De werken van Vondel. Deel 7. Vertalingen uit het Latijn van Vergilius, Horatius en Ovidius
(1934)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 19]
| |
Vondels werken
| |
[pagina 21]
| |
De boeken X, XI en XII van Vergilius' Aeneïs in Vondels vertalingen: het proza en de verzen naast elkander afgedrukt en toegelicht door Prof. Dr. A.A. Verdenius | |
[pagina 22]
| |
Het tiende boeck.aant. | |
Inhoudt.1 Iupiter den Raet der Goden verdaghvaerdende, vermaentze tot eendraght en vrede. 2 Venus beklaeght zich daer over der Trojanen gevaer, en Iunoos onbluschbaren haet, en 3 verzoeckt endelijck eenige rust, na zoo vele jammeren: Iuno, in het tegendeel, leit al deGa naar voetnootr. 3 4 schult der rampen op de Trojanen, als eerste berockenaers des krijghs, ja wijt dit Venus 5 zelve: weshalve men vruchteloos 't geschil zoeckt te beslechten. Iupiter ziende geen einde 6 van 't krackeel, verzekert haer (om gemalin nochte dochter te quetsen) dat hy geene zijdeGa naar voetnoot6-7 7 zal kiezen, maer naer zijne rechtvaerdigheit alles aen 't nootlot opdragen. OndertusschenGa naar voetnoot7 8 hervatten de Rutulen met alle maght den storm, die met geen mindere kloeckhartigheit 9 van den belegerden afgeslagen wort. Terwijl dit in Latium gebeurt, en Eneas zijne zakenGa naar voetnoot9 10 in Hetrurie naer zijnen wensch beschickt, en veler volcken bystant op zijn zijde gewonnen 11 heeft, keert de zelve met een vloot van dertigh schepen weder, daer hem de Zeejoffers, on-Ga naar voetnoot11 12 langs uit schepen in die gedaente verandert, bejegenen, die hem 't verlies zijner schepen enGa naar voetnoot12 13 zijn volcks gevaer verkuntschappen. Hier na voortreizende zoo zet hy, in 's vyants gezicht,Ga naar voetnoot13 14 zijn heirkracht op lant, dies de Rutulen den storm staecken, en zich naer den oever 15 gevende, den vyant het landen poogen te beletten. Men vecht met overgroot verlies vanGa naar voetnoot15 16 wederzijde: en Pallas vele vyanden nederhouwende, wort endelijck van Turnus gevelt. 17 Eneas, van zijne doot verkuntschapt, vereert zijnen vrient met een lijckofferhande vanGa naar voetnoot17 18 eenen geweldigen hoop Rutulen: en Askaen ten leger uitvallende, stiert zijnen vader eenGa naar voetnoot18 19 deel volcks te hulp: dies Iuno, ontstelt, en om haren Turnus bekommert, hem, met IupijnsGa naar voetnoot19 20 verlof, uit het tegenwoordige gevaer ruckt, door een schijnbeelt van Eneas, het welck hyGa naar voetnoot20 21 tot in een schip toe vervolghde, dat van Iuno ontmaert, door onweer naer het naeste strantGa naar voetnoot21 22 van Ardea toedreef. Mezentius ondertusschen, zich op Iupijns raet, in den slagh gevende, 23 verslaet Trojanen en Hetruscen by menighte, tot dat Eneas hem met eenen schicht treft, 24 en hy, van zijnen zoon Lausus beschut, ongaerne uit den strijt wijckt, om zijn wonde te 25 verbinden. Lausus, middelerwijl poogende zijn vaders leet te wreken, wort van EneasGa naar voetnoot25 26 nedergeleit, 't welck Mezentius met droefheit vernemende, weder te paerde in den slaghGa naar voetnoot26-27 27 jaeght, daer hy, zijn zoons doot willende wreken, door de zelve hant omkomt.Ga naar voetnoot27 De Hemelraet vergaert: Iupijn beslecht den twist.
De Rutuler bestormt de Frygiaensche wallen;
30[regelnummer]
Doch door Eneas komst wort dezen storm geslist,Ga naar voetnoot30
En 't velt met doôn gedeckt; daer Pallas komt te vallen
Voor Turnus, uit den strijt door Iuno wechgeruckt.Ga naar voetnoot32
De doot van Pallas wort aen Lausus stracks gewroken,Ga naar voetnoot33
Die het bebloede zant met zijn doot lichaem druckt;
35[regelnummer]
Dat treft Mezentius, zoo dra het wort geroken:Ga naar voetnoot35
En, hoe gewont hy is, ontmoet Eneas hant,Ga naar voetnoot36
Die leit den vader flucks, by zijnen zoon, in 't zant.
38 Ondertusschen wort het almaghtige hof des hemels opengezet,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot38 39 en de vader der Goden en Koningk der menschen verdaghvaert 40 den Raet in het starlichte gestoelte om hoogh, van waer hy hetGa naar voetnoot40 41 Dardaensche heirleger en Latijnsche volck aenschouwt. Zy ver- 42 gaderen te zamen in 't gewelf, van wederzijde ontsloten; JupiterGa naar voetnoot42 43 heft eerst aen: grootmaghtige Hemelheeren, waerom verandertGa naar voetnoot43-44 | |
[pagina 23]
| |
Het tiende boeck.Het al vermogend hof des hemels wort terwijlGa naar voetnootvs. 1
Wijt opgezet, de raet gedaghvaert, naer den stijl
Des vaders van de Goôn, den koning van de menschen,Ga naar voetnoot2-3
In 't starrelicht gestoelte, en 't licht, waer naer wy wenschen,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Ter raetzaele en ten troone, in top om hoogh gebout,Ga naar voetnoot5
Van waer hy, heel gerust, 't Latijnsche volck aenschout,Ga naar voetnoot6
En al het Dardansch heir. zy zetten, als genooten,Ga naar voetnoot7
Zich neder in 't gewelf, van wederzijde ontsloten.
De Dondergodt heft aen: ô groote hemelraet,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Waerom verandert gy van opzet, en, vol haet,
| |
[pagina 24]
| |
44 ghy van opzet, en twist onderlinge zoo wrevelmoedigh? Ick hadGa naar margenoot+ 45 Italie verboden den Teukren te beoorlogen. Waerom twist ghyGa naar voetnoot45 46 tegens mijn verbodt? Wat vrees port elck de wapens van zijne 47 party te stijven, en zich met den degen af te matten? Namaels zalGa naar voetnoot47 48 'er (verhaest u niet) een tijt komen, om rechtvaerdigh den oorlooghGa naar voetnoot48 49 te voeren; wanneer het wreede Karthago door d'Alpes inbooren-Ga naar voetnoot49 50 de, den Roomschen sloten tot een geweldige afbreuck zal op-Ga naar voetnoot50 51 komen: dan wil het vry staen om strijt elckandere vyantschapGa naar voetnoot51 52 te dragen, t'ontzeggen, te plonderen: nu houdt gemack, weestGa naar margenoot+Ga naar voetnoot52 53 vrolijck, en verdraeght u onderling. Zoo sprack Jupiter in het kort:Ga naar voetnoot53 54 maer de schoone Venus hadd'er niet weinigh tegen: o vader, oGa naar voetnoot54 55 eeuwigh gezaghhebber over Goden en menschen (want wien 56 kunnen wy anders nu om hulp aenroepen) ziet ghy niet hoe de 57 Rutulers braveeren, en Turnus heerlijck te paerde gezeten, mid-Ga naar voetnoot57 58 den onder het heir rijdt, en op zijn zeeghaftigheit opgeblazen,Ga naar voetnoot58 59 daer henestreeft? Men laet nu de Teukren binnen beslote wallen 60 niet met vrede; ja zelf binnen de poorten vesten en muren wor- 61 denze bevochten, en de graften loopen over van bloet: Eneas 62 des onbewust, is van der hant. Zult ghy nimmermeer gedoogen,Ga naar voetnoot62 63 datze eens van belegh verlicht worden? De vyant met noch eenGa naar voetnoot63Ga naar voetnoot63-64 64 ander heirleger dreight wederom het herboren Troje; en TydeusGa naar voetnoot64-65 65 zoon uit Etolie staet weder van Arpen tegens de Frygianen op: 66 ick geloof voorwaer zy zullen my oock te keer gaen: en ick, uweGa naar voetnoot66-68 67 dochter, moet met de wapenen der sterflijcke menschen noch | |
[pagina 25]
| |
Betwist nu onderling uw zaeck zoo wrevelmoedigh?
'k Verboodt den Italjaen den oorlogh, en dus bloedigh
Te vechten met den Frygh. wat twistge tegens my,
En tegens mijn verbodt? wat vrees port elck zijn zyGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Te stijven met geweer, met zwaerden zich te matten?
Hierna [verhaest u niet] zal 't vrystaen uit te spatten,Ga naar voetnoot16
Elckandere met recht te drijven in de poort;Ga naar voetnoot17
Als 't fors Karthago fel door d'Alpen inneboort,Ga naar voetnoot18
Den Roomschen sloten tot groote afbreuck op wil komen:
20[regelnummer]
Dan zal het vrystaen haet noch vyantschap te toomen,
Te plondren, zijn party t'ontzeggen met de kling:Ga naar voetnoot21
Nu rust, en houdt gemack: verdraeght u onderling.
Zoo sprack Jupijn in 't kort, terwijl de Goden zwegen:
Maer schoone Vernis had hier voort niet luttel tegen.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
O Vader, opperhooft van 't eeuwige bewint,
Die teffens Goden en de menschen vast verbint;Ga naar voetnoot26
[Want van wien anders kan men hulp en troost begeeren?]
Och, zietge niet hoe ons de Rutuliers braveeren,
Hoe Turnus heerelijck te paerde heenerijdt
30[regelnummer]
In 't midden onder 't heir, en moedigh, naer den strijt,Ga naar voetnoot30
Zeeghaftigh heenestreeft, en rustigh voor hun allen?Ga naar voetnoot31
De Troischen mogen nu, besloten in hun wallen,
Niet rusten: men bevecht hen binnen muur en poort,
En zulck een breede graft loopt over van dien moort.
35[regelnummer]
Eneas, onbewust van 't stuck, is wijt vertogen:Ga naar voetnoot35
En zultge, ô vader, dan ten minste niet gedoogen
Dat men de Troischen nu verlichte van 't belegh?
