Zoo dapper als voorheene. al wat'er in dees dagenGa naar voetnoot352
Schynt by dien man verrecht, dat is alleen myn werk,
Die hem, met al den hoop voorvlugtig, stutte en sterk',
355[regelnummer]
En weder aenvoer': maer wilt gy het enkel winnen;Ga naar voetnoot354-55
Wat Grieken zyn'er, die u loven, of beminnen?Ga naar voetnoot356
Helt Diomedes gaet doorgaens met my te ra,Ga naar voetnoot357
Steunt op zyn' kryghsgenoot Ulisses voor en na.
Het is een groote zaek dat dees uit veele zielen
360[regelnummer]
My uitpikte: en hoewel geen loten op my vielen,Ga naar voetnoot360
Noch holp ik, zonder doot en dootsgevaer en nacht
Te schroomen, Dolon, die, als ik op eene jaght
En aenslagh uitging, voort, met uitgetogen zwaerde;Ga naar voetnoot361-63
| |
[pagina 36]
| |
Doch toen hy door bedwang den handel openbaerde,
365[regelnummer]
En ik wat Troie broeide eerst hoorde uit zynen mont.Ga naar voetnoot364-65
'k Was van den aenslagh gansch verzekert, en my stont
Niet meer te vraegen, en kon veiligh wederkeerenGa naar voetnoot366-67
Met vollen prys, my vast belooft van alle heeren.Ga naar voetnoot368
Hiermede niet vernoeght, rukte ik naer Resus tent,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Holp hem met alle zyne aenhangren aen hun endt
In 't heir, en keerde met den dooden op den wagen,Ga naar voetnoot371
Die helt Achils gespan u eischte, om ons te plaegen.Ga naar voetnoot372
Ontzegtme nu in 't recht den wapenprys, zoo blykt
Dat Ajax grooter prys dan uw voorstander strykt.Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Wat voere ik Licischen Sarpedons maght u tegen,Ga naar voetnoot375
Hoe zyn slaghorden legt gevelt met mynen degen,
Die Chromius, Ifyt, Alkander trots genoegh,
Alastor, Charope, en ook Halius versloegh,
Helt Toön, Pritanis, Ceranon holp om 't leven,Ga naar voetnoot377-79
380[regelnummer]
Feridam, Ennomon, Noëmon, die hier bleven,Ga naar voetnoot380
Van 't strenge nootlot in een wisse doot gejaeght,
Ook zoo veele andren, min befaemt en uitgedaeght
Voor Troie, en met myn hant zoo bloedigh neêrgehouwen?Ga naar voetnoot382-83
O burgers, lust het u myne oorloghsdeught t'aenschouwen;
385[regelnummer]
Ik draegh lidttekens in de borst als diamant.Ga naar voetnoot385
Gelooft geen' ydlen roem. hy rukte met de hantGa naar voetnoot386a
Den boezem open, zegt: beziet eens hoeze bloedden:
Dees borst stont altyt schrap, om uwen staet te hoeden.Ga naar voetnoot388a
Maer Ajax stort geen bloet, in zulk een' langen tyt,
390[regelnummer]
Voor zynen kryghsgenoot, en bleef doorgaens bevryt
| |
[pagina 37]
| |
Voor wonden. wat magh hy dan stoffende uit gaen stroienGa naar voetnoot390-91
Dat hy de Grieksche vloot, in 't harnas tegens Troien,
En Jupiter, behoede! ik weet wel dat hy street.Ga naar voetnoot392-93
Een anders deught uit haet en nyt met onbescheetGa naar voetnoot394
395[regelnummer]
t'Ontluistren is geensins myn aert. hy laete blyven
Gemeenen lof zich in 't byzonder toe te schryven,
En gunne u ook een deel. Patroklus, met een' glimp
Van helt Achil vermomt, keert, Frigie ten schimp,Ga naar voetnoot397-98
Met zyn' verdaediger de Troischen van ons kielen,Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Gereet haer op het strant te branden en vernielen.
Hy rekent mede dat geen ander schrap dorst staen,
En tegens Hektor lyf om lyf in 't vechtperk slaen.Ga naar voetnoot402
Men wraektme, en vorsten, en de koning staen vergeeten,Ga naar voetnoot403
Als hy de negende, by lot gekeurt, vermeetenGa naar voetnoot404
405[regelnummer]
In 't perk te voorschyn quam. maer zegme, o dappre man,
Hoe voer het lyfgevecht? helt Hektor quam'er van
Noch ongewont. och wy rampzaligen gedenkenGa naar voetnoot407
Met droefheit aen dien dagh, alswe al in rou verdrenken,Ga naar voetnoot408
En helt Achil, de muur van Grieken, nederploft.
410[regelnummer]
Geen traenen, druk, noch angst belettenme op dees schoftGa naar voetnoot410
Achilles lyk te rugge in zyne tent te draegen;
Ik zegge Achilles lyk, in 't harrenas verslagen,Ga naar voetnoot412
Het welk wy wenschen aen te schieten, als het past,
Ten prys van hem. ik ken my sterk om dezen last
415[regelnummer]
Te draegen. 'k zal u d'eer dank weeten t'allen tyden.
Was Tetis, moeder van Achilles, voor het stryden
Zoo keurigh op geweer en wapens van den zoon,Ga naar voetnoot417
Om eenen dommen, kunst en leeringe ongewoon,
Met een doorwrocht geschenk en beukelaer te dekken,Ga naar voetnoot419
| |
[pagina 38]
| |
420[regelnummer]
En Ajax eenen schilt zoo kunstryk aen te trekken?Ga naar voetnoot420
Want hy begreep niet wat hierin gedreven stont,Ga naar voetnoot421
Den oceaen, en aerde en hemel, groot en ront,
De hemeltekens, en Zeilstarren, Regenstarren,Ga naar voetnoot423
De noortsche Beeren, die in zee niet zinken darren,Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Den Reus hier neffens, met zyn slaghzwaert toegerust.Ga naar voetnoot422-25Ga naar voetnoot425
Hy eischt de wapens, vol cieraet, hem onbewust.Ga naar voetnoot426
Maer hoe? verwytme dees dat ik begon te schroomen,Ga naar voetnoot427
En spa quam, toen de krygh alree was aengenomen?Ga naar voetnoot428
Kan Ajax niet bevroên dat hy, die ons bevlekt,
430[regelnummer]
Met een Achilles ook in deze schult betrekt?
Indien met veinzen iet verbeurt wort, hy moet weetenGa naar voetnoot431
Wy veinsden alle bey, en waeren liefst vergeeten.Ga naar voetnoot432
Is draelen misdaet, ik quam eer op 's legers stem.Ga naar voetnoot433
Gelyk myn ega my, verlet zyn moeder hem.Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Wy zuimden luttel tyts om moeder en om vrouwe,
En dienden menigh jaer u vroom uit liefde en trouwe.
Ik ben niet eens beducht, indien 't aen my ontbreekt,
Dewyl zoo groot een helt ook in dees misdaet steekt.
Ulisses evenwel betrapte hem door vonden:Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Maer Ajax vont betrapte, als zy verlegen stonden,
Ulisses geenerwyze, en wy behoeven nietGa naar voetnoot440-41
Eens vreemt te houden dat hy uitvaert, raest, en schietGa naar voetnoot442
En schimpt met zyne tong: want afgerecht op nukken,Ga naar voetnoot443
Verwyt zyn gramschap u ook schandelyke stukken.
445[regelnummer]
Is 't schant dat ik den zoon van Nauplius betight,
En is het eere dat gy streng hem in 't gericht
Ter doot hierop verweest? maer Palameed, beledightGa naar voetnoot447
Door blyk van 't lasterstuk, blyft steeken onverdedightGa naar voetnoot448
In zyne misdaet: want gy hoorde niet alleen,
450[regelnummer]
Maer zaeght de lastersmet, die bleek door 't gout, voorheen
Ter sluik genooten. dat nu Filokteet bekreetenGa naar voetnoot451
| |
[pagina 39]
| |
In Lemnos treurt, en blyft in ballingschap gezeten,
Is buiten myne schult, het welkge ook zoo verstont.Ga naar voetnoot453b
Verantwoort dit. ik wil geensins met mynen mont
455[regelnummer]
Verlochenen dat ik hem riet zich daer t'onthouwen,Ga naar voetnoot455
Om zyne droefheit en de ween, die 't hart benouwen,Ga naar voetnoot456
Te lenigen, ontlast van optoght en van wacht.Ga naar voetnoot457
Hy was te vrede, en leeft gerust en stil en zacht.Ga naar voetnoot458
Dees raet was heilzaem en getrou, schoon trouwe raedenGa naar voetnoot459
460[regelnummer]
Alleen genoegh volstaen. doch nu gy zyt beladen
Om Filoktetes, en waerzeggers eischen datGa naar voetnoot461
Men dezen haelen zal, om koning Priams stadt
In d'asch te leggen, zent my niet om hem te haelen:
Want Ajax zal dit wel beschikken, en niet faelenGa naar voetnoot464
465[regelnummer]
Om met welspreekenheit een gram krankzinnigh hooftGa naar voetnoot465
Te stillen, of door list, zoo dra hy wort gelooft,
In 't heir te brengen. eer zal Simoïs verkeerenGa naar voetnoot467
Van aert, en zynen stroom te rugge dryven leeren,
En Ida bladeloos en zonder groente staen,
470[regelnummer]
Achaie, Troie zelf de hant biênde, ons verraên,
Dan my verdrieten wil met myn verstant en raeden
Den Griekschen staet te hoên voor ongeval en schaden,
En Ajax dwaes vernuft het heir te stade koom'.Ga naar voetnoot471-73
Gestoorde Filokteet, hoewelge, los van toom,
475[regelnummer]
Op Agamemnon, my, en zoo veele andre heeren
Gestoort zyt; schoonge my vervloekt, en dreight te deeren,
En alle rampen wenscht, en met een' grammen moedt
Ulis ontmoeten wilt, om eens uw ziedend bloet
Te koelen met zyn doot, noch, willen 't goôn gehengen,Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Zal ik u haelen, en in 't leger herwaert brengen,Ga naar voetnoot480
En uwe pylen [het geluk begunstigh' my]
Gebruiken, even als ik met waerzeggery
Van Helenus my diende, en hoorde uit Godts kapellenGa naar voetnoot481-83aGa naar voetnoot483b
| |
[pagina 40]
| |
Al wat d'orakels ons van Troies nootlot spellen:
485[regelnummer]
Gelyk ik 't heilighdom van Pallas schaeken derf,Ga naar voetnoot485
En voeren midden door den vyant op ons werf.Ga naar voetnoot486
Durf Ajax echter by Ulisses zich gelyken?Ga naar voetnoot487
Want zonder Pallas beelt kan Grieken Priams ryken
Geensins veroveren. dit lot staet pal en vast.