De vyant met noch een heirleger is op wegh,Ga naar voetnoot38
En dreight al wederom dit Troje, nieu geboren.
40[regelnummer]
Een zoon van Tydeus uit Etolje, als te voren,Ga naar voetnoot40
Staet weêr van Arpen op, en dreight den Frygiaen.
'k Geloof zy zullen flus my oock te keere gaen.Ga naar voetnoot42
Ick ick, uw dochter, word van sterfelijcke menssen
| |
[pagina 26]
| |
68 geplaeght worden. Indien de Trojanen, zonder uw benoegen, enGa naar voetnoot68 69 uwe Godtheit ten wederwille, naer Italie trocken; zy boeten 't:Ga naar voetnoot69 70 zy voeren 't zonder u uit: maer volghdenze den last en d'antwoor-Ga naar voetnoot70 71 den, hun van zoo vele Goden en Geesten gegeven; hoe kan danGa naar voetnoot71 72 iemant uw gebodt veranderen? of ons een nieuw nootlot smeden?Ga naar voetnoot72 73 wat wil ick ophalen het verbranden der vlote op Eryx kusten? ofGa naar voetnoot73 74 de bulderende buien, door den Koningk der winden, in EolieGa naar voetnoot74-75 75 opgeweckt? of het afvaerdigen van Iris uit de wolcken? Nu ruitzeGa naar voetnoot75 76 oock de geesten uit de hel (dit erfdeel der gedeelde weerelt wasGa naar voetnoot76 77 noch ongemoeit gebleven) tegens hen op: en Alekto schichtighGa naar voetnoot77 78 naer boven toegestiert, loopt midden door d'Italiaensche steden 79 spoocken. Ick ben nu om de beerschappy niet langer begaen: wyGa naar voetnoot79 80 hoopten hier op, toen 'er kans was: laet het vry winnen, dien ghy 81 het gunt. Is 'er geen lantschap, het welck den Trojanen van uwe 82 straffe gemalinne gegunt wort; zoo bidde ick u, o vader, doorGa naar voetnoot82 83 den smoockenden ondergangk van 't omgekeerde Troje, laet hetGa naar voetnoot83 84 my geoorlooft zijn Askaen, behouden 's lijfs, uit den oorlogh eldersGa naar margenoot+ 85 te verzenden: laet het my geoorlooft zijn mijnen neef te bergen.Ga naar voetnoot85 86 Eneas werde vry in onbekende wateren omgesolt, en drijve heneGa naar voetnoot86 87 op genade van de Fortuin, waer het haer believe, als ick slechts 88 zijnen zoon beschutte, en uit dien vervloeckten strijt rucke. Ick 89 bezit Amathus, het hooge Pafos, Cythere, en het hof van Idalie:Ga naar voetnoot89 | |
[pagina 27]
| |
En hunne wapenen geplaeght, en zie verslenssenGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Mijn eige bloem en bloet. indien de Troische vorst
Met uw misnoegen, u ten wederwille, dorst
Den Italjaenschen toght beginnen; laet hy boeten:
Hy voere zonder u dan 't oorlogh uit: maer moetenGa naar voetnoot48
Zy volgen op den last en 't antwoort, naer den eischGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Van geesten en van Goôn ontfangen reis op reis;
Hoe kan dan iemant uw gebodt en last verkeeren?Ga naar voetnoot51
Een ander nootlot smeên? wat hael ick op 't schoffeerenGa naar voetnoot52
En branden van de vloote op Eryx waterkust?
Of 't buldrende onweêr van den Wintgodt, die zijn rustGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Uit woest Eolie verstoort, ten smaet der volcken?Ga naar voetnoot55
Of dat afvaerdigen van Iris uit de wolcken?
Nu ruitze oock 't geestendom der helle op tegens hen.
Dit erfdeel van 't begrijp der weerelt, zoo ick 't ken,Ga naar voetnoot58
Bleef ongemoeit tot noch: nu loopt Alekto stoocken,
60[regelnummer]
En, schichtigh opgedaeght, met haere fackel spoocken,
Door d'Italjaensche steên. ick ben om dit gezagh
Nu langer niet begaen: wy hoopten op dien dagh,Ga naar voetnoot62
Zoo lang'er kans was, en dit vallen wou met minne.Ga naar voetnoot63
Nu dit niet zijn kan, dat het vry een ander winne,
65[regelnummer]
Wien gy dien zegen gunt. is nergens eenigh lant,
Dat uwe gemaelin, dus straf uit onverstant,
Den Frygiaenen gunt, zoo bidde ick u, ô vader,
By 't smoockende bederf, gestoockt door dien verraeder,Ga naar voetnoot68
Die Troje in d'assche ley, het sta my vry Askaen,
70[regelnummer]
Behouden 's lijfs, van noot en krijghsgevaer t'ontslaen,
Te zenden elders heene, en u geen bê te vergen.Ga naar voetnoot71
Het sta my vry mijn' neef, behouden 's lijfs, te bergen.
Eneas werde uitheemsch op 't water omgesolt,Ga naar voetnoot73
En drijve, waer fortuins gena hem heenerolt,
75[regelnummer]
Alom, waer 't heur belieft; als ick Askaen verweere,Ga naar voetnoot75
Hem dezen schelmschen krijgh ontrucke, en 't onheil keere.
'k Bezit doch Amathus, het Idaljaensche hof,
Den marjoleinen beemt, de kercken, rijck van lof,Ga naar voetnoot78
Het hooge Pafos, en wellustige Cythere,Ga naar voetnoot79
| |
[pagina 28]
| |
90 laet Askaen de wapens nederleggen en hier zijn leven onvermaert 91 overbrengen: laet vry Karthagoos geweldige heerschappy AusonieGa naar voetnoot91 92 op den hals blijven leggen; zoo zullen de Tyrische steden van dienGa naar voetnoot92 93 kant geenen last lijden. Wat baet het de krijghspest t'ontglippen,Ga naar voetnoot93Ga naar voetnoot93-96 94 en midden door den brant, van Argos gesticht, t'ontvlughten? enGa naar voetnoot94 95 zoo veel gevaer en bitterheit, te water en te lande, te verzwelgen;Ga naar voetnoot95 96 terwijl de Teukren Latium en het herbouwde Pergamum zoeken? 97 lagenze niet nutter in de jongste assche hunnes vaderlants, en opGa naar voetnoot97 98 den gront, daer Troje gestaen heeft? O vader, ick bidde u, lever 99 den ellendigen Teukren Xanthus en Simois weder, en gun hun,Ga naar voetnoot99 100 datze noch eens door 't ongeval van Ilium mogen rollen en sollen.Ga naar voetnoot100 101 Toen borst de Koningklijcke Juno aldus heftigh en razende uit:Ga naar margenoot+ 102 waerom dwingt ghy my, zoo geneight tot zwijgen, uit te varen, 103 en mijn heimelijck verdriet t'openbaren? Heeft iemant van deGa naar voetnoot103 104 Goden of menschen Eneas geperst in oorloge te vervallen, of zichGa naar voetnoot104 105 neffens Koningk Latinus als vyant te dragen? Hy zocht Italie doorGa naar voetnoot105 106 ingeven van het nootlot, en door aendrift en profecye der razendeGa naar voetnoot106 107 maeght Kassandre: het zy zoo: maenden wy hem aen, om buitenGa naar voetnoot107-8 108 't leger te reizen? of zijn leven den wint te betrouwen? of een 109 kint d'oorlooghskans en wallen te bevelen? of geruste volcken,Ga naar voetnoot109 110 of Turnus bontgenootschap met de Tyrrhenen te steuren? WatGa naar voetnoot110 111 Godt, wat straffe Juno broghten hem in dit gevaer? Waer wasGa naar voetnoot111-12 | |
[pagina 29]
| |
80[regelnummer]
Vol weelde, en overvloet. de kleene Askaen braveere
Met geene wapenen, en slijt 'er onvermaert
Zijn leven. laet Karthaegh, door heerschappy en 't zwaert,Ga naar voetnoot82
Ausonie op den hals vry leggen t'allen tijden:Ga naar voetnoot83
Geen stadt van Tyrus vreest van elders last te lijden.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Wat baet het dat men brant en oorloghspest ontglipt?Ga naar voetnoot85
Den brant, dien Argos sticht, ter nauwer noot ontslipt?
Zoo veele bitterheên, te water en te lande,
Te zwellegen, terwijl de Troischen vast in schande
't Beloofde Latium en Troje, weêr gesticht,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Dus zoecken? zaten zy niet nutter onverplichtGa naar voetnoot90
In d'allerjongste koole en asch van 's vaders erven,Ga naar voetnoot91
Daer Troje stont voorheene, en eenmael most bederven?Ga naar voetnoot92
Ick bidde, ô vader, geef den Troischen Simoïs
En Xanthus weder, in hun ramp en droefenis.
95[regelnummer]
Vergun hun datze noch een reis alleen ten vollen
Door Iliums geval en jammernissen rollen.Ga naar voetnoot95-96
Toen borst de koningin, vrou Juno, heftigh uit,
Als razende en ontzint: wat dwingtge my dus luitGa naar voetnoot98
Te roepen, mijn verdriet luitruchtigh t'openbaeren,
100[regelnummer]
Nu ick genegen ben te zwijgen, u te spaeren?
Heeft iemant van den Goôn of menschen, daer beneên,Ga naar voetnoot101
Eneas oit geperst in oorelogh te treên,
Of by Latinus als een vyant zich te draegen?
Hy zocht Italie, door aendrift en behaegenGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
Van 't nootlot, en de drift en dolle wichleryGa naar voetnoot105
Der maeght Kassandre. nu dat zy zoo: maenden wy
Hem tot dien oorlogh aen, en buiten 't heir te trecken?