490[regelnummer]
Waer blyft nu Ajax, die zoo sterk op niemant past?Ga naar voetnoot490
Waer blyft de stoffery en roem van dezen grooten?Ga naar voetnoot491
Wat schroomt gy? waerom komt Ulis niet opgeschooten,
En sluipen door de wacht, en vreest zich in gevaerGa naar voetnoot493
By nacht te geven, en door spits en zwaerden naerGa naar voetnoot494
495[regelnummer]
De stadt te gaen, ja zelf op Pallas burgh te stygen,Ga naar voetnoot495
Om in 't gewyde koor het heilighdom te krygen,Ga naar voetnoot496
Te voeren midden door den vyant? zonder datGa naar voetnoot497
Zoude Ajax vruchteloos met zynen schilt, zoo pratGa naar voetnoot498
Wel zeven huiden dik gevoedert, elk braveeren.
500[regelnummer]
Die nacht kreegh Grieken hoop om eens te triomfeeren.Ga naar voetnoot500
Toen won ik Ilium: al stoftge op uw bestaen.Ga naar voetnoot501
Zie Diomedes niet zoo wars en donker aen,Ga naar voetnoot502
Die zoo hy niet verstont dat een uitneemend vechter
Den wyzen raetsman d'eer moet toestaen voor den rechter,
505[regelnummer]
Voorwaer hy zoude zelf naer deze wapens staen;Ga naar voetnoot503-505
Ook Ajax, zyn genan, veel zediger beraên,
Zou hier naer dingen, en Euripilus, en mede
Doorluchte Andremons zoon, ten oorlogh altyt reede,
En helt Idomeneus, een lantsman, trots te paert,
510[regelnummer]
Van helt Merion, en Menlaüs schat dit waert.Ga naar voetnoot506-10
| |
[pagina 41]
| |
Gy ziet de kloeken, die in oorlogh u niet wyken
Voor myn raetslagen gaerne en ongeweigert stryken.Ga naar voetnoot512
In storm en veltslagh gelt uw moedt en dapperheit:
Maer uw verstant behoeft ons brein en kloek beleit.
515[regelnummer]
Gy zyt een kryghsman, maer geen raetsman. ik voorzichtigh
Ontrade reukeloos wat zwaer is en gewightigh
Te waegen zonder noot. gy weet den vyant aenGa naar voetnoot516-17
Te grypen. Atreus zoon komt zich met my beraên,
Wanneer men vechten zal. gy vecht om t'overwinnenGa naar voetnoot519
520[regelnummer]
Met uwen arm, maer ik met overleg en zinnen.
Gelyk de stuurman den maetroos te boven gaet,
De veltheer grooter is dan een gemein soldaet,Ga naar voetnoot522
Zoo verre ga ik u door myn verstant te boven.
Verstant regeert de hant. het meeste is meest te loven.Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
Hier komt het al op aen. hierom, o kryghsraên, eert
Den trouwen wachter [die uw heerschappy vermeert,
Zoo veele jaeren heeft in uwen dienst gesleeten,
En zich door kommeren en rampen heengebeeten]
Met dezen wapenprys, den vroomsten toegeleit.Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Ten leste zienwe eens 't endt van onze zwaericheit.
'k Holp hinderpaelen en beletsels schoon uitroien,Ga naar voetnoot531
Won Pergamum, en brogt te weege dat men TroienGa naar voetnoot532
Kon overwinnen. nu verzoeke ik om den staet
Der Grieken, en de stadt, die reede aen 't wanklen slaet;Ga naar voetnoot533-34
535[regelnummer]
Om godt en 't heilighdom van Pallas, schoon van luister,Ga naar voetnoot535
Met myne hant geschaekt, en hier gestelt by duister;
En om al 't geene noch met wysheit en beleit
Staet uit te voeren: en indien men werk bereitGa naar voetnoot538b
En eischt iet met gevaer van 't leven noch te haelen;
540[regelnummer]
Of achtge dat'er iet ontbreeken moght en faelenGa naar voetnoot540
Om Troies ondergang te vorderen; gaet my,Ga naar voetnoot541
Noit ondienstvaerdigh, noch weêrbarstigh, niet voorby,Ga naar voetnoot542
| |
[pagina 42]
| |
En staetme rustigh toe de wapens, daerwe om dongen,Ga naar voetnoot543
Of schenktze aen 't heilighdom, van ons by nacht besprongen.Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
Hy wyst zoo spreekende op het kerkbeelt, dat'er staet.
De vorsten zaten al bewogen. in der daet
Bleek wat een tong vermagh met voeghelyk te spreeken.Ga naar voetnoot547
De wapens van Achil, die trots heeft uitgesteeken
In oorlogh, vallen nu een gladde tong ten deel:
550[regelnummer]
En Ajax, die alleen in bloedigh kryghskrakkeel
Zoo dikwyl Hektor, zwaert, en vier, en ongevallen,Ga naar voetnoot551
Door zyne vroomheit schutte, en staen hiel voor de wallen,
Verhit, als een die zich geensins betoomen kan.Ga naar voetnoot553
De spyt en hoon verwon dien onverwonnen man.Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
Hy greep het zwaert, en sprak: voorwaer dit is myn eigen.Ga naar voetnoot555
Of zoude Ulisses, die niet opmagh tegens dreigen,Ga naar voetnoot556
Zich dit ook eigenen. dit zwaert, zegt hy, myn hoop,
Het welk zoo menighmael van 't bloet der Frygen droop,
Zal van zyn meesters bloet bedroopen tuigen konnen
560[regelnummer]
Dat Ajax hant alleen helt Ajax heeft verwonnen.
Aldus sloot Ajax 't pleit, en duwde 't zwaert op 't lest
Door d'onversaeghde borst in 't hart tot aen 't gevest.Ga naar voetnoot562
Zyn handen konden 't zwaert niet uit den boezem haelen:Ga naar voetnoot563
Een bloetstroom dreef het uit met borrelende straelen;
565[regelnummer]
En d'aerde, root geverft, teelde eenen purpren gloet,Ga naar margenoot+
Een bloem, gelyk voorheene uit Hiacintus bloet
Een bloem quam spruiten: en de blaên van beide mellen
De letters, die de klaght des eenen konnen spellen,
Den naem des anderen, ten oorlogh streng en fier.Ga naar voetnoot566-69
570[regelnummer]
Ulisses zeilde in 't ent zeeghaftigh voort van hierGa naar voetnoot570
Naer Lemnos, 't vaderlant van Toas, en zyn gade
Hipsipile, berucht alom door d'ongenade
En manslaght van 't geslacht der vrouwen daer begaen.Ga naar voetnoot571-73
| |
[pagina 43]
| |
Hy reisde om Herkules pylkoker derwaert aen,
575[regelnummer]
En keerende in het heir der Grieken en hun bende
Met Filokteet, besloot dien langen krygh in 't ende.Ga naar voetnoot574-76
Priaem geraekt ten val. gansch Ilium stort in,
En Hekuba, helaes, des konings gemaelin,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot578
Loopt uitheemsch bassen, na verlies van bloet en staeten,Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Verandert in een' hont. de stadt met d'onderzaeten
Geploft in d'assche, smookt uit puin in Helles straet.Ga naar voetnoot581
Jupyns altaer in 't hof wort endelyk verzaet
Met zoo veel bloets [daer bloet als water wert vergooten]
Als van dien ouden heer noch over was geschooten.Ga naar voetnoot582-84
585[regelnummer]
Kassandre, Apolloos non en zuivre priesterin,Ga naar voetnoot585
Gesleept by 't hangend haer ten drempel uit en in,Ga naar voetnoot586
Haere armen vruchteloos ten hoogen hemel strekte.
Het heir der Grieken sleurt baldaedigh d'onbevlekte
Troiaensche joffers, een' benyden vrybuit, voort,Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Die noch de beelden van 's lants goden, en de poort
En posten der gebrande en halfgebrande kerkenGa naar voetnoot590-91
Omhelzen. Hektors oir stort neder uit den sterkenGa naar voetnoot592
En hoogen toren, daer Andromache voorheen
Den erfgenaem liet zien, zoo dikwyl achtereen,
595[regelnummer]
Hoe Hektor hem en 't ryk der vaderen bevryde.Ga naar voetnoot595
De noortwint en maetroos vermaent hen op 't getyde
Te passen, en voorwint te zeilen zeewaert aen.Ga naar voetnoot596-97
Zy roepen: Troie ocharm, men sleept ons voort: wy gaen:
Wy neemen oorelof. Troiaensche vrouwen kussen
600[regelnummer]
De kust, en scheiden van 's lants boôm, die ondertussenGa naar voetnoot599-600
Noch opsmookt. Hekuba, de droeve koningin,
| |
[pagina 44]
| |
Gevonden midden by der kindren graven, in
Het uiterste benaeut [het valt bedrukt t'aenschouwen]Ga naar voetnoot603
Gaet d'allerleste scheep. Ulisses spaert geen vrouwen,
605[regelnummer]
En sleept haer mede, die zich aen de graven hiel,
De beenders kuste, ook d'asch des mans, hoe zwaer het viel,Ga naar voetnoot606
Noch berghde in haeren schoot. zy liet ten lange leste
In Hektors graf een gaef, het arme lyk ten beste,Ga naar voetnoot608Ga naar voetnoot607-608
De gryze haervlecht, uit het hooft gerukt, en nat
610[regelnummer]
Besprengt van traenen. recht in 't oogh van Priams stadt,Ga naar voetnoot610
Dien puinhoop, legt een lant, bezeten van Bistonen.Ga naar voetnoot611
Hier stont het prachtigh hof, met Polimnestors troonen,Ga naar voetnoot612
Wien Priaem Polidoor zyn' zoon beval te voênGa naar voetnoot613
Heel stil, uit voordacht om den jongen knaep te hoên
615[regelnummer]
Voor 't naekende gevaer der Frigiaensche elenden,Ga naar voetnoot615
Geen onwys overleg: kon gierigheit van schenden
De hant onthouden, die door blinkend gout bekoort,Ga naar voetnoot616-17
Den blinden Trax verrukt tot zulk een' vuilen moort.Ga naar voetnoot618
Het was met Priaems staet zoo dra niet omgekomen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot619
620[regelnummer]
Of dees verwaten schelm heeft eenen dolk genomen,
En holp het voesterkint afgrysselyk van kant:Ga naar voetnoot621
En recht als of men, met dit doode lyk van strant
Te schuppen, en voort wech uit d'oogen heen te smyten,
Zich zelven, en de ziel van wroegen en van wryten
625[regelnummer]
Ontlasten konde, plompt het lichaem los in zee
Van eene hooge rots. heer Agamemnon reeGa naar voetnoot622-26
Te vaeren, vont geraên, eer 't onweêr hem moght deeren,Ga naar voetnoot627
| |
[pagina 45]
| |
De kryghsvloot aen de kust van Tracie te meeren,
Tot dat de storremwint en 't holle water zwicht.
630[regelnummer]
Hier quam Achilles schim uit 's aertryx kloove in 't lichtGa naar voetnoot630
Opdonderen, zoo groot gelyk hy was in 't leven,
En scheen der Grieken hooft, van gramschap aengedreven,
Van ver te dreigen met zyn schitterende zwaert.Ga naar voetnoot632-33
O Grieken, zegt hy, zultge ondankbaer en veraertGa naar voetnoot634
635[regelnummer]
Vertrekken, zonder aen myn dapperheên te peizen?
Is myne deught met my begraven? zultge reizen?Ga naar voetnoot636
Vergeltge my aldus? trekt geenerwys zoo heen.
Verzoent Achilles geest met bloet van Polixeen,
Myn graf ter eere. zoo sprak d'overleên. de heerenGa naar voetnoot639
640[regelnummer]
Gehoorzaemen dees stem, en zulk een streng begeeren,Ga naar voetnoot640
En d'ongelukkige en grootmoedige vorstin,Ga naar voetnoot641
Gerukt uit moeders schoot, die uit getrouwe minGa naar margenoot+
Alleen haer noch omhelst, geleit men naer de zodenGa naar voetnoot642-43
Van 't grafaltaer, en wort, naer 's kryghsraets hooftgeboden,Ga naar voetnoot644b
645[regelnummer]
Op 's helts gebeente en zyn bloetgierigh graf geslaght.
Dees, die aen haeren stam en adel noch gedacht,
Zagh, staende voor 't altaer, hoe Pirrus zich bereide
Ten offer, op dat hy de ziel en 't lichaem scheide,Ga naar voetnoot648
En met de bloote kling gegreepen in de hant
650[regelnummer]
Haer wraekziek aenkeek, en zy sprak in zulk een' stant:Ga naar voetnoot650
Vertoef niet: lesch uw' dorst met bloet, en laet het leken.Ga naar voetnoot651
Wat schroomtge? schroom geensins myn hartaêr af te steeken.Ga naar voetnoot652
Zoo spreekende geeft zy den strot en boezem bloot,
En zegt: gewis myn moedt gedooght niet arm en snootGa naar voetnoot654
655[regelnummer]
Voor een slavin te gaen. gy zult een bloem afmaeien,Ga naar voetnoot655
Maer geene godtheit met deze offerhande paeien.
Het eenigh 't welk ik wensch is dat vrouw moeders hart
Dien grooten rou verzette, en haere dochters smert.Ga naar voetnoot658
| |
[pagina 46]
| |
Vrou moeders rou alleen beletme bly te sterven;
660[regelnummer]
Hoewel myn doot niet, maer heur deerlyk ommezwerven
En leven billyker beweent waer en beklaeght.Ga naar voetnoot661
Nu wykt altzaemen af van my, verweze maeght,Ga naar voetnoot662
Op datze rustiger en vry ter zielen vaere,Ga naar voetnoot663
Zoo 't godtheên meer behaegh' dat ik myn eer bewaere,Ga naar voetnoot664
665[regelnummer]
Geen mans myn zuiverheit genaeken met hun hant.Ga naar voetnoot665
Een bloet vrywilligh niet door dwang gestort in 't zant,Ga naar voetnoot666
Zal hem, wie 't is, dien gy met myne doot wilt sussen,Ga naar voetnoot667
Veel aengenaemer zyn in 't sterven. ondertussen
Bidt Priaems dochter, nu slavin, ten offer ree,
670[regelnummer]
Zoo iemant wort beweeght door myne jongste be,Ga naar voetnoot668-70
Dat niemant moeder 't lyk ter uitvaert toch verkoope
Om gout, maer traenen. toen zy grooter was van hoopeGa naar voetnoot672
En 't uit kon voeren, kochtze ook Hektors lyk om gout.Ga naar voetnoot673b
Zoo spreektze, daer niet een van traenen zich onthoudt,Ga naar voetnoot674
675[regelnummer]
Behalve zy alleen. zelf d'offeraer most weenen,Ga naar voetnoot675
En dreef onwilligh 't zwaert door borst en boezem heenen,
Daer zy hem schoon stont. eer de beenen met de zielGa naar voetnoot677
Bezweeken, en de maeght ter aerde nederviel
En storte, hielze noch, ook zonder 't zwaert te vreezen,Ga naar voetnoot677b-79
680[regelnummer]
Een zelve fier gelaet, en onbeteutert wezen.Ga naar voetnoot680
In 't vallen draeghtze zorgh dat zy de leden dekt,
Haer kuischeit schaemroot noch bewaere, en onbevlektGa naar voetnoot682
Behoude in 't sterven rein en zedigh. TroiaeninnenGa naar voetnoot683
Staen reede, en draegenze van hier, bedroeft van zinnen,
685[regelnummer]
En overweegen hoe erbarmelyk het zaetGa naar voetnoot685
| |
[pagina 47]
| |
Van koning Priamus en Hekuba vergaet,
En wat al bloets een huis rampzaligh stort. zy weenenGa naar voetnoot687
Om haer, en Hekuba, flus Priaems ga, met eenenGa naar voetnoot688
De moeder van zyn kroost en kindren, en een beelt
690[regelnummer]
Van 't bloeiende Azien, dat zulk een afkomst teelt,Ga naar voetnoot690
Maer nu een vrybuit van Ulisses is, getrokken
By lot ter dienstbaerheit, hem tegens 't hart, vol wrokken,
Hoewelze Hektor heeft in 't licht gebragt weleer.Ga naar voetnoot691-93
Och Hektors moeder vint nu naulyx eenen heer.
695[regelnummer]
Zy, 's dochters lichaem, van die dappre ziel versteeken,
Omhelzende, beschreit het dat haer traenen leken
Langs 't aengezicht; gelyk zy menighmael voorheen
Haer vaderlant, gemael, en kinders, en de steên
Beschreide, en d'oude stort noch traenen in de wonden,
700[regelnummer]
En kust den dooden mont, van weedom ongebonden,Ga naar voetnoot700
Slaet haere borst, gelyk zy doorgaens was gewoon,Ga naar voetnoot701
Wischt al 't geronnen bloet met gryze vlechten schoon
En net, krabt aengezicht en borst en kaeken open,
En klaeght weemoedigh dus: o kint, wat kan ik hoopen!Ga naar voetnoot702-704Ga naar voetnoot704b
705[regelnummer]
Gy moeders leste vrucht, en die ik jongst betreur:Ga naar voetnoot705
Want zoons en dochters, zoo veele andren, gingen veur,Ga naar voetnoot706
Och legtge neêrgevelt, en zie ik uw quetsuure,
Die mynen boezem quetst! zien wy ter quaeder uure
U ook vermoort, op dat helaes ik geene derf
710[regelnummer]
Van al myn vruchten, die den moortsteek niet besterf!Ga naar voetnoot708-10
Ik waende dat geen zwaert uw lichaem zoude wonden,
Dewylge een vroumensch waert. nu heeft u 't zwaert verslonden.
De deerlyke ondergang van eene zelve ste
Sleepte u en op een ry alle uw gebroeders me.
715[regelnummer]
Achilles daghvaert u, de pest van stam en neven:Ga naar voetnoot713-15Ga naar voetnoot715
| |
[pagina 48]
| |
Maer toen Achilles quam te vallen en te sneven
Door Paris en Apols geweer, geensins t'ontvliên,Ga naar voetnoot716-17
Sprak ik: nu staet Achil u langer niet t'ontzien,
Ook geensins my. maer d'asch en stof van dien begravenGa naar voetnoot718-19
720[regelnummer]
Beoorloght noch den stam: en wy, gedoemde slaven,Ga naar voetnoot720
Gevoelen heden noch zyn vyantschap te straf,
Die ons wraekgierigh ook beoorloght uit zyn graf.Ga naar voetnoot722
'k Was kinderzaligh voor de moortzucht en het woedenGa naar voetnoot723
Des zoons van Eakus. myn stadt, van 't hooft der vloeden
725[regelnummer]
En wateren zoo trots gebout op Priams erf,Ga naar voetnoot724-25
Verzonk in assche en puin, en 't algemeen bederf
Des Frigiaenschen staets liep endelyk ten ende,
Indien men 't noemen magh het endt van 's ryx elende:
Ik ben het overschot van Pergamum alleen,Ga naar voetnoot728-29
730[regelnummer]
En zie noch 't ende niet van myn bedroeft gesteen.