Zijn leven aen den wint te hangen in die plecken?Ga naar voetnoot108
De wal en oorloghskans te laeten aen een kint?Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Te stooren 's vollecks rust? of Turnus hoogh bewint
En bontgenootschap met Tyrreene te verstooren?Ga naar voetnoot110-11
Wat Godt, wat Juno heeft hem dit gevaer beschoren?
| |
[pagina 30]
| |
112 Juno toen? of Iris uit de wolcken gezonden? Het past niet datGa naar voetnoot112-15 113 het opwassende Troje Italie in brant zette; en Turnus, die Pilum- 114 nus voor zijnen grootvader, en Godin Venilie voor zijne moeder 115 rekent, op den bodem zijnes vaderlants ledigh zitte. WaeromGa naar voetnoot115 116 steecken de Trojaensche geweldenaers Latium in brant? Waerom 117 bezwarenze uitheemsche landen met hun juck, en gaen met denGa naar voetnoot117 118 roof strijcken? Waerom dwingenze de schoonvaders, en ruckenGa naar voetnoot118 119 d'ondertrouwde uit hun liefs schoot? Waerom biddenze met denGa naar voetnoot119 120 olijftack in de hant om pais, en voorzien hun schepen van wapenen? 121 Ghy vermooght Eneas uit der Grajen handen te rucken; hemGa naar voetnoot121 122 met nevel en ydele lucht te bedecken, en zijn schepen in Zee-Ga naar voetnoot122Ga naar voetnoot122-23 123 nymfen te veranderen: ons in het tegendeel zal 't ongeoorlooft 124 zijn den Rutulen wat te helpen? Eneas des onbewust, is van der 125 hant: hy blijve, des onbewust, van der hant. Ghy bezit Pafos, 126 Idalie, en het hooge Cythere: waerom terght ghy kitteloorigen,Ga naar voetnoot126 127 en een stadt, die van oorlogen zwanger gaet? Poogen wy u denGa naar voetnoot127 128 vlotten staet van Frygie in den gront te duwen? Doen wy dat,Ga naar voetnoot128 129 of zy, die d'ellendige Trojanen den Achiven op het lijf schon?Ga naar voetnoot129 130 Wat was d'oirzaeck, dat Europe en Asie tot de wapens quamen,Ga naar voetnoot130 131 en om het schaecken van een vrouw het verbont braecken? Over-Ga naar voetnoot131Ga naar voetnoot131-33 | |
[pagina 31]
| |
Waer was toen Juno zelf, de koningin der Goôn,
Of Iris, afgestiert uit Junoos hoogen troon?
115[regelnummer]
Het Italjaensch geslacht vermagh by geene wetten
't Opwassende Ilium in lichten brant te zetten,
En koningk Turnus, die van een Godinne quam
Venilie, en geteelt is uit Pilumnus stam,
Zijn' grootvaêr, op den boôm des vaderlants gansch ledigh
120[regelnummer]
Te zitten. waerom steeckt het Troisch gewelt onvredighGa naar voetnoot115-20
Gansch Latium in brant? waerom bezwaeren zy
Uitheemsche landen met hun juck, en dwinglandy?
Waerom vermeestren zy de schoonvaêrs, als ontzinden,Ga naar voetnoot123
En rucken d'ondertroude uit d'armen des beminden?
125[regelnummer]
Waerom verzoeckenze den pais met loof van vre,Ga naar voetnoot125
En stercken hunne vloot met wapens op de ree?Ga naar voetnoot126
Gy mooght Eneas wel uit Grieckens handen trecken,Ga naar voetnoot127
Met mist en ydle lucht beschaduwen en decken,
Zijn vloot veranderen in Godtheên van de zee;
130[regelnummer]
En ons, in tegendeel, is 't niet geoorloft meGa naar voetnoot130
Te helpen 's Rutuliers gebreck, en onvermogen?Ga naar voetnoot131
Eneas, onbewust van 't stuck, is wijt vertogen:Ga naar voetnoot132
Hy blijve oock onbewust van 't stuck, en van der hant.
Gy hebt Idalium, Cythere, en Pafos lant:
135[regelnummer]
Waerom baloorigh volck geterght met speere, en bogen,Ga naar voetnoot135
Een stadt, die zwanger gaet van brieschende oorelogen?
Zijn wy 't, die poogen dus den vlotten staet, die stadt
Der Frygen, in den gront te duwen? doen wy dat,Ga naar voetnoot137-38
Of zy, die dees bedruckte elendige TrojaenenGa naar voetnoot139
140[regelnummer]
Den Griecken gaf ten roof, door aenraên, en vermaenen?Ga naar voetnoot140
Wat was toch d'oirzaeck dat heel Asie en Euroop
In 't harnas quamen, en tot zulck een snoot verloop,Ga naar voetnoot142
Het breecken des verbonts, om 't schaecken van een vrouwe?
| |
[pagina 32]
| |
132 weldighde de Dardaensche overspeelder Sparte onder mijn be- 133 leit? of bestelde ick hem wapens, of stoockte dien krijgh door 134 den Minnegodt? Toen had ghy behooren voor den uwen teGa naar voetnoot134 135 vreezen: nu zijt ghy te spade met onbillijcke klaghten op, en krac-Ga naar voetnoot135 136 keelt reis op reis te vergeefs. Aldus dong Juno, en alle Hemel-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot136 137 heeren gedeelt, morden en mompelden onderling: gelijck menGa naar voetnoot137 138 de koelte eerst in de bosschen hoort ruisschen, en al morrende 139 heimelijck komen aenwentelen; een teken voor den zeeman, datGa naar voetnoot139 140 'er storm en onweer op handen is. Toen begost d'almaghtigeGa naar voetnoot140 141 vader, by wien 't opperste gezagh bestaet, aldus: en het hooge hof 142 der Goden zweegh stil, zoo ras hy sprack; d'aertbodem sidderde, 143 en de ruime hemel gaf gehoor: toen gingen de winden leggen,Ga naar voetnoot143 144 en de zee hielt hare golven in stilte: luistert toe, en neemt mijneGa naar voetnoot144-45 145 rede wel in. Naerdien het onmogelijck is d'Ausonischen met deGa naar margenoot+Ga naar voetnoot145 146 Teukren te vereenigen, en uwe tweedraght geen einde neemt,Ga naar voetnoot146 147 zoo zal ick, zonder zijde te dragen, aenzien wat fortuin, wat kansGa naar margenoot+Ga naar voetnoot147 148 een ieder heden hebbe; hy zy dan Trojaen, of Rutuler: Het zy dat 149 het veltleger van Troje door het nootlot der Italianen belegertGa naar voetnoot149 150 blijve; het zy dat de Trojanen door misverstant, en averechtseGa naar voetnoot150-51 151 beduidingen in Italie belandden: ick spreeck de Rutulen niet vry:Ga naar voetnoot151 152 een iegelijck wil 't geluck of ongeluck van zijn aengevangen werckGa naar voetnoot152 153 wel t'huis komen; Koningk Jupiter is elck even na; d'uitkomst 154 staet aen 't nootlot. Dit bezwoer hy by de stroomen en oeversGa naar margenoot+ 155 en zwarte kolcken zijnes Stygischen broeders, die van peck barnen,Ga naar voetnoot155 | |
[pagina 33]
| |
Heeft d'overspeeler van Dardanje, dees ontrouweGa naar voetnoot144
145[regelnummer]
Door mijn beleit het hof te Sparten overmant?
Heb ick deze oorloghsvlam gestoockt door minnebrant?
Of hem geweer bestelt? toen was het tijt te vreezen
Voor d'uwen, en by tijts dus in de weer te wezen.
Nu komt dees naklaghte al te spade, en tegens reênGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
Krackeeltge hier vergeefs, zoo dickwijl achter een.
Dus pleite Juno vast, daer alle hemelraedenGa naar voetnoot151
Gedeelt vast mompelden: gelijck men in de bladen
En steile bosschen eerst de koelte ruisschen hoort,
Al morrende van verre, en stil uit elcken oortGa naar voetnoot154
155[regelnummer]
Aenwentelen; een merck en voorspoock voor de stranden,Ga naar voetnoot155
En zeeliên, dat'er storm en onweer is voorhanden.Ga naar voetnoot156
d'Almaghtige Jupijn, de vader van den raet,
De vooght, by wien alleen het hoogh gezagh bestaet,
Begon en hief dus aen, en 't opperhof der GodenGa naar voetnoot159
160[regelnummer]
Zweegh stil, zoo dra hy sprack, als of het was geboden.
Al d'aerdtboôm sidderde: de hemel gaf gehoor.
De winden vielen vlack. de zee lagh op haer oor,Ga naar voetnoot162
En hielt haer golven stil. hoort toe, en vat mijn rede.Ga naar voetnoot163
Dewijl 't onmooghlijck is een' vasten pais en vrede
165[regelnummer]
Te sluiten tusschen Troje, en den Ausoniaen,
En uwe tweedraght duurt, zoo zal ick stille staen,Ga naar voetnoot166
Oock zonder iemants zy te trouwen, en te kiezen,Ga naar voetnoot167
Met goeden oogen zien wat krijghskans in 't verliezenGa naar voetnoot168
Of winnen, heden elck te beurte vallen wil,
170[regelnummer]
Het zy den Rutulier, of Troischen: ick zit stil.
Het zy het leger der Trojaenen blijf belegenGa naar voetnoot171
Van d'Italjaensche maght, hun nootgeval, en degen;Ga naar voetnoot172
Het zy de Troische door een waen, en misverstant,
En averechts bediên, aen 's Tybers kust belant;Ga naar voetnoot171-74
175[regelnummer]
Ick spreeck den Rutuliers niet vry, noch wilze stercken.Ga naar voetnoot175
't Geluck of ongeluck der aengevange wercken
Komt elck van zelf wel t'huis. de koningklijcke Godt
Jupijn, elck even na, stelt d'uitkomste aen het lot.