Ik flus d'ontzaghlykste van allen, trots op zoonen,Ga naar voetnoot731
Op man, en schoonzoons, en schoondochters, ga nu woonenGa naar voetnoot732
In Grieken, worde fors dus arm gesleurt door 't slyk,
Als een gebannen, ver van myner kindren lyk,
735[regelnummer]
Voor Peneloops slavin, die my myn taek leert spinnen,Ga naar voetnoot735
Vertoontme in Itaka by haere nabuurinnen,Ga naar voetnoot736
En zegt: dit's Hekuba, de moeder van den helt,
Vorst Hektor: dit's de weeu van Priaem, lang gevelt:
En gy, o dochter, die alleen, na'et overlyden
740[regelnummer]
Van zoo veel kinderen, uw moeder zoudt verblyden,
En troosten in dien rou, verzoent uw vyants asch.
Ik baerde een' zielzoen voor een' die myn vyant was.Ga naar voetnoot742
Waer blyve ik langer, die verstokt volharde in klaegen!
Wat leve ik langer! o verdrietige oude dagen!
745[regelnummer]
O waerom spaertge my? o wreede goôn, waerom
Rekt gy myn leven, in dien hoogen ouderdom
Zoo lang, om moort op moort en jammeren t'aenschouwen?
Wie zou gelooven, wie zoude immermeer betrouwen
| |
[pagina 49]
| |
Dat, na'et verwoesten van Neptunus stedebou,
750[regelnummer]
Men koning Priam noch gelukkigh noemen zou?
Och dochter, vader is gelukkigh omgekoomen,Ga naar voetnoot751
En heeft uw droevigh ende en neêrslagh niet vernomen.Ga naar voetnoot752
Hy scheide teffens van het leven en het ryk.Ga naar voetnoot753
Maer zultge, o koningskint, hier met uw bloedigh lyk
755[regelnummer]
En sterven uitbesteet, belanden in de havenGa naar voetnoot755
Van stille rust, in 't graf der vaderen begraven?
Dit lot magh ons geslacht niet erven. och gy wortGa naar voetnoot757
Met moeders traenen op uitheemschen gront bestort,Ga naar voetnoot758
En met een hantvol zants begraven in dees streeken:
760[regelnummer]
Wy zitten arm van have en goet en bloet versteeken.
Een telgh, ten hoogste van de moeder trou bemint,
Schiet eenigh over, dat is Polidoor, myn kint,Ga naar voetnoot761-62
Om 't welk ik wensche noch een korte wyl te leven.
Hy was de jongste, en is nu 't eenigh oir gebleven,
765[regelnummer]
Besteet in Tracie, en het koningklyke hof.Ga naar voetnoot765
Wat toeve ik midlerwyl de wonden en het stof,
En 't bloedigh aenzicht af te wasschen en te vaegen?Ga naar voetnoot766-67
Zoo sprakze, en ging aen strant, helaes met eenen traegen
En strammen gang, en trok het gryze haer van 't hooft.Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
De droeve sprak: o schaer van Troien, afgeslooftGa naar voetnoot770
Van rou, nu geeftme flux den eemer, wilt u reppen,Ga naar voetnoot771
Op dat ik water uit de zoute zee magh scheppen.
Daer zietze Polidoor op 't water ongerustGa naar voetnoot773
Van verre met den vloet aendryven op de kust,
775[regelnummer]
En schrikkelyk gewont van Tracisch stael doorreegen.
De vrouwen jammeren. zy stont verstomt, verslegen
Van hartewee. de rou belette haer de spraek,
En 't schreien, daerze stont stokstyf, gelyk een staek,Ga naar voetnoot778
Verstomt en onbeweeght. geen traen bedaut de wangen.
780[regelnummer]
Zy laet het aengezicht bedrukt ter aerde hangen.
Nu zietze 't hemelsche gewelfzel grimmigh aen,
Dan aenzicht en quetsuur des zoons, een wreet bestaen,Ga naar voetnoot782
| |
[pagina 50]
| |
Voor haere voeten neêr, en boven al de wonden.Ga naar voetnoot783
De wraekzucht wapent haer, die wilt en ongebonden
785[regelnummer]
En razende opsteekt, en besluit, geperst van druk,Ga naar voetnoot785
Als zatze noch op stoel, te wreeken zulk een stuk.Ga naar voetnoot786
Gelyk een boschleeuwin, geplondert van haer jongen,Ga naar voetnoot787
Den vyant volght op 't spoor, uit haer gezicht gesprongen,Ga naar voetnoot788b
Zoo streeft nu Hekuba, vervoert van toorne en haet,
790[regelnummer]
En zonder aen te zien den ouderdom en staet,Ga naar voetnoot790
Naer Polimnestor, dien vervloekten, zoet op moorden,Ga naar voetnoot791
En zoekt den koning met geveinsde en zachte woorden
Te spreeken: want zy wou hem een' verborgen schat
En overschot van 't gout der uitgeroide stadtGa naar voetnoot793-94
795[regelnummer]
Ontdekken, om den zoon te leveren in handen:Ga naar voetnoot795
En Polimnestor, wiens begeerten vierigh brandenGa naar voetnoot796
En vlammen op het gout, inhaelende uit den aert,Ga naar voetnoot797
Gelooft het, gaet met haer alleen bezydenwaert,Ga naar voetnoot798
En spreektze minzaem toe: o Hekuba mevrouwe,
800[regelnummer]
Geefme uw geschenken voor den zoon. by myne trouwe
En alle goôn, ik zweere u trou in dit geval
Wat gy ons geeft en gaeft zoo lang voorheene, 't zal
Hem voort geworden. zy zagh grimmigh en ontsteeken,Ga naar voetnoot800-803
En zwol, om zich aen dien meineedigen te wreeken,
805[regelnummer]
Van gramschap om het hooft, en quam met luit geroepGa naar voetnoot804-805
Van Troische vrouwen, een' godtsjammerlyken troep,Ga naar voetnoot806b
Met scherpe nagelen hem in 't gezicht gevloogen,Ga naar margenoot+
En krabt den aertstiran en valschen booswicht d'oogen
Schuimbekkende uit het hooft. de wraek zet krachten by.
810[regelnummer]
Zy steekt de duimen in het loch van wederzy,Ga naar voetnoot810
En vuil van godtloos bloet, boort d'oogen uit hun winkelen.Ga naar voetnoot811
Het Tracisch volk, vergramt opstuivende, loopt rinkelen,Ga naar voetnoot812
| |
[pagina 51]
| |
Verbolgen om 't geval des konings, en bestaet
De Troianin te slaen, te steenigen uit haet.Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
Maer Hekuba verwoet byt jankende in de steenen.
Zy pooght te spreeken, maer verbast elk, en loopt heenen.Ga naar voetnoot816
De plaets is elk bekent, en heet naer dit geval.Ga naar voetnoot817
Zy, denkende aen haer ramp, loopt treurigh overal,
En huilt, en bast door 't lant des Tracers zonder ende.
820[regelnummer]
Troiaen en Griek beklaeght haer onheil en elende,
Ook 't gansche godendom, en Juno zelf verstaetGa naar voetnoot821
Dat deze zwaere straf haer schult te boven gaet.Ga naar voetnoot822
Auroor, hoewel haer gunst holp Pergamum verweeren,Ga naar voetnoot823
Kon zich aen Hekubaes noch Troies jammer keeren.Ga naar voetnoot824
825[regelnummer]
Zy quelt zich om 't verlies van Memnon, haeren zoon,
Die moeders hart trof, en in 't zant by d'andre doôn
Voor Troie van Achil gevelt wert en doorsteeken.Ga naar voetnoot826-27
Haer roode kaeken, schoon met roozeblaên bestreeken,
En die den nuchtren dagh verheugen, en het volk,Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Zien bleek, en zy bedekt het aenschyn met een wolk,Ga naar voetnoot828-30
En kan niet aenzien dat het lykvier 't lyk zal branden.
Zy acht zich niet te groot, om met gevouwe handenGa naar voetnoot832
En ongevlochten haer, den grooten godt Jupyn
Te voet te vallen, in dien rouwe en droeven schyn,Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
En hem, met traenen op de kaeken, dus te smeeken:
Ik, d'allerminste der godinnen, in de streeken
Van 's hemels gouden hof [want luttel heiligheit
En kerken worden my gewyt en toegeleit]Ga naar voetnoot837-38
Koom echter, als godin, geensins om woutaltaeren,Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Brantoffers, kerken, en vierdagen herwaert vaeren.
| |
[pagina 52]
| |
Indien gy evenwel bevroet hoe ik een vrou
U diensten opdraegh', zoo gehoorzaem en getrou,Ga naar voetnoot842
Zoo dikwyl myne zorg, wanneer de schimmen zwichten,Ga naar voetnoot843
Den ganschen aertboôm met de daghtorts komt verlichten,
845[regelnummer]
Begryptge lichtelyk dat ik ook loon verdien.
Noch komt Auroor geensins, om rykelyk voorzienGa naar voetnoot846
Met wel verdienden loon te worden, u hier smeeken.
Ik koom, van Memnon, och myn' lieven zoon, versteeken,
Die vruchteloos zich voor den oom in 't harnas queet,Ga naar voetnoot849
850[regelnummer]
En in het bloeienste van zyne jaeren wreet
Van vorst Achilles hant, op aller goôn behaegen,Ga naar voetnoot851
By nacht, in 't bloedigh zant voor Troie, wert verslagen.Ga naar voetnoot852
Ik bidde, o hooft der goôn, vergun hem eenige eer,
Ten troost van zyne doot. zalf moeders wonden weêr.
855[regelnummer]
Jupyn bestemde dit. toen storte 't lyk in d'assen
En koolen. uit den haert begon de smook te wassen,Ga naar voetnoot855-56
En overtrok de lucht, alleens gelyk een vliet
Opwaessemt, nevels baert, en 't hemelsch licht verbietGa naar voetnoot858
Te straelen. al het zwerk wort overspreit met vonken,
860[regelnummer]
Die groeien aen, gelyk uit gloeiend stael geklonken,Ga naar voetnoot859-60
En winnen een gestalte, en vier, en ziel, en gloet.
De luchtigheit bestelt hier vleugels met der spoet,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot862
En een gedaente van een' vogel om te rennen,Ga naar voetnoot863
Die klappende eenen galm verwekt met vlugge pennen.
865[regelnummer]
Men hoort terstont een' vlugt gezustren, uit deze aschGa naar voetnoot865
Gesprooten, die drywerf om 't lykvier snel en ras
Heenvliegen, drywerf in de lucht zich laeten hooren,
Op eenerhande wys, ter vierde vlught uit torenGa naar voetnoot868
Zich deelen, en gekant in heiren tegens een,
870[regelnummer]
Elkandere met bek en klaeuwen fel bestreên,Ga naar voetnoot870
| |
[pagina 53]
| |
Dat borst en vleugels bloên en druppen door dit stooten.Ga naar voetnoot871
De vogels, uit een bloet, een zelve zaet gesprooten,Ga naar voetnoot872
Vergaen, en sneuvelen ten zoen der assche op 't velt;
Als die gesprooten zyn uit eenen dappren helt,Ga naar voetnoot874
875[regelnummer]
Genoemt Memnoners naer dien Memnon noch op heden.Ga naar voetnoot875
Wanneer de zon om hoogh, den dwersriem doorgereden,
Haer ronde in 't ent voltrekt, dan stervenze in den slagh,Ga naar voetnoot876-77a
Tot een gedachtenis van vaders sterrefdagh,Ga naar voetnoot877b-78
Dies sluiten anderen, het jammeren en steenen
880[regelnummer]
Van Hekuba verdient dat veelen haer beweenen.
Auroor steekt al te diep in rou, waerin zy smelt,Ga naar voetnoot879-81
Bedauwende met druk medoogende al het velt.Ga naar voetnoot882
Het nootlot leet niet dat, met Troies hooge wallen,Ga naar voetnoot883
De hoop van Priams stam geheel in d'asch zou vallen.Ga naar voetnoot884
885[regelnummer]
Eneas, Venus zoon, droegh zyne huisgoôn me,
En Vestaes heilighdom, uit d'ondergaende ste,Ga naar voetnoot885-86
Ook het eerwaerdigh pak, den afgeleefden vader.
Hy berght hem, en Askaen, meer waert dan al te gader
De ryxschat, en zeilt van Antander met zyn vloot,Ga naar voetnoot888-89
890[regelnummer]
Als balling, over zee door allerhande noot,Ga naar margenoot+
Verlaet de moortkust van den Trax, en snoode gronden,Ga naar voetnoot891
Bevlekt met Polidoors bebloede en wreede wonden.Ga naar voetnoot892
Hy vaert voor wint, voor vloet, en lant, vermoeit en mat,Ga naar voetnoot893
| |
[pagina 54]
| |
Met zynen reisgenoot aen Godt Apolloos stadt.Ga naar voetnoot894
895[regelnummer]
De koning Anius, in wiens gebiet de menschen
Rechtvaerdigh wandelen, en leven naer hun wenschen,
En met wiens priesterdom Godt Febus wort gedient,Ga naar voetnoot897
Toont stadts gelegenheit aen zynen ouden vrient,Ga naar voetnoot898
De kerken, heilighdom, en beelden van 't verkoren
900[regelnummer]
Paer kindren, uit Latone in Delos eer geboren.Ga naar voetnoot899-900Ga naar voetnoot900
Hierna vereerenze, en bewierooken 't altaer
En gieten offerwyn op wierrook, zooze daer
Gewoon zyn, en men past brantoffer in te wyen.Ga naar voetnoot902-03
Dan gaenze in 's konings hof zich op tapyten vlyen,
905[regelnummer]
En eeten offer, broot en wyn op 't heiligh feest,Ga naar voetnoot905
De gaef van Ceres, en godt Bacchus, bly van geest.
Toen zeide Anchizes, die godtvruchte: hooghgeprezen
Apolloos priester, magh 't my heugen, lang voor dezenGa naar voetnoot907-908
Hadt gy, toen d'eerste reis ik uwe stadt bekeek,
910[regelnummer]
Vier dochters, en een' zoon. maer Anius wert bleekGa naar voetnoot910
Van schrik, en schudde 't hoofd, bevlochten en bewonden
Met eenen witten bant, en sprak: de traenen stondenGa naar voetnoot912
In d'oogen: brave helt, het mist u niet. gy zaeght
My, eenen vader van vyf kindren, waert beklaeght.Ga naar voetnoot914
915[regelnummer]
Nu ben ik, stokout man, schier kinderloos gebleven.
Zoo wispeltuurigh is de staet van 's menschen leven.
Wat troost gebeurtme van den zoone, die dus wyt
Het eilant Andros, dat zyn' naem draeght, nu ter tyt,Ga naar voetnoot918
In vaders naem beheerscht. Apollo, ryk van klaerheit,Ga naar voetnoot919
| |
[pagina 55]
| |
920[regelnummer]
Beschonk hem met den geest van ongebore waerheit
Te spellen. Bacchus schonk myn dochtren, kuisch en trou,Ga naar voetnoot920-21
Meer gaven dan men wenscht, of ook gelooven zou:
Want alle dingen, wat myn dochters ook hanteeren
En slechts aenraeken, hun natuur en aert verkeerenGa naar voetnoot923-24
925[regelnummer]
In graen, olyf, en wyn, waerme zich elk verrykt.Ga naar voetnoot925
Als Agamemnon, die de kroon van Troie strykt,Ga naar voetnoot926
Dit rook [op datge weet of wy, toen Grieken streden,Ga naar voetnoot927
Niet eenighsins by uw onstuimigh onweêr leden]Ga naar voetnoot928
Rukt hy myn dochters met gewelt uit vaders schoot,
930[regelnummer]
Gebietze met de gaef des godts de Grieksche vlootGa naar voetnoot930
Te voeden. ieder ziet naer een goet heenekoomen.
Twee streven naer Eubee, en twee naer heuren vroomen
En trouwen broeder heen op Andros buiten noot.Ga naar voetnoot932-33
Het kryghsvolk volghtze in 't zogh, en dreightze met de doot,
935[regelnummer]
En 't lant met vier en zwaert te schenden en te krenken,Ga naar voetnoot934b-35
Ten zyze willigh hun de dochters wederschenken.
Medoogenheit, van schrik verwonnen en verkracht,Ga naar voetnoot936-37
Herstelt de dochters weêr in Agamemnons maght:
En zeker 't was den broêr, te flaeu in 't wederstreven
940[regelnummer]
Van dien geweldenaer, met reden te vergeven:
Want geen' Eneas, geen' helt Hektor vont men hier
Om Andros voor gewelt te vryen trots en fier,
Twee helden, die u 't lot van boven toe wou stuuren,
Waerdoorge een' oorloghsstorm tien jaeren kont verduuren.Ga naar voetnoot944
945[regelnummer]
Men smede al ketens voor gekerkerden, en zyGa naar voetnoot945
Verhieven smeekende haer handen, dus lang vry,Ga naar voetnoot946
Ten hemel, roepende: godt Bacchus, zie beneden.
O vader, help ons toch. hy holpze op haer gebeden:
Zoo wonderlyker wys verandren met beklaghGa naar voetnoot949
| |
[pagina 56]
| |
950[regelnummer]
Den naem van helpen en van bystaen draegen magh.
Doch op wat wyze zy haer' eersten vorm verloren
Kan ik niet weeten, noch ontvouwen voor uwe ooren.Ga naar voetnoot952
Dit's kenbaer van de zaek. zy kreegen pluim en kuif,Ga naar margenoot+
Herschapen in den schyn van eene witte duif,
955[regelnummer]
En vogels, die uw lief door lucht en wolken draegen.Ga naar voetnoot955
Terwyl de gasten hier van spreeken, en gewaegen
Van andre dingen meer, ontvalt den dagh het licht.
De wakkre tafelknecht vergeet niet zynen plicht,
En neemt de tafel op. elk wort zyn bedt gewezen.
960[regelnummer]
Men ryst, zoo dra het licht ter kimme uit komt gerezen.Ga naar voetnoot957-60
Nu levenze entlyk raet met godt Apolloos mont.Ga naar voetnoot961
Dees raetze 's maeghschaps strant, hunne oude moeders gront
Italie over zee te winnen, en ontdekken.Ga naar voetnoot962-63
De koning Anius geleitze, en in 't vertrekkenGa naar voetnoot964
965[regelnummer]
Beschenkt reisvaerdigen Anchizes met de pracht
Van eenen ryxstaf, en Askaen, die 't ryk verwacht,Ga naar voetnoot965-66
Met eenen ryrok, en pylkoker, zwaer van schichten,
Eneas met een' kelk, hem eer uit minneplichtenGa naar voetnoot968
Van den Ismenischen vrient Terses toegestiert,Ga naar voetnoot969
970[regelnummer]
Uit zyn Aoonsch gewest. dit drinkvat is geciertGa naar voetnoot970
Met beelden, en veel werx, hier kunstigh ingedreven
Van Alkon Siciljaen voor Terses, Tebe, en zeven
Stepoorten. elke poort droegh haeren eigen naem.Ga naar voetnoot972-73
Dees stadt in 't opgaen gaf te kennen dat de faem
975[regelnummer]
Haer eer uitbreiden zou. de jofferlyke reienGa naar voetnoot974-75aGa naar voetnoot975
Met bloote borsten, en die haer en vlechten spreien,
| |
[pagina 57]
| |
Ontdekken haeren rou. de maeghden schynen vastGa naar voetnoot977
Bedrukt te schreien en te jammeren van last,
Om d'uitgedrooghde bron, gekrompe en ledige aders.Ga naar voetnoot979b
980[regelnummer]
De boomen treuren dor, en missen loof en bladers.