Jupijn bezwoer dit by den oever en den navel
180[regelnummer]
Des afgronts, Plutoos poel, die, zwart van peck en zwavel,
| |
[pagina 34]
| |
156 en de gansche Olymp daverde door het knicken van zijn hooft. 157 Hier mede sloot Jupiter zijn rede; daer na rees hy uit zijnen gouden 158 stoel overendt; de Hemelheeren geleidden hem in 't midden totGa naar voetnoot158 159 aen zijnen drempel.Ga naar voetnoot159 160 De Rutulen middelerwijl gaen rontom alle poorten hunnenGa naar margenoot+ 161 gangk met nederhouwen, en brandtuigh naer de vesten te worpen: 162 en de keurbende der Eneadijnen blijft binnen de wallen belegert,Ga naar voetnoot162 163 zonder eenige hoop van uitvlught. D'ellendigen staen te vergeefsGa naar voetnoot163 164 op de hooge wachttorens, en houden slechts hier en daer in 't 165 ront de muren bezet. Vooraen in het spits stonden Imbrasus zoon,Ga naar voetnoot165 166 Iasius, Icetaons zoon, Thymethes, twee Assarakussen, Tybris,Ga naar voetnoot166 167 d'oude man, en Kastor: Sarpedons gebroeders alle beide, Klarus,Ga naar voetnoot167 168 en Hemon vergezelschappen hen, uit het edele Lycie. AkmonGa naar voetnoot168 169 van Lyrnes, niet korter dan zijn vader Klytius, en zijn broederGa naar voetnoot169 170 Mnestheus, komt geladen met eenen geweldigen steen, geen kleinGa naar voetnoot170Ga naar voetnoot170-71 171 gedeelte van eenen bergh, en zoo zwaer als hy met al zijn maght 172 torssen kan. D'Italianen vechten met schichten; de Trojanen ver-Ga naar voetnoot172 173 dadigen zich met steenen: d'een slingert vierwerck; d'ander zet 174 den pijl op den pees. Het Dardaensche kint, waer voor VenusGa naar margenoot+Ga naar voetnoot174 175 met recht zorge draeght, stont zelf midden onder hen, met zijn 176 hooft bloot, en zonder helm; en blonck zoo schoon, gelijck eenGa naar voetnoot176 177 gesteente in root gout gezet, dat men om den hals, of op het 178 hair draeght: of gelijck yvoir, kunstigh in boschboomenhout, ofGa naar voetnoot178 179 Oricisch terebynth ingeleit, plaght te glimmen: de locken metGa naar voetnoot179 | |
[pagina 35]
| |
Geduurigh brant. d'Olymp, terwijl hy dit belooft,Ga naar voetnoot179-81Ga naar voetnoot181
Begint te daveren, op 't knicken van zijn hooft.
Hiermede sloot Jupijn zijn rede. toen gerezenGa naar voetnoot183
Uit zijnen gouden stoel, ontzaghelijck van wezen,
185[regelnummer]
Geleit de hemelraet den Hooghsten, naer den eisch,
Met eere in 't midden aen de trappen van 't palais.
De Rutuliers terwijl, als Turnus krijghsgetrouwen,Ga naar voetnoot187
Gaen om de stadt hunn' gangk met slaen en nederhouwen,
En worpen vierwerck naer de muuren, dat het drijft.Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
De keurebende der Eneadynen blijft
Belegert, zonder hoop van uitvlught, in zijn wallen.
De troosteloozen staen vergeefs nu met hun allen
Op hooge torens, op de schiltwacht, naer hun wet,Ga naar voetnoot193
En houden hier en daer den muur rondom bezet.
195[regelnummer]
Vooraen en op het spits twee onvervaerde zoonen
Van Icetaon en van Imbrasus betoonen
Hun moedigheit, Thymeet, en helt Iäsius,
Twee telgen uit den stam van vorst Assarakus,Ga naar voetnoot198
De grijze Tybris, en heer Kastor. twee gebroeders
200[regelnummer]
Van vorst Sarpedon staen, als helpers en behoeders,
Hun by uit Lycie, veredelt door de faem,Ga naar voetnoot201
d'Een Klarus, d'ander heet helt Hemon, groot van naem.
Heer Akmon van Lyrnes [niet korter dan zijn vader
Vorst Klitius, die hem en Mnestheus bey te gader
205[regelnummer]
By eene moeder won en voortbroght, even langk,]Ga naar voetnoot203-205
Komt met een' zwaeren steen gelaên, op 't krijghsgeklanck,
Geen klein gedeelte van een steenrots, en in 't weegenGa naar voetnoot207
Zoo zwaer als hy vermagh op zijnen hals te dregen.Ga naar voetnoot208
Hier vecht d'Italiaen met schichten: elck Trojaen
210[regelnummer]
Verweert zich met den steen. d'een slingert onder 't slaenGa naar voetnoot210
Met brandtuigh: d'ander zet de pylen op de pezen.
De Troische knaep, met recht by Venus uytgelezen,
Met zorge en angst beschut, stont in den ring ten toon,
Bloots hoofts, en zonder helm, en blonck, zoo hel en schoon,
215[regelnummer]
Gelijck gesteente in gout, dat aen den hals gehangen,
Of 't haer, tot cierssel dient, of als yvoor, omvangen
In boschboomhout, of als yvoor, in terebynth
Van 't rijcke Oricie gezet, den kunstprys wint
Door zijnen schoenen glans. de locken opgebonden,
| |
[pagina 36]
| |
180 fijn goutdraet opgestrickt, zwieren over zijnen hals, zoo wit alsGa naar voetnoot180 181 melck. Oock zagen de manhaftige volcken Ismarus (een edel-Ga naar voetnoot181 182 moedige spruit uit Meonischen huize gesproten, daer men vetteGa naar voetnoot182 183 ackers bouwt, en Paktool het veltgewas vergult) met pijlen schie-Ga naar voetnoot183 184 ten, en het riet met venijn wapenen. Oock was 'er Mnestheus, 185 zoo hoogh in zijn wapen, overmits hy Turnus, 's daeghs te vore,Ga naar voetnoot185 186 ten leger uitdreef; en Kapys, naer wien de stadt Kapue genoemt is.Ga naar voetnoot186 187 Terwijlze aldus vervaerlijck streden, en hunne krachten tegensGa naar margenoot+ 188 elckandere opzetten, doorsneet Eneas by midnacht het water: 189 want van Evander scheidende, gingk hy in 't Hetrurische leger 190 by den Koningk, en meldde den Koningk zijnen naem en geslacht;Ga naar voetnoot190 191 wat hy zocht, em mebroght; wat krijghsvolck Mezentius op zijneGa naar voetnoot191 192 hant kreegh; hy berichtte hem van Turnus wrevelmoedigen aert;Ga naar voetnoot192 193 vermaende hem in te zien hoe... luttel men op weereltsche zakenGa naar voetnoot193-94 194 betrouwen magh; en hielt met een om bystant aen. Tarchon ver- 195 eenighde, zonder uitstel, zijn maght met die van Eneas, en sloot 196 een verbont. Het Lydische volck gaet, nu de profecy en belofteGa naar margenoot+Ga naar voetnoot196 197 uitgedient heeft, op het bevel der Goden, te schepe met de vloot, 198 die den uitheemschen Vorst bevolen is. Eneas schip vaert vooruit,Ga naar voetnoot198 199 met de Frygiaensche leeuwen onder het galioen gepaert: Ida,Ga naar voetnoot199 200 overaengenaem in 't oogh der Trojaensche ballingen, staet achterGa naar voetnoot200 201 aen. Hier zit de groote Eneas, en overleit by zich zelven de 202 hachelijcke uitkomst der oorloge: en Pallas, dicht aen zijn slincke | |
[pagina 37]
| |
220[regelnummer]
Met goutdraet opgestrickt, vercieren dezen blonden,Ga naar voetnoot220
En zwieren om den hals, en schouders, blanck als melck.
Oock zagh 't manhaftigh volck hier Ismarus op elck
Met pylen schieten, 't riet met boos venijn bestrijcken,Ga naar voetnoot223
Gelijck eene eedle spruit, gesproten uit de rijcken
225[regelnummer]
Van 't vet Meonien en zijnen hoogen stam,
Daer 't kouter klailant ploeght, Paktool de vruchten quam
Vergulden. Mnestheus stont hier moedigh op zijn wapen,
Dewijl hy Turnus, 's daeghs te vore, zoo rechtschapenGa naar voetnoot228
Ten leger uitdreef. oock stont Kapys onvertsaeght
230[regelnummer]
Daer Kapua tot noch zijn' naem van leent en draeght.Ga naar voetnoot230
Terwijlze vreesselijck elckandre dus bestreden,
Hun krachten tegens een met moedt opzetten, snedenGa naar voetnoot232
Eneas en zijn vloot den vloet by middennacht:
Want toen hy scheide van Evander, arm van maght,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Ging hy ten leger der Hetrussen by den koning,
En melde hem zijn' naem, en afkomst, staet, en wooning,Ga naar voetnoot236
Oock wat hy mebroght, en verzocht, wat volck MezensGa naar voetnoot237
Op zijne hant kreegh. hy berecht hem, naer zijn' wensch,
Van Turnus wrevlen aert, vermaent hem op te waecken,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
En in te zien hoe zwack de weereltlijcke zaecken
Gebout staen, en houdt aen om bystant in den noot.
d'Aertswichlaer Tarchon zocht geen uitstel, maer hy slootGa naar voetnoot242
Een vast verbont met hem, vervoeghde zijne maghtenGa naar voetnoot243
Met vorst Eneas volck. de Lydiaensche krachten,
245[regelnummer]
Nu d'offerwichlaer het haer toestaet, trecken heen,Ga naar voetnoot245
Uit last der Goden, met de krijghsvloote, onder een'
Uitheemschen oorloghshelt, het hooft van volck en kielen.