De geiten knabbelen de kaele en barre rots.
Hy maelt Orions kroost in Tebe, daer het trots
Den blooten boezem aen het slaghzwaert geeft ten beste.
Een andre dochter sterft gewilligh, Kadmus vesteGa naar voetnoot982-84
985[regelnummer]
En al de burgery ten dienst, en 't koude lykGa naar voetnoot985
Wort heerlyk om de stadt gedraegen, tot een blykGa naar voetnoot986
Van trouwe, om openbaer tot asschen te verteeren.Ga naar voetnoot987
Toen rees uit maeghdenassche, om 't ondergaen te keerenGa naar margenoot+
Des stams, een jeughdigh paer kroonvoglen, ryk geciert,
990[regelnummer]
Dat moeders lykhout en haer jongste staetsi viertGa naar voetnoot989-90
Dit stont in 't oude werk heel heerelyk gedreven.Ga naar voetnoot991
De rant van 't drinkvat was met beereklaeu verheven.Ga naar voetnoot992
De Troischen eeren hen met geene mindre prael.Ga naar voetnoot993
Een gulden wierrookvat, en glinstrende offerschael,Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
En goude kroon, bezaeit met parlen en gesteente
Wort Anius vereert, den priester der gemeente.
Hierna gedachtigh hoe de Teukren uit het bloet
Van Teucer sprooten, treênze op Kreten wel gemoet,Ga naar voetnoot997-98
| |
[pagina 58]
| |
Maer kunnen daer de lucht vol dampen niet verdraegen,Ga naar voetnoot999
1000[regelnummer]
En vliênde hondert steên, verlangen, vry van plaegen,Ga naar voetnoot1000
Auzonie te zien. een storm steekt op in zee,Ga naar voetnoot1001
En soltze. de harpy Aëllo dreightze me,
Zoo dra zy dryven in de haven der Strofaden.Ga naar voetnoot1002-1003
Nu langs Dulichium en Itaka, beladen
1005[regelnummer]
Met zorge, en Samos heengevaeren, en 't gewest
Van Neritus, daer die bedrieghelyke pestGa naar voetnoot1004-1006
Ulisses 't lant beheerscht, verlaetenze Ambracye,
Den twist van 't godendom, en zien terstont ter zye
De harde rots, waerin de rechter was verkeert.Ga naar voetnoot1007-1009
1010[regelnummer]
Nu zienze Chaon, dat Apolloos antwoort eert,
En zyne duiven, in Dodones eike bossen,
En vaeren verder, daer de koning der Molossen
Zyn zoons, een vogelvlugt, den brant vloôn, zonder scha.Ga naar voetnoot1010-13
| |
[pagina 59]
| |
In 't ent bezeilenze het lant Feacia,
1015[regelnummer]
Met weeligh ooft beplant, en 't lantschap van Epiren,Ga naar voetnoot1014-15
Hierna Butrotum, daer Apollo met laurieren
's Waerzeggers hooft bekranst, die aen zyn eer verplicht,
Van Troie herwaert komt, en een nieu Troie sticht.Ga naar voetnoot1016-18
Nu hier door Helenus berecht van veele zaekenGa naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
En avontuuren, die van verre hun genaeken,
Belandenze entlyk in Sicilje na veel wee,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1021
Dat met dry hoeken schiet in openbaere zee,Ga naar voetnoot1022
Van welke dry Pachyn naer 't regenachtigh zuien
Zich uitstrekt, Lelibé ten weste. voor de buien
1025[regelnummer]
Van 't noorden schuilt Peloor, voor storm en noot behoet.Ga naar voetnoot1023-25
Hier spoên de Troischen heen. de vloot schaeft met den vloet
By nacht het Zankelsch zant. ter rechte hant bruischt Scille:Ga naar margenoot+
Aen d'andre zyde ruischt Charibdis, nimmer stille.Ga naar voetnoot1026-28
Dees slorpt, verslint, en braekt de schepen: d'andre een maeghtGa naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Gelykende, is omgort, als een die monsters draeght,
Rondom den zwarten buik met dolle waterhonden:
En zoo de dichters al hun werk met logenvonden
Niet cieren, was Charibd voorheene een schoone maeght.Ga naar voetnoot1033
Veel stonden naer heur echt, van minnevier geknaeght.
1035[regelnummer]
Zy kaetsteze af, en ging, vol moeds, de zeegodinnenGa naar voetnoot1035
Verhaelen hoeze trots de vryers, die haer minnen,
Ter leure stellende beschimpte, en leide in ly.Ga naar voetnoot1037
Toen Galatea zich liet kemmen, zuchte zy,Ga naar voetnoot1038
En zeide tegens Scil: geen norsse jongelingenGa naar voetnoot1039
1040[regelnummer]
Naer uwe zuiverheit en fiere schoonheit dingen.
| |
[pagina 60]
| |
Gy, veiligh voor gevaer, moghtze afslaen, als gy doet:Ga naar voetnoot1041
Maer ik, een dochter van den grondeloozen vloet
Godt Nereus, en zyn ga, met zusteren gezegent,Ga naar voetnoot1042-43
Most Polifeem den reus, die minzaem my bejegent,
1045[regelnummer]
Alleen door zee ontvliên. de traenen staen van weeGa naar voetnoot1044-45
In d'oogen, en de spraek begeeft den mont alree.Ga naar voetnoot1045b-46
Toen Scille met de hant de traenen zocht te droogen,Ga naar voetnoot1047
En af te wisschen van de kaeken uit medoogen,Ga naar voetnoot1048
En haer vertrooste, sprakze: o zeemaeght, vol verdriet,
1050[regelnummer]
Bedek my, o vriendin, uw smart en droefheit niet:Ga naar voetnoot1049-50
En Galaté hervat aldus met haer te spreeken:Ga naar voetnoot1051
Een Acis, Faunus en Simetis zoon, ontsteeken
Van minne, en ook bemint van bey zyne oudren, meer
Van my: want hy zyn hart, in 't wederstaen te teêr,
1055[regelnummer]
Aen my gehangen hadt. nu zestien jaer verstreeken,
Begonnen stoppelhaer en baert eerst uit te breeken.
Ik vry hem hartelyk, en Polifemus my.Ga naar voetnoot1057
Vraeghtge of ik Polifeem meer haet, of Acis vry
Al vieriger bemin: ik kan het niet belyden.Ga naar voetnoot1052-59Ga naar voetnoot1058-59
1060[regelnummer]
De haet en liefde stont gelyk van wederzyden.
O koesterende min, wat is uw heerschappyGa naar voetnoot1061
Van grooten nadruk en gevolgh! waerachtigh hyGa naar voetnoot1062
Die 't wilde wout vervaert, en alle vreemde gasten
Bloetgierigh aenrant, al de goden durf belastenGa naar voetnoot1064
| |
[pagina 61]
| |
1065[regelnummer]
Met lasteren, gevoelt den minneprikkel me,Ga naar margenoot+
Op my verslingert; laet zyn kudden, en het vee,
En holen dryven. o gy strantreus zit verslagen,Ga naar voetnoot1066-67
En toit u, ofge aldus myne oogen moght behaegen.
Nu kemtge met een egge uw haer, dat my vervaert,
1070[regelnummer]
Nu scheertge met een zein den borsteligen baert,Ga naar voetnoot1070
En ziet uw nors gezicht en schyn in 't water leven,
Om u te toien, en een andre ploy te geven.Ga naar voetnoot1071-72
Uw moortlust, en de smaek in menschen bloet vergaen.
De schepen zeilen langs uw moortstrant af en aen
1075[regelnummer]
Heel veiligh. midlerwyl komt Telemus gevaeren,Ga naar voetnoot1075
De zoon van Eurimus, het hooft der wichelaeren,
By Etne, en Polifeem, op zyn verwate kust,Ga naar voetnoot1077
En zegt: Ulisses zal, op wederwraek belust,
Het eenigh oogh u uit de wreede troni booren.Ga naar voetnoot1079Ga naar voetnoot1078-79
1080[regelnummer]
Hy grenikte eens, en sprak: waerzegger, dat 's verloren,
Dat 's mis, o neskebol. een andere ging voor,Ga naar voetnoot1080-81
Benam my 't eenigh oogh, en streek'er al me door.
Aldus beschimpte hy die 't onheil pooght te weeren,Ga naar voetnoot1083
En ydel waerschuwde om genaekend quaet te keeren.Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
De reus, met wyde schreên voortstappende op de kust,
Bezwaert het strant, en mat gaet in zyn hol te rust.Ga naar voetnoot1085-86
Een spitse heuvel hangt op zee in deze streeken,Ga naar voetnoot1087
Waerop van wederzy de holle baren breeken.