Eneas vaert vooruit, daer d'andren oogh op hielen.Ga naar voetnoot248
De Troische leeuwen staen gepaert voor 't galioen.Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
De bergh van Ide, blijde in 't oogh, en frisch en groen,
Staet achter aen. hier zit Eneas, als een vader,
En overleght by zich de hachlijcke uitkomst nader,
En weiflende oorloghskans. prins Pallas, aen zijn zy
| |
[pagina 38]
| |
203 zijde, vraeght hem nu by wat starren hy by donker nacht voortzeilt;Ga naar voetnoot203-204 204 nu wat hy te water en te lande al overbroght. 205 O Godinnen, zet nu uwen Helikon open, en helpt my opzingen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot205 206 wat benden Eneas ondertusschen van de Tuskaensche grenzen ver-Ga naar voetnoot206 207 gezelschappen, zijn schepen mannen, en te water gevoert worden.Ga naar voetnoot207 208 Vorst Massikus doorsnijt de vlackte met zijnen koperen Tiger; eenGa naar voetnoot208 209 overste over duizent jongelingen van Klusium, en Kosen, en metGa naar voetnoot209 210 pijlen en lichte pijlkokers en moortbogen gewapent. De forsseGa naar voetnoot210 211 Abas, van braef gewapent volck voorzien, vaert met den guldenGa naar voetnoot211 212 Apollo, die heerlijck achter op straelt. Zijn moeder Populonie gafGa naar voetnoot212 213 hem zeshondert jongelingen mede, alle bedreve oorlooghsgasten: 214 't eilant Ilva, moedigh op zijn onuitputbare yzermijnen, besteldeGa naar voetnoot214 215 hem noch drie hondert koppen. Asilas, de derde, der Goden en men-Ga naar voetnoot215 216 schen tolck [wien levervezels van 't offervee, wien het gestarrenteGa naar voetnoot216 217 des hemels, en vogelezangk, en voorspoock des blixems grondighGa naar voetnoot217 218 bekent zijn] ruckt duizent gasten, een slaghorden dick en spitsGa naar voetnoot218 219 van speeren, mede, en gebiet over hen, die van den HetrurischenGa naar voetnoot219 220 bodem komen, uit de stadt, daer gesticht van dit volck, uit PisaGa naar voetnoot220 221 by den Alfeus gesproten. D'overschoone Astur, Astur die zich 222 op zijn ros en geschaeckeert harnas verlaet, volght hen met drie-Ga naar voetnoot222 223 hondert mannen, alle getroost het leven by dien heer op te zetten,Ga naar voetnoot223 224 en die te Cere, en in Minions landen, en in 't oude Pyrgum, enGa naar voetnoot224 225 ongezonde Graviske t'huis zijn. O Cygnus, ghy vrome krijghs-Ga naar voetnoot225 | |
[pagina 39]
| |
Heel dicht, bevraeght zich vast by welcke starren hyGa naar voetnoot254
255[regelnummer]
In duisternisse zeilt; nu, wat voor avontuuren
De vorst, te water en te lande, most bezuuren.
Godinnen, opent nu den Helikon, uw velt,Ga naar voetnoot257
En helptme zingen wie den Troischen wapenhelt
Eneas zijn gevolght; wat midlerwijl voor vaenen
260[regelnummer]
En standers zijne vloot verstercken uit Tuskaenen,Ga naar voetnoot259-60
Zijn schepen mannen, en ter zee gaen, wel gemoedt.
Vorst Massikus doorsnijt den vlacken watervloet
Met zijnen Tyger, van metael met kunst gegoten,
Een overste over vijf paer hondert toghtgenooten,
265[regelnummer]
Al jongelingen, eerst in Klusium vergaert,
En Kosen, en voorzien, naer hunnen luchten aert,Ga naar voetnoot266
Met lichte pijlen, en moortboogen, streng te spannen.Ga naar voetnoot267
De moedige Abbas, braef voorzien van strijtbre mannen,
Vaert met Apollo, die van gout straelt achter aen.
270[regelnummer]
Zijn moeder Populoon versterckt de standertvaen
Met dry paer hondert maets, ervaerene oorloghsknaepen.
Het eilant Ilva, rijck van yzermyne en wapen,Ga naar voetnoot272
Heeft noch dryhondert, tot een wacht, hem bygevoeght.
De derde, Asilas, tolck, die Godt en mensch vernoeght,Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Wien levervezels van het offervee, de vierenGa naar voetnoot275
Des hemels, voglezangk, de spoockery en 't zwieren
Des blixems grondigh zijn bekent, en waer 't op rust,Ga naar voetnoot277
Ruckt duizent gasten mê te water naer dees kust,
Een heirspits, dicht en spits van speeren, steltze wetten,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Die uit Hetrurie zich komen derwaert zetten,Ga naar voetnoot280
Uit 's volcks geboude stadt, dat eerst uit Pise sproot,Ga naar voetnoot281
Daer Alfeus water uit zijn glaze vlietkruick goot.Ga naar voetnoot282
De schoonheit, Astur zelf, heer Astur, op 't schaeckeeren
Van 't harnas moedigh, en te paerde te braveeren,Ga naar voetnoot283-84
285[regelnummer]
Komt met dryhondert man hem dienen, die om d'eer
Het sterven zijn getroost, ten dienst van hunnen heer:
En zy, die in Cerete en Minions landouwen
Out Pyrgum, en het kranck Graviske zich onthouwen.Ga naar voetnoot288
O Cygnus, oorloghshooft van uw' Liguriaen,
| |
[pagina 40]
| |
226 overste der Ligurianen, ick ga u niet voorby, nochte u, o Kupavo,Ga naar voetnoot226 227 met weinigen vergezelschapt: uwe zwaneveders brageren op deGa naar voetnoot227 228 kruin: uw geslacht is van minne besproken, en ghy voert de lievereyGa naar voetnoot228 229 van uwen veranderden vader: want men zeit, dat Cygnus zachteGa naar voetnoot229-33 230 pluimen [terwijl hy, onder de populieren en schaduwe zijner 231 zusteren, uit rouwe over den beminden Faëton zong, en met 232 zingen zijn bedruckte liefde vertrooste] grijs wierden, hy d'aerde 233 verliet, en vrolijck zingende, in de starren voer. Zijn zoon, ver- 234 gezelschapt met scharen van zijns gelijcken, treckt onder de vlootGa naar voetnoot234 235 den geweldigen Centaurus met riemen voort; die bruist door het 236 water hene, en het hooft steil in de lucht opheffende, helt over 237 den vliet, gelijck een vreesselijcke steenrots; en ploeght met zijnGa naar voetnoot237 238 lange kiel de diepe zee. Oock voert Oknus eenen troep van zijnGa naar voetnoot238 239 vaderlijck gewest; Oknus, een zoon van den Tuskaenschen vliet,Ga naar voetnoot239-40 240 en Mantus de Waerzeghster, en die u, o Mantua, aen muren enGa naar voetnoot240 241 zijn moeders naem holp: Mantua rijck van voorouderen, maer nietGa naar voetnoot241 242 alle uit eenerhande geslacht. Het bestaet uit volck in driederleieGa naar voetnoot242 243 kluften gedeelt: onder elcke kluft staen vierderhande volcken. Het 244 is 't hooft der volcken, en het Tuskaensche bloet heeft 'er 't gezagh.Ga naar voetnoot244 245 Mezentius wapent 'er van dezen kant oock tegens zich zelven,Ga naar voetnoot245 | |
[pagina 41]
| |
290[regelnummer]
Ick ga u niet voorby, noch laet Kupavo staen,
Met weinigen gesterckt. uw zwaeneveders zweven
En zwaeien op de kruin. uw stam was overgeven
Tot lasterlijcke min. gy voert de liverey
Van uw' veranderden heer vader: want men zey
295[regelnummer]
Dat Cygnus zachte pluim [terwijl, met rou beladen,
Hy in de schaduwen der zustren, onder bladen
Van populier, den val van wulpschen Faëton,Ga naar voetnoot297
Zoo hartelijck bemint, zijn' zangk niet staecken kon,Ga naar voetnoot298
En zijn bedruckte min met zingen most verleiden,]Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Ten leste grijs wiert, en van d'aerde quam te scheiden,
En in de starren voer. zijn zoon, voorzien in nootGa naar voetnoot301
Met troepen van zijn slagh, treckt, onder deze vloot,Ga naar voetnoot302
Centaurus, 't groot gevaert, met riemen door de baren,
Die bruischt door 't water heene, en heft, in 't vreeslijck vaeren,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Het hooft in deze lucht, helt over 't water heen,
Gelijck een groote rots, en ploeght de diepe zeen.
Prins Oknus voert een' troep van 's vaders luchtige oorden;Ga naar voetnoot307
Prins Oknus, zoon des vliets, die met zijn groene boorden
Tuskaenen afpaelt, zoon van een waerzeggerin,Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Die Mantus hiet, en u, ô Mantua, uit min
Zijn moeders naem gaf, en stevesten, zwaer te rammen;Ga naar voetnoot310-11
De hooftstadt Mantua, zoo rijck befaemt van stammen,
Maer alle niet geteelt uit eenerley geslacht.
Die burgery bestaet, indien men hier op acht,
315[regelnummer]
Uit dryderhande kluft, eene afkomste uit dry deelen,Ga naar voetnoot315
En onder elcke kluft vier volcken, die verscheelen.Ga naar voetnoot316
Het is der volcken hooft, en 't out Tuskaensche bloet
Heeft hier 't gezagh. Mezents rust door zijn' overmoedt
Oock tegens zich van hier vijfhondert, die te gader
| |
[pagina 42]
| |
246 vijfhondert, die door Mincius [uit Benakus, zijnen vader, gesproten,Ga naar voetnoot246 247 en van groen riet bedeckt] met een pijnhout te water voor den 248 vyant gestiert worden. Daer vaert de stercke Auletes hene, enGa naar voetnoot248 249 houdt slagh met hondert boomen, dat het wadde van 't omge-Ga naar voetnoot249Ga naar voetnoot249-50 250 keerde marmer schuimt. De vervaerlijcke Triton voert hem, enGa naar voetnoot250 251 verschrickt het meir met zijnen blaeuwen kinckhoren: zijn bor-Ga naar voetnoot251 252 steligh voorhooft, daer hy zwemt, gelijckt een mensch tot deGa naar voetnoot252 253 middel toe: de buick eindight in eenen walvisch: de baren schui- 254 men en ruisschen tegens de borst van het halve dier. Zoo veleGa naar voetnoot254 255 uitgeleze oorlooghshoofden gingen in driemael tien schepen, tot 256 onderstant van Troje, en kloofden met den koperen voorsteven 257 de zoute velden.Ga naar voetnoot257 258 De dagh was nu geheel en al aen den hemel vertrocken, enGa naar voetnoot258-59 259 de voetzame Febe by nacht op haren wagen omrijdende, ten halvenGa naar voetnoot259 260 wege gekomen, en Eneas zelf (want de zorge liet hem niet rusten)Ga naar margenoot+ 261 te roer gezeten, stierde, en sloegh de hant aen het zeil, als hem 262 ten halven wege de rey zijner megenoten bejegende; alle Nymfen,Ga naar voetnoot262 263 door de goedertierenheit van Cybele uit schepen in Zeegodinnen 264 en Nymfen verandert. Zoo vele kopere stevens, als 'er te vore 265 aen den waterkant lagen, bezwommen en doorsneden gelijcker-Ga naar voetnoot265 266 hant het water. Zy kennen den Koningk van verre, en omringenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot266 267 hem al danssende. Cymodoceë, de welsprekenste onder haerGa naar voetnoot267 268 allen, hem van achter volgende, vat met de rechte hant den achter- 269 steven, steeckt met den rugh te water uit, en roeit met de slincke | |
[pagina 43]
| |
320[regelnummer]
Van Mincius, [uit stroom Benakus zijnen vader
Gesproten, en bedeckt met groen en wanckel riet,]Ga naar voetnoot320-21
In 't pijnhout vaeren, dat naer's vyants heirspits schiet.
De stercke Auletes vaert daer heene, heet op 't priemen,Ga naar voetnoot323
En houdt geduurigh slagh met hondert taeie riemen.
325[regelnummer]
Het gansche wadde schuimt van 't vochte marmer, dat
Gekeert wort met den slagh. de Triton, als een stadt,Ga naar voetnoot326
Voert dezen helt, verschrickt de golven, die vast breecken,
Met zijn' kinckhoren op het waterblaeu te steecken.Ga naar voetnoot328
Zijn borstligh voorhooft schijnt een mensch, terwijl hy zwemt,
330[regelnummer]
De buick een walvisch, daer hy endight, wonder vremt.
De bare ruischt en schuimt voor 't ondier, dus wanschapen.
Zoo menigh krijghshooft streeft, tot Trojes hulp te wapen,
In dertigh schepen heen, die klooven met geweltGa naar voetnoot333
Van hun metaele borst het zoute en schuimend velt.
335[regelnummer]
De dagh was heel en al gedooft aen 's hemels boogen,
De koesterende maen, by duister voortgetogen
Op haeren wagen, nu alree ten halven wegh:Ga naar voetnoot337
Eneas, want zijn rust gesteurt door overlegh,Ga naar voetnoot338
Te roer gezeten, stuurde, en sloegh de hant in 't vaeren
340[regelnummer]
Aen 't zeil, als hallefwegh hem, op de donckre baren,
Der speelgenooten rey bejegent, en ontmoet,Ga naar voetnoot341
Flus schepen, door de gunst van Cybele op den vloetGa naar voetnoot342
Verkeert in Nymfen, en een drift van Zeegodinnen.Ga naar voetnoot343
Zoo veele schepen, als noch korts te vooren binnen
345[regelnummer]
Den oever lagen met hun koperen beslagh,
Doorsneden teffens nu het water, daer men 't zagh.
Zy kennen stracks den vorst van verre. zy omringenGa naar voetnoot347
Zijn schip al danssende met huppelen, en springen.
Cymodocea, wel begaeft, en zoet van tael,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Verr' boven d'andren, volght den Troischen Amirael,
Vat met de rechtehant den snellen achtersteven,
Steeckt met den rugge hoogh te water uit in 't streven,Ga naar voetnoot352
En met de slincke roeitze al stil in 't water voort.
| |
[pagina 44]
| |
270 hant in den stillen stroom. Daer na spreecktze hem, die nergensGa naar voetnoot270-71 271 van weet, alzoo aen: Eneas, afkomst der Goden, waeckt ghy niet? 272 Waeck op, en vier den schoot. Wy zijn Zeenymfen, flus uweGa naar voetnoot272 273 schepen, gebouwt van pijnboomen, op Idaes heilige kruin ge- 274 wassen. Toen de trouwelooze Rutuler met vier en zwaert ons 275 haestigh aen boort quam, ruckten wy door dwangk de touwen inGa naar voetnoot275 276 stucken, en zoecken u te water. De moeder zich onzer ontfer-Ga naar voetnoot276 277 mende, herschiep ons in Godinnen, die onder water leven. MaerGa naar voetnoot279 278 het kint Askaen, midden onder de wapens en het schrickelijck 279 gevecht der Latijnen, wort binnen wallen en graften gehouden. 280 D'Arkadische ruiter, bontgenoot van den stercken Hetrusch, ge-Ga naar voetnoot280 281 naeckt alreede ter bestemde plaetse. Turnus heeft vastelijck 282 voorgenomen zijn ruitery tusschen beide in te legeren, en hunGa naar voetnoot282 283 die voor de borst te werpen, op datze zich niet met het leger 284 vereenigen. Op op, beveel dat uwe mackers, zoo dra de dagh 285 aenbreke, in 't harnas op ontboden werden, en tast den scheut-Ga naar voetnoot285 286 vryen beuckelaer aen, u van den Viergodt vereert, die zelf den 287 rant vergulde. Morgen zal de zon [indien ghy mijne woorden niet 288 in den wint slaet] geweldigh veel Rutulen, hoop by hoop, ver- 289 slagen zien. Zoo sprackze, en duwde in 't scheiden met hare 290 rechte hant, niet onervaren in 't varen, het groote schip voort,Ga naar voetnoot290 291 dat het sneller dan een schicht en pijl, zoo snel als de windt, doorGa naar voetnoot291 292 het water voortstoof. Daer na geven d'andere Nymfen de schepenGa naar voetnoot292-93 293 vaert en spoet. Zelf Anchises zoon, de Trojaen, des onbewust,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot293 294 zit verstomt, nochtans schept hy moedt uit dit voorspoock. ToenGa naar voetnoot294 295 het hemelsche gewelf aenschouwende, bad hy met weinige woor- 296 den: o goedertiere moeder der Goden, die ter harte treckt uwen | |
[pagina 45]
| |
Zy vaert hierna den vorst met deze rede aen boort,
355[regelnummer]
Die nergens noch van weet: Eneas, bloet der Goden,
Hoe, waecktge niet? waeck op, en vier op Godts geboden
Den schoot, zie op, wy zijn Zeenymfen, korts uw vloot,
Gebout van pijnboomhout, gewassen hoogh en groot
Op Idaes heilge kruin. toen Turnus by uw wallen,
360[regelnummer]
Een trouloos Rutulier, ons fel aen boord quam vallen
Met brandtuigh, vier, en zwaert, zoo ruckten wy met kracht
De stercke touwen los, en zoecken u by nacht
Te water. Cybele, de moeder, uit medoogen
Herschiep ons, als gy ziet in Godtheên van vermogen,Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Die onder water gaen, en leven in den vloet.
Maer 't kleene kint Askaen, in 't midden van den gloet
Der wapenen en 't heet bespringen der Latijnen,Ga naar voetnoot367
Wort binnen wal en graft gehouden met den zijnen.
d'Arkader ruitery, een vreeslijck bontgenootGa naar voetnoot369
370[regelnummer]
Van 't sterck Hetrurie, genaeckt, en geeft zich bloot,Ga naar voetnoot370
Op zijn bestemde plaets. prins Turnus vondt geraeden
Zijn ruiters tusschen bey te legren, hun de paden
Te sluiten, hun zijn paert te worpen voor de borst,Ga naar voetnoot373
Op dat d'Arkader toch met der Hetrussen vorst
375[regelnummer]
Zich niet vereenige. op, Eneas, waeck te voren.Ga naar voetnoot374-75
Beveel uw mackers datze, eer 't licht noch is geboren,
In 't harnas aentreên. tast den zwaeren beucklaer aen,
Die scheutvry, uwe deught vereert wert van Vulkaen,Ga naar voetnoot378
Vergulder van den rant. de klaere zon zal morgen,
380[regelnummer]
Zoo gy ter harte neemt mijn woorden en mijn zorgen,
De maght des Rutuliers verslagen zien op 't velt.
Zoo sprackze, en duwde stijf in 't scheiden van den helt,Ga naar voetnoot382
Met haere rechte hant, niet ongeleert op 't vaeren,
Het groot geweldigh schip, waerop het door de baren
385[regelnummer]
Zoo vreeslijck voortstoof, als een wint, of snelle pijl.
Alle andre Nymfen spoên de vloot oock in der yl.Ga naar voetnoot386
De Troische Anchises zoon, onkundigh van haer zaecke,Ga naar voetnoot387
Zit stom, doch schept een' moedt door 't voorspoock, heft ten daecke
Des hemels zijn gezicht, en bidt beknopt hierna:Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
O moeder van de Goôn, vol goetheit zonder ga,Ga naar voetnoot390
| |
[pagina 46]
| |
297 bergh Ida, en uw torenrijcke stedekroon, en het paer gebreideldeGa naar voetnoot297Ga naar voetnoot297-98 298 leeuwen; o Godin, nu treck ick ten oorloge, onder uw geleide; 299 laet deze wichelery ons ten beste gedyen, en begenadigh denGa naar voetnoot299 300 Frygianen met uwe hulpe. Zoo sprack hy: en ondertusschen quamGa naar voetnoot300 301 de dagh met een rijp licht weder oprollen, en had den nachtGa naar margenoot+Ga naar voetnoot301 302 alreede verjaeght. Voor eerst kundight hy zijnen gezellen aen, 303 datze elck hunne standaerden volgen, zich wapenen, en ten strijtGa naar voetnoot303 304 bereiden. En nu op het hooge achterkasteel staende, krijght hyGa naar voetnoot304 305 de Trojanen en zijn leger in 't gezicht: daer na stack hy hun metGa naar voetnoot305 306 zijnen slincken arm den blaeckenden beuckelaer toe; waer op deGa naar voetnoot306 307 Dardanen van de muren een geschrey tot aen de starren opheffen,Ga naar voetnoot307 308 en hoop en moedt scheppen om te vechten. Zy worpen metGa naar voetnoot308 309 schichten in de lucht, die vliegen, gelijck Strymonsche kranen,Ga naar voetnoot309-11 310 die om hoogh uit de wolcken een teken geven, eerze met een 311 geschal, en vrolijck geluit, door de lucht zwemmende, uit den 312 Zuiden vlughten. Maer dit scheen den Rutulischen Koningk en 313 Ausonischen Oversten een groot wonder; tot datze te rugge deGa naar voetnoot313 314 schepen naer den oever zagen wederkeeren, en de geheele vlackteGa naar voetnoot314-15 315 met vloten naer hen toezacken. De top des helms flickert op hetGa naar margenoot+Ga naar voetnoot315 316 hooft, en de kam op de kruin geeft eenen glans van zich, en deGa naar voetnoot316 317 gulde vlam des beuckelaers braeckt vervaerlijck vier: gelijck byGa naar voetnoot317 318 helder nacht de staertstarren, of brandende Hontstar zoo rootGa naar voetnoot318 319 zien als bloet, dat wel schrickelijck staet: de Hontstar opkomende,Ga naar voetnoot319Ga naar voetnoot319-20 320 plaeght de krancke en sterflijcke menschen met hitte, en koortsen, 321 en bedroeft het aenzicht des hemels met haer rampzaligh licht. | |
[pagina 47]
| |
Die Ida, uwen bergh, en torenkroon van steden,
En 't macke leeusgespan ter harte treckt met reden;
Nu treck ick, ô Godin, ten strijt op uw geley,
Dies laet de wichlery van dezen waterreyGa naar voetnoot394
395[regelnummer]
Gedyen tot ons heil. begunstigh uwe Frijgen
Met uwe hulp. terwijl quam 't rijpe licht opstijgen,
En had den nacht verjaeght. vooreerst verkuntschapt hy
Zijn toghtgenooten dat een ieder vaerdigh zy
Te volgen in 't geweer, waer hen de standert leide,
400[regelnummer]
Zich wapene by tijts, en tot den strijt bereide:
En, staende op zijn kampanje om hoogh in 't morgenlicht,
Krijght Priams burgers en hun leger in 't gezicht.
Hy toont van verre hun hierop het klaer gewemelGa naar voetnoot403
Des heldren beuckelaers, waerop tot aen den hemelGa naar voetnoot404
405[regelnummer]
De Troische van den muur een veltgeschrey verheft,Ga naar voetnoot405
En hoop en moedt schept om te vechten, dat het treft.Ga naar voetnoot406
De hemel wort bedeckt van schichten der Trojaenen,
Aen 't zweven in de lucht, gelijck Strijmonsche kraenen,
Die uit een wolck de leus verspreien overal,Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Eer zy het zuider deel verlaeten met geschalGa naar voetnoot410
En vrolijck lantgerucht, en zwemmen op haer veêren.Ga naar voetnoot411
Dit scheen den Rutulier, en zijne Ausoonsche heerenGa naar voetnoot412
Een wonder, tot dat zy de schepen zien te rug
Den oever zoecken, en de gansche vlackte vlug
415[regelnummer]
Met vlooten toegerust van boven nederschieten.Ga naar voetnoot414-15
De top des hellems blonck op 't hooft. de straelen lieten
Niet na te schijnen van den flickerenden kam.
De gulde beucklaer braeckt afgrijslijck vier en vlam:
Gelijck, by heldre nacht, de staertstar plagh te blaecken,Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
De hontstar, root als bloet, van 's hemels hooge daecken
Zich schrickelijck liet zien. de Hontstar, als zy rijst,
Plaeght kranck en sterflijck volck met kortsen, dat elck yst,
En heeten brant, bedroeft het aengezicht der hemelenGa naar voetnoot423
Met haer rampzaligh licht en schijnsel onder 't wemelen:Ga naar voetnoot424
| |
[pagina 48]
| |
322 De stoute Turnus liet den moedt niet zincken, om hun, die vastGa naar margenoot+Ga naar voetnoot322-23 323 aenquamen, den oever t'onderscheppen, en hen van lant af te 324 drijven: oock geeft hy den zijnen moedt door zijne aenmaningen,Ga naar voetnoot324-25 325 en prickeltze aen: O mannen nu hebt ghy uwen vyant in uweGa naar voetnoot325-26 326 handen, en kunt hem vernielen, gelijck ghy dickwils wenschte. 327 Nu dencke elck om zijn huisvrouw en huisgezin: nu stelt u voor 328 oogen den lof en de groote daden uwer vaderen: laet ons eerstGa naar voetnoot328 329 hun aen het water te gemoet loopen, terwijlze sidderen, en deGa naar voetnoot329 330 voeten in het uittreden noch slibberen: Fortuin helpt de stouten.Ga naar voetnoot330 331 Zoo spreeckt hy, en leit by zich over, wie hy met zich tegens hen 332 aen wil voeren; oock wien hy de belegerde muren magh betrou- 333 wen. Middelerwijl zet Eneas zijn mackers uit de groote schepen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot333 334 langs de valreepen, op lant. Velen namen den weerloop van eenGa naar voetnoot334 335 slechte zee waters waer, en gaven zich met eenen sprong op deGa naar voetnoot335 336 platen: anderen liepen langs de riemen over. Tarchon (lettendeGa naar voetnoot336 337 waer d'oever schoon was, geene plaeten lagen, en geen waterGa naar voetnoot337 338 ruischte, nochte barrende; en waer de zee onbehindert met den 339 wassenden vloet aenspoelde) keerde haestigh den boegh derwaert, 340 en badt de mackers aldus: nu, o mijn fluckse gasten, valt metGa naar voetnoot340 341 maght aen de riemen: zet aen, leght aen met de schepen: loopt 342 met de snuiten een stuck in 's vyants wal, dat het steecke. IckGa naar voetnoot342 343 schroom niet in zulck een haven schipbreuck te lijden, als men 344 slechts eens magh belanden. Zoo sprack Tarchon, en de maets aenGa naar margenoot+ 345 de riemen vallende, zetten met den boegh op den Latijnschen bodem 346 aen, dat het schuimde, de snuiten de drooghte vatten, en alleGa naar voetnoot346 347 kielen onbeschadight vast zaten, behalve Tarchons schip: want 348 terwijl het op den uitstekenden bult van een banck hangen bleef,Ga naar voetnoot348 | |
[pagina 49]
| |
425[regelnummer]
Maer noch ontzinckt de moedt den stouten Turnus niet
Om 't volck, dat met gewelt van boven nederschiet,Ga naar voetnoot426
Den oever in hun komste erglistigh t'onderscheppen,Ga naar voetnoot427
Te drijven van het lant. hy roept, men moet zich reppen,
En moedight al zijn heir, en prickeltze yvrigh aen:Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
O mannen, nu hebt gy uw' vyant om te slaenGa naar voetnoot430
In handen, kunt hem hier naer uwen wensch vernielen.
Nu dencke elck om zijn huis, zijn vrou, en kinderzielen.
Nu spiegelt u met lust aen uwer vadren lof,
En hun naemhaftigheit. laet ons hun eerst door stofGa naar voetnoot434
435[regelnummer]
Ontmoeten, aen den kant van 't water, daerze glibberen,
De beenen wanckelen, en in het uittreên slibberen.
De stoute heeft Fortuin gereet op zijne hant.Ga naar voetnoot437
Zoo spreeckt hy, en bedenckt wie hy aen 's waters kant
Best aenvoer' tegens hen: wie hy, den staet ten beste,Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Betrouwen magh 't belegh te styven voor de veste.Ga naar voetnoot440
Eneas zet terwijl zijn toghtgenooten uit
De groote schepen, langs den valreep en den snuit,Ga naar voetnoot442
Te lande. menigh neemt den weêrloop waer in 't spoeden,
Den weêrloop van de slechte en stille watervloeden,
445[regelnummer]
En geeft zich met een' sprong op plaeten, en op 't zant.Ga naar voetnoot445
Een ander loopt en vlieght langs riem en kloet op 't lant.
Maer Tarchon [lettende waer d'oever niet en ruischte,
En, schoon en vry van plaet, noch barrende, noch bruischte;
Waer 't water van de zee, in 't wassen van den vloet
450[regelnummer]
Vry aenspoelt,] keert den boegh naer dezen kant met spoet,
En bid de mackers dus: nu flux, mijn wackre gasten,
Valt aen den riem met maght: zet aen, leght aen met masten,
En schepen: loopt een stuck in 's vyants gront en wal
Met snuiten, dat het steecke. ick schroom in dit geval
455[regelnummer]
In zulck een haven voor geen schipbreuck, voor geen stranden,Ga naar voetnoot455
Wanneer men endelijck slechts veiligh magh belanden.Ga naar voetnoot456
Aldus sprack Tarchon: en de maets, uit al hun maght
Aen 't roeien, zetten 't met den boegh en snuit met kracht
Op den Latijnschen gront en bodem, dat het spatte
460[regelnummer]
Van 't ziedend schuim, de snuit de drooghte won en vatte,Ga naar voetnoot460
De kielen schadeloos vast zaten, uitgezeght
Het schip van Tarchon: want terwijl het vast gehecht
Bleef op den hoogen bult van eene bancke hangen,
| |
[pagina 50]
| |
349 tegens het zant aenstiet, lang in twijffel verlet wiert, en den stroomGa naar voetnoot349Ga naar voetnoot349-50 350 stuitte, zoo sloopte het, en zette de mannen midden in 't water, 351 daer gebroke riemen en driftige doften hen belemmerden, en hetGa naar voetnoot351 352 ebbe des strooms te gelijck de voeten aen het slibberen holp.Ga naar voetnoot352 353 Turnus slofte nochte sammelde niet langer, maer ruckte fel metGa naar margenoot+Ga naar voetnoot353 354 al zijn heirkracht tegens de Teukren aen, en hielt stant op den 355 oever, recht tegens hen over. Zy blazen den aentoght. Eneas rantGa naar voetnoot355 356 eerst d'ackerbenden aen, tot een geluckigh voorteken des strijts,Ga naar voetnoot356 357 en velde de Latijnen, toen Theron verslagen lagh, die de treffe-Ga naar voetnoot357 358 lijckste van allen, Eneas eerst zocht: dezen hieuw hy met zijn 359 zwaert door koperen rondas en gouden wapenrock in zijn zijde.Ga naar voetnoot359 360 Hier na treft hy Lykas, die uit zijn moeders doot lichaem gesneden, 361 en het mes zoo vroegh ontglippende, Febus toegeheilight wert.Ga naar voetnoot361 362 Niet wijdt van hier broght hy den stercken Cysseus om hals, en denGa naar voetnoot362 363 groflijvigen Gyas, die met hun knodsen geheele troepen matsten.Ga naar voetnoot363 364 Herkules geweer nochte de stercke vuisten baetten hun niet;Ga naar voetnoot364 365 nochte zijn vader Melampus, die Alcides reisgenoot was, zooGa naar voetnoot365Ga naar voetnoot365-66 366 lang d'aerde hem werck genoegh berockende. Zie terwijl Faro 367 met bulderen niet dede dan wintbreken, dreef hy hem eenenGa naar voetnoot367 368 schicht toe, die in den mont des bulderaers steken bleef. Ghy oock, 369 o ongeluckige Cydon, terwijl ghy Klytius, uw eerste vermaeck,Ga naar voetnoot369Ga naar voetnoot369-73 | |
[pagina 51]
| |
Op 't blinde zant stiet, en in twijfel most verlangen,Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Een goede wijl den stroom belette in zijnen vaert,
Zoo sloopt het, en zet al de mannen middenwaert
In 't water, daer de riem gebroken, doften drijven,Ga naar voetnoot467
En hen belemmeren, het vallende eb de lijven
Verschockt, de voeten helpt aen 't slibbren in den drang.Ga naar voetnoot468-69
470[regelnummer]
De stoute Turnus sloft noch sammelt nu niet lang,
Maer ruckt met al zijn maght de heirspits en standaerden
Naer zijnen vyant toe, zet voetvolck en de paerden
Recht naer den oever, daer de Troischen staen gekant.Ga naar voetnoot473
Men blaest den aentoght voort, de vorst Eneas rantGa naar voetnoot474
475[regelnummer]
Eerst d'ackerbenden aen, tot een geluckigh teken,
En voorspoock van den strijt, en treft met slaen en steecken
De Latijnisten, toen hier Theron nederlagh,
Die d'opperste van al Eneas in den slaghGa naar voetnoot478
Eerst zocht. hy hieu hem met den degen in de zijde.Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Geen gouden wapenrock noch kopren schilt bevrijdeGa naar voetnoot480
Zijn lenden. hierna trof hy Lykas, flux van leên,Ga naar voetnoot481
Uit moeders zwangeren en dooden buick gesneên,
En, 't mes zoo vroegh ontglipt, aen Febus opgedraegen.Ga naar voetnoot483
Hy heeft, niet lang hier na, oock Cysseus me verslagen,
485[regelnummer]
Die sterck van lichaem was, en Gyas, dick en grof,
Een paer dat met de knods geheele troepen trof.