De wreede strantreus styght hierop, slaet alles ga.Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
Het wolledraegend vee volght mak zyn voetspoor na.Ga naar voetnoot1090
Als hy den pynboom, die hem stut langs Nereus weide,Ga naar voetnoot1091
En groot is als een mast, aen zyne voeten leide,Ga naar voetnoot1092
| |
[pagina 62]
| |
De ruischpyp, hondertwerf met riet aen een gekleeft,Ga naar voetnoot1093
Aen zyne lippen zette, en eenen gallem geeft,
1095[regelnummer]
Verneemen bergh en rots, en baren, heind en verder,Ga naar voetnoot1095
Het schuiflen, en gepyp van dezen groven herder.Ga naar voetnoot1096
Ik, onder eene klip gedooken buiten noot,
En minnelyk omhelst in Acis zachten schoot,
Vernam dus zyn gezang, en droeve jammerklaghten,
1100[regelnummer]
En prenteze in myn hart, en zinnen, en gedachten:Ga naar voetnoot1100
O Galatea, die veel blanker zyt dan snee,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1101-vlg.;
En witte rynwilgh, groen, gelyk een beemt vol vee,Ga naar voetnoot1101-1102
Veel reiziger dan els, doorluchtiger dan glazen,Ga naar voetnoot1103
Veel dartler dan een geit, die in het kruit komt grazen,Ga naar voetnoot1104
1105[regelnummer]
Veel gladder dan een schulp, gesleeten in het meer,
Zoo zoet als winterzon, en schaedwe in zomerweêr,Ga naar voetnoot1105-1106
Zoo eêl, als appels, braef, gelyk een hooge andoren,Ga naar voetnoot1107
Zoo klaer, als glinstrende ys, tot hard kristal gevroren,Ga naar voetnoot1108
Noch zoeter dan de druif, en rype muskadel,
1110[regelnummer]
Zoo zacht, als zwaenendons en stremmel is uw vel,Ga naar voetnoot1110
Noch schooner dan een hof, besproeit en versch begooten,
Wanneerge stant houdt, wreet, wanneerge toe komt stooten,Ga naar voetnoot1111-12
Gelyk een booze stier, veel harder dan in 't wout
| |
[pagina 63]
| |
De dikgewassen eik, ruim hondert jaeren out,
1115[regelnummer]
Bedrieghelyker dan de kalmte, en effen baren,Ga naar voetnoot1115
Veel taeier dan een tak, geciert met wilge blâren,Ga naar voetnoot1116
En witte wynrank, min beweeghbaer dan dees rots,Ga naar voetnoot1117
Veel sterker dan de stroom, en ruim zoo fier en trots
Gelyk een Paeu, zoo fel als vier in uwen toren,Ga naar voetnoot1118-19
1120[regelnummer]
Noch scherper in den aert dan distelstruik en doren,Ga naar voetnoot1120
Moordaediger dan een grofzwangre boschbeerin,Ga naar voetnoot1121
Veel doover dan de zee, in ongena niet minGa naar voetnoot1122
Dan een getrapte slang, te schuwen, en te schroomen,
En [dat waer 't mooghlyk, ik u liever zagh benomen]
1125[regelnummer]
Noch wilder dan een hart, tot siddrens toe versaeght,Ga naar voetnoot1123-25
Van 't schrikkelyk gebas der honden voortgejaeght,Ga naar voetnoot1126
Ook sneller dan de wint, en aengedreve luchten.Ga naar voetnoot1127
Maer kendege ons te recht, gy zoudt uw ydel vlugtenGa naar voetnoot1128
Met reên vervloeken: 't zoude u rouwen datge ontsteltGa naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
Zoo lang bleeft marren. ik bezit geberghte en velt,
En overhangende steenrotsen en spelonken,
Alleen van vrou natuure uit louter rots geklonken,Ga naar voetnoot1130-32
Daer geene middaghzon ons steekt, maer brant verkoelt;Ga naar voetnoot1133
Daar vorst noch koude van den winter wort gevoelt;
1135[regelnummer]
Daer ooft den tak vermast. de muskadellen flikkerenGa naar voetnoot1135
Als gout aen haere rank. de purpre druiven blikkeren.Ga naar voetnoot1136
Ik spaerze voor uw' mont. gy zult'er met uw hantGa naar voetnoot1137
Aertbessen plukken in de schaduw, langs den kant
| |
[pagina 64]
| |
In 't wilt gewassen, ook de roo kornoelje lezen
1140[regelnummer]
By herrefsttyt. de pruim zal uwen lust genezen,Ga naar voetnoot1140-vlg.
De blaeuwe niet alleen, maer ook de geele als wasch.
Indienwe paerden, en uw trou myn hart genas,
Noit zou kastanje noch haeghappel u ontbreeken.
d'Ooftboomgaert, en wat vrucht myn plantlust weet te queeken,
1145[regelnummer]
Wacht slechts op u alleen. al 't vruchtbre vee is myn.Ga naar voetnoot1145
Door daelen loopt een deel te weide in zonneschyn,Ga naar voetnoot1146-vlg.
Een deel in bosschen, en een deel in koele holen
Wort op den stal gemest. ik zou gewis verdoolen
Met tellen, qaemtge my te vraegen naer 't getal.Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Ik kan 't niet noemen: want zy weiden overal.
Het is een arm gezel, die noch zyn vee kan tellen.
Geloof my niet: zie zelf myn schaepenuiers zwellen,Ga naar voetnoot1152
De beenen onder 't lyf bezwyken door dien last.Ga naar voetnoot1153
Ook staet een jonger vrucht, de teêre lammers, vastGa naar voetnoot1154
1155[regelnummer]
In warme stallen, wel gevoedert, daerze tieren
En groeien: en niet wyt van deze makke dieren,
In andre koien, staen de bokken op een ry,
Myn lammeren gelyk, en evenout als zy.Ga naar voetnoot1158
Wie room of melk lust, hier valt doorgaens melk te schinken.Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
Men kaest een deel: een deel bekoort u om te drinken.
Hier noodt u niet alleen de keur van lekkerny,
| |
[pagina 65]
| |
Van een' gemeinen slagh: maer wiltbraet staet u vryGa naar voetnoot1161-62
Van dassen, haezen, geite, en een paer ringelduiven,Ga naar voetnoot1163
Gelicht in 't warme nest, te smaekelyk in 't kluiven.Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
Ik vont op hoogh geberght' twee jongen naer myn' zin,
Geworpen van een ruige en borstlige beerin,
Elkandre zoo gelyk, dat gy voorwaer die beiden,
Hoe scherp gy toezaeght, naeu zoudt konnen onderscheiden.
Hier kuntge om tytverdryf me speelen, als 't u lust.
1170[regelnummer]
Ik vontze, en sprak, van uw genegenheit bewust:Ga naar voetnoot1170
Dit's voor myn vryster. ay laet uwe stuursheit vaeren.Ga naar voetnoot1165-71Ga naar voetnoot1171
Steek uw schoon aenschyn, liefste, eens uit de blaeuwe baren.
O Galatea, koom te voorschyn. ay versma
Myn gaven niet. bylo, ik sla my zelven ga,Ga naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
En spiegelde onlangs noch myn schoonheit in de vloeden.
Gewis zy stont my aen. aenschoume en wil u spoeden
Te zien hoe groot ik ben. Jupyn, der menschen schrik,
Is zelf niet grooter in het hemelsch hof dan ik,
Die geensins schroome los te zwetsen by de lieden:
1180[regelnummer]
Ik weet niet wat Jupyn de werrelt zou gebieden.Ga naar voetnoot1179-80.
Het ruige haer bedekt myn stuur en nors gezicht,Ga naar voetnoot1181
En schaduwt nek en schoft, gelyk een lustbosch, dichtGa naar voetnoot1182
Met loof en groen beplant. ay reken my niet lalyk,Ga naar voetnoot1183
Al staet myn lichaem styf van borstlen, noch is 't galyk.Ga naar voetnoot1184
1185[regelnummer]
Een bladelooze boom staet lalyk, en een paert
Is lalyk, zoo de maen den hals niet dekt en waert.Ga naar voetnoot1186
De pluim dekt vogels, en de wol verciert de schaepen,
| |
[pagina 66]
| |
De ruwe baert den man. al ga ik 's avonts slaepen,Ga naar voetnoot1188
En sluit myn eenigh oogh, dat in de troni staetGa naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Zoo groot als een rondas; wat's dit? myn toeverlaet,Ga naar voetnoot1188a-90bGa naar voetnoot1190
Aenschout de zon, geplant aen 's hemels hooge daeken,
Niet alle dingen, en noch zietze met vermaeken
Slechts uit een eenigh oogh, en daer ik hoogh op tre,Ga naar voetnoot1193
Myn vader Godt Neptuin beheerscht de groote zee.Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
Ik schenk dien schoonvaêr u ten ryken bruitschat mede.Ga naar voetnoot1195
Ontfarm u over my. verhoor myn klaght en bede:
Want ik verneder my voor u alleen in 't stof.Ga naar voetnoot1197
O Galatee, u eere ik, die op hemelsch hof,Ga naar voetnoot1198
Noch vier, noch blixem passe. uw gramschap houdt elk onder,Ga naar voetnoot1199
1200[regelnummer]
Is schrikkelyker dan de donderkloot en donder.Ga naar voetnoot1200
Ik zoude dezen hoon uitharden met verdragh,Ga naar voetnoot1201
Zooge alle minnaers, die u nagaen met beklagh,Ga naar voetnoot1202b
Den nek toekeerde: maer waerom een' reus verstooten,Ga naar voetnoot1203
En Acis toegelonkt, een' kus van hem genooten,
1205[regelnummer]
En liefst van hem omhelst? schoon hy zich zelf behaeght,
U me, het welk my spyt: kryge ik, o schoone maeght,Ga naar voetnoot1206
(Hy boete zynen lust) hem eenmael in myn klaeuwen,Ga naar voetnoot1207a
De schelm zal voelen wat myn leên, die niet verflaeuwen,Ga naar voetnoot1208
En krachten dan op hem vermogen. 'k hael bemorst
1210[regelnummer]
Hem 't hart al levendigh en lillende uit de borst,
En wil het lichaem en de ledemaeten ryten,
En over akkers, en uw golven heenesmyten.Ga naar voetnoot1211-12
Zoo meng' hy zich met u: want ik, te lang geverght,Ga naar voetnoot1212-13
Gepynight, wort tot wraek van Acis aengeterght.Ga naar voetnoot1214
1215[regelnummer]
Ik voele nacht en dagh, geperst myn leet te wreeken,
Een' Etna in myn borst opgloeien en ontsteeken:Ga naar voetnoot1216
| |
[pagina 67]
| |
Maer gy, o Galaté, blyft even koudt en kil.