Noch Herkules geweer noch hunne maghtige armen
Vermoghten niet in noot hun leven te beschermen,Ga naar voetnoot487-88
Noch oock hun vader, helt Melampus, toghtgenoot
490[regelnummer]
Van grooten Herkules, zoo lang hem, stoot op stoot,Ga naar voetnoot490
Het aertrijck wercks genoegh berockende al zijn dagen.
Terwijl hier Faro vast met bulderende vlaegen
Slechts wintbrack, dreef hy naer den buldraer, die vast keef,Ga naar voetnoot493
Een' spitsen schicht, die in 't gehemelt hangen bleef.
495[regelnummer]
Rampzaelge Cydon, gy al mede [die, verzopen
In minne, Klytius, uw wellust, naer moet loopen,Ga naar voetnoot496
| |
[pagina 52]
| |
370 volght, op wiens kaecken de blonde baert eerst uitloopt, waert 371 door de hant des Dardaners neergehouwen; en zoudt 'er [zonder 372 meer om de minne der jongelingen, die u altijt beving, te peinzen] 373 deerlijck toe leggen, 't en ware de bende der gebroederen u te ge-Ga naar voetnoot373-74 374 moet komende, had bestuwt. Deze, d'afkomst van Forkus, zeven 375 in getale, worpen zeven schichten, die ten deele vergeefs op helm 376 en beuckelaer afstuiten: de goedertiere Venus keert 'er een deelGa naar voetnoot376 377 af, die slechts zijn lichaem schrabben, en Eneas spreeckt den ge- 378 trouwen Achates aen: breng slechts schichten aen [mijn hantGa naar voetnoot378-80 379 schoot 'er op den Rutulen niet eenen te vergeefs] die op de velden 380 van Ilium de Grajen in 't lijf staecken. Toen greep hy een groote 381 speer, en smeet: zy vloogh, en sloegh door Meons koperen beucke- 382 laer en pantser hem met een de borst in stucken. Alkanor, de broe- 383 der, quam hem te hulp, en onderstutte zijnen broeder in 't vallen 384 met de rechte hant. Stracks komt 'er een speer door Alkanors armGa naar voetnoot384 385 gevlogen, die al bebloet haren gangk gaet, en zijne hant blijft,Ga naar voetnoot385 386 gelijck verstorven, by zijn lijf neêrhangen. Numitor, den schichtGa naar voetnoot386 387 toen uit zijn anderen broeders lichaem ruckende, schoot naerGa naar voetnoot387 388 Eneas, doch kost hem niet wonden, en hy schrabde met de speer 389 slechs de heup van den grooten Achates. Lausus, noch jongkGa naar voetnoot389-90 390 en frisch van leden, en moedigh op zijn Kurien, komt 'er by, en 391 treft Dryope zwaerlijck van verre met zijn stijve speer, onder deGa naar voetnoot391 392 kin, door de keel, en beneemt hem, die noch sprack, leven en 393 spraeck al t'effens, zoo dat hy op zijn voorhooft tegens d'aerdeGa naar voetnoot393 394 aenploffende, het dicke bloet ten monde uitbraeckte. Lausus velde | |
[pagina 53]
| |
Wiens kin aen 't botten, u een' blonden baert belooft,]
Wort door 's Dardaeners hant van 't leven schier berooft,Ga naar voetnoot498
En neêrgehouwen zoudt'er deerlijck blijven slaepen,
500[regelnummer]
Oock langer om geen min van wulpsche en jonge knaepen,Ga naar voetnoot500
Die u doorgaens beving, meer peinzen, hadde u nietGa naar voetnoot501
Der broedren bende, die hier tusschen beide schiet,
Terstont met maght bestuwt. dees, zeven in getale,
Van Forkus afkomst, worpt al teffens zevenmaeleGa naar voetnoot504
505[regelnummer]
Met schichten, afgestuit op helm en beuckelaer,
Ten minste voor een deel: want Venus neemtze waer,Ga naar voetnoot506
Keert zommigen, die slechts het vel van buiten wrijven:
En vorst Eneas spreeckt Achates aen: waer blijven
De schichten? breng slechts aen, [mijn hant en schoot niet een'
510[regelnummer]
Op Rutuliers vergeefs,] die rondom Troje heen
In 't lijf van Griecksche doôn en bleecke lijcken staecken.Ga naar voetnoot508-11
Hy greep een groote speer, smeet toe: zy, heet op 't raecken,Ga naar voetnoot512
Vloogh recht door Meons schilt, en kopren beuckelaer,
Sloegh borstpanssier en borst in stucken, fel en zwaer.
515[regelnummer]
De broêr Alkanor quam hem helpen, en beschutten,
En met zijn rechte hant den broeder onderstutten
In 't vallen: maer terstont op heeter daet, al warmGa naar voetnoot517
Komt eene speer, die vlieght Alkanor door den arm,
En gaet haer' gangk. zijn hant blijft aen de zenuw hangen,Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Verstorven by zijn lijf: dies Numitors verlangen
Naer wraeck den warmen schicht uit zijn heer broeders lijf
Noch ruckte, schoot naer vorst Eneas, fel en stijf,
Doch trof hem niet: de speer in 't vliegen schrabt den grooten
Achates langs de heup. nu komt'er aengeschoten
525[regelnummer]
Prins Lausus, jongk en frisch van leden, en, vol moedt
Op zijne Kuriën, treft Dryope in dien gloetGa naar voetnoot526
Te jammerlijck van verr' met zijne stijve speere,
Beneên de kin door keel en strot, beneemt den heere
Het leven en de spraeck, terwijl de mont noch sprack,
530[regelnummer]
Zoo dat hy op zijn' mont voorover met een' krack
Ter aerde nederplofte, en 't bloet heel dick uitbraeckte.
| |
[pagina 54]
| |
395 noch door verscheide toevallen drie Thracianen, van het volck, datGa naar voetnoot395 396 heel hoogh Noortwaert woont; en drie zoons van hunnen vaderGa naar voetnoot396Ga naar voetnoot396-97 397 Idas, van den bergh Ismarus, hun vaderlant, herwaert gezonden. 398 Hier op quamen Halesus, en d'Aurunkaensche troepen aenge-Ga naar voetnoot398 399 ronnen: Messapus, Neptuins afkomst, met zijn brave ruitery quamGa naar voetnoot399 400 oock herwaert aenstooten. Nu poogen deze, nu die elckandereGa naar margenoot+Ga naar voetnoot400Ga naar voetnoot400-401 401 te verdrijven: men vecht zelf op de grens van Ausonie. GelijckGa naar voetnoot401 402 stormwinden, aen de ruime lucht in krackeel gerakende, den strijtGa naar voetnoot402 403 met een gelijcke maght en gramschap aenheffen, en zy zelfs nochteGa naar voetnoot403 404 wolcken nochte zeebaren elckandere onderling wijcken willen,Ga naar voetnoot404 405 en de slagh lang in twijfel hangt, terwijlze alle tegens een gekantGa naar voetnoot405 406 staen: niet anders rennen Trojaensche heirspitsen en Latijnsche 407 heirspitsen tegens een, zetten voet by voet, en man tegens manGa naar voetnoot407-408 408 op. Maer toen Pallas, aen eenen anderen oort, d'ArkadischeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot408-409 409 benden, niet gewoon te vechten, den Latijnen, die achter hen her 410 waren (daer eertijts een vliet den gront wijdt en breet met rondeGa naar voetnoot410-11 411 keien bespreide, en 't geboomte langs d'oevers uitruckte) zaghGa naar margenoot+ 412 den rugh bieden; naerdien de verwilderde aert der plaetse hen 413 riedt van de paerden af te zitten; zoo ontvonckte hy [het welckGa naar margenoot+Ga naar voetnoot413 414 in noot en verlegenheit noch d'eenige middel is] hun strijtbaerGa naar voetnoot414 415 hart, nu door smeecken, dan door bittere woorden: mijn spits- 416 broeders, waer vliedt ghy hene? Ick bidde u, om u zelfs en uweGa naar voetnoot416 417 vrome daden, om den naem van Vorst Evander, en zijn uitge-Ga naar voetnoot417-18 | |
[pagina 55]
| |
Prins Lausus velde noch, terwijl zijn yver blaeckte,
Doch op verscheide wijs, dry Thraciaenen neêr,
Van 't volck dat Noordwaert woont in sneeu en winterweêr,
535[regelnummer]
En noch dry wackre zoons van Idas, hunnen vader,
En Ismarus den bergh, hun vaderlant, te gader
Gezonden herwaert aen. Halesus op 't geroep
Komt aengeronnen met zijne Aurunkaenen, troep
Op troep. Messapus, uit den Godt Neptuin gesproten,
540[regelnummer]
Komt met de bloem en 't puick