Hy klaeghde op deze wys vergeefs. ik hielme stil,
En zagh het altemael. toen rees hy op zyn kooten,
1220[regelnummer]
En kon niet stilstaen: als een stier, die fel aen 't stooten
En razen om de koey, hem met gewelt ontjaeght,
Door bosch en ruighten dwaelt. reus Polifeem belaeghtGa naar voetnoot1222
En riekt, ons onbewust, waer ik en Acis schoolen.Ga naar voetnoot1223
Hy roept: ik zie 't, en wil u leeren in 't verholen
1225[regelnummer]
Liefkoozen, my ten schimp. de strantreus schreeut, zoo luit
Zoo vreeslyk, dat de klank op Etna wederstuit.Ga naar voetnoot1224-26
Ik dook verschrikt in zee. Simetis zoon aen 't knielen,Ga naar voetnoot1227
En badt in 't rennen [want hy lichte zyne hielen]
O Galatee, ik bidde ay helpme, o ouders me.Ga naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
Verleenme dat ik sterve en zinke in uwe zee.Ga naar voetnoot1230
De reus volght hierop in, en smakt hem onder 't glippenGa naar voetnoot1231
Een rotsstuk, afgerukt met kracht van harde klippen,
Naer 't lyf, en schoon de kant alleen het lichaem trof,Ga naar voetnoot1233
Noch bleef'er Acis af geplet tot gruis en stof.Ga naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
Doch wy verworven 't geen by noodlot stont te werven,Ga naar voetnoot1235
Dat Acis, in dien schyn, noch aenschoot onder 't sterven
Der ouderen gedaente. al 't bloet beneên den steenGa naar voetnoot1237
Vervloeide in luttel tyts, en dit behiel alleen
De verwe van den vliet, die ondermengt met regen,
1240[regelnummer]
Na zyne drabbigheit, een klaerheit heeft gekreegen.Ga naar voetnoot1237b-40
Toen spleet de steen, waeruit een riet ontstaet en spruit,Ga naar voetnoot1241
En uit den hollen steen gaf 't water een geluit
| |
[pagina 68]
| |
Dat ruischte, en wonder is 't, een jongeling herboren
Ten buik toe uit het nat, stont met een' nieuwen horenGa naar voetnoot1244
1245[regelnummer]
Van riet bevlochten, en die gansch naer Acis zweemt,
Behalve dat hy nu een groot gestalte neemt,
Ook blaeu van aengezicht zich zelven openbaerde.Ga naar voetnoot1247
Nu Acis, in een' stroom verandrende, bewaerdeGa naar margenoot+
Zyn eerste wezen, en voorgaenden naem, als eer.
1250[regelnummer]
De zeemaeght Galaté houdt op, en spreekt niet meer.
De gansche zeeschaer scheit, en Nereus dochters klovenGa naar voetnoot1251
Het water. Scille komt van onder weder boven
Opborlen uit den gront, en derf zich zelve niet
Te diep betrouwen, en gaet naekt en onbespietGa naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
En op het dorstigh zant, spansseeren, zich vermeiden,Ga naar voetnoot1255
Of moe van wandelen, ziet naer het afgescheiden
Vertrek van eene kolk, waerin zy 't lyf verkoelt.Ga naar voetnoot1257
Nu komt'er Glaukus, een nieu zeegodt, opgespoelt,Ga naar voetnoot1258
Die korts t'Antedon in 't Eubeesch gewest geraekteGa naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
Aen eenen andren vorm, en strax van minne blaekte,Ga naar voetnoot1260
Toen hy de zeemaeght zagh, en smeekte na als voor
De schuwe maeght, om haer te brengen tot gehoor:
Maer zy gaet, schuw van min, uit vreeze heenestreven
Ten berghtop aen het strant. in zee legt een verhevenGa naar voetnoot1264
1265[regelnummer]
Steil ryzend rotsgevaerte, een lange ry beplant
Met boomen. hier houdt zy ten lange leste stantGa naar voetnoot1266
Op eene vrye plaets, en twyflende, vol vreezen,
Of dit een godt of niet, of zeegedroght moght wezen,
Verwondert zich om verf, en haerlok, die gedraeit
1270[regelnummer]
En slingrende rondom den nek en schouders zwaeit;Ga naar voetnoot1269-70
Om 't onderlyf, dat van zyn eechenis benedenGa naar voetnoot1271
Een zeevisch is, wiens rug de bruine schubben kleeden,
En die den langen staert in boghten kromt en krult.
| |
[pagina 69]
| |
Hy wort hier Scille haest gewaer, en op den bult
1275[regelnummer]
Des steigers leunende, begint aldus te spreeken,Ga naar voetnoot1274-75
En zegt: o maeght ik ben geen spook, noch wonderteken,Ga naar voetnoot1276
Noch schrikdier, maer een godt van dezen diepen plas:
En Proteus, Triton, en Palemon, AtamasGa naar voetnoot1278
Natuurlyke afkomste, is geen grooter maght gegeven:
1280[regelnummer]
Nochtans was ik voorheene een sterflyk mensch in 't leven,
Belust alleen op zee te scherpen myn verstant.Ga naar voetnoot1281
Dan ving ik visschen op het water met myn want:Ga naar voetnoot1282
Dan ving ikze op een klip, met aes en angelroeden.Ga naar voetnoot1283
Men vint ook strant en duin, bespoelt van zoute vloeden,Ga naar voetnoot1284
1285[regelnummer]
By groene beemden. 't meer bespoeltze aen eenen kant:
Aen d'andre zyde groeit het gras in weeligh lant.
Geen makke schaepskudde eet hier kruit en lekkernyen,
Noch koey, noch ruige geit. geen zwarm van honigbyen
Zuight nuchtren honighdau uit bloemen langs den vliet.Ga naar voetnoot1289
1290[regelnummer]
Men vlecht'er bruiloftskrans, noch zaeit noch maeit'er iet.Ga naar voetnoot1290
Ik zetme neder op een zode uit ieders oogenGa naar voetnoot1291
Alleen, om 't natte want in zonneschyn te droogen,
Myn' visch, een heele zoo, te tellen, en voort ras
Te scheiden wat in 't net, zoo 't quam, gevallen was,Ga naar voetnoot1294
1295[regelnummer]
Of door het aes verlokt, aen d'angelroe bleef kleven.
Dit schynt wel logen, maer waertoe worde ik gedreven
Te liegen? al de visch, gesmakt op 't groene gras,Ga naar voetnoot1296-97
Begint te spartelen, te rennen wilt en ras
Door 't lant, gelykze in zee by heele troepen dryven.
1300[regelnummer]
Ik die dit aenzie moet als opgetogen blyvenGa naar voetnoot1300
Van groot verwondren. al de visch springt snel in 't meer,
Verlaet het gulle strant, en zynen nieuwen heer.Ga naar voetnoot1302
Ik sta vertwyfelt en verbaest, en zoek voordachtighGa naar voetnoot1303
| |
[pagina 70]
| |
Deze oorzaek, of een kruit, zoo levendigh en krachtigh,Ga naar voetnoot1304
1305[regelnummer]
Dit uitwerkt, en ik plukke en kaeuwe 't veltkruit knap,Ga naar voetnoot1305
En naeuwelyx verzwelght myn keel 't geproefde sap,Ga naar voetnoot1306
Of 'k voel myn ingewant zich roeren, en beweegen.
Een trek van vreemden aert komt in myn hart gesteegen.Ga naar voetnoot1308
Nu kon ik langer niet geduuren op het lant.
1310[regelnummer]
Ik sprak: o aerde, 'k zal voortaen met zool noch plantGa naar voetnoot1310
U treden. vaer nu wel. zoo dook ik met verlangen
In zee, daer zeegoôn my, hunn' zeegenoot, ontfangen,Ga naar voetnoot1312
En bidden Tetys, en den vader OceaenGa naar voetnoot1313
My van alle aertsche stof en sterflykheit t' ontslaen.Ga naar voetnoot1314
1315[regelnummer]
Zy zuivren negenwerf myn smet door hun bezweeren
Myn vorige natuur. 'k gedooghde hondert keerenGa naar voetnoot1315-16
Gehaelt te worden door der stroomen kil beneên.Ga naar voetnoot1316b-17
De vlieten springen uit verscheide bronnen heen.
Geheele meeren over hals en hooft heenspoelen.Ga naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
Dus ver verhaele ik u myn oordeel en gevoelenGa naar voetnoot1320
Van 't geen merkwaerdighste is. dus lang geheught het my.Ga naar voetnoot1321
Al 't ander vat ik niet. toen ik nu weder byGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1322
My zelven quam, gevoelde ik geene eenzelve leden,
Maer gansch een ander lyf en lichaem daer beneden.Ga naar voetnoot1323-24
1325[regelnummer]
Ik zagh myn' groenen baert, en voelde het wel dra,Ga naar voetnoot1325
En sleepte een' langen staert door 't zoute water na.Ga naar voetnoot1326
'k Zagh hooge schouders, en blaeuwe armen, doch de beenenGa naar voetnoot1327
In eenen visschestaert verandert en verdweenen,Ga naar voetnoot1328
Ook krom en omgekrolt. dan och wat baetme 't lot
1330[regelnummer]
Des vorms, en aenzien by de zeegoôn, en een' godtGa naar voetnoot1329-30
| |
[pagina 71]
| |
Te wezen, zoo ik uw gemoedt niet kan beweegen?
Maer Scille ontliep den godt, die tot haer min genegen,
Dus vleide, en noch veel meer ter zaeke spreeken wou.
Hy tiert en raest, gebelght om 't afslaen van zyn trouGa naar voetnoot1334
1335[regelnummer]
En minnelyk verzoek, en zocht het hof en gunsten
Van Circe, Titans telgh, befaemt door toverkunsten.Ga naar voetnoot1335-36
|
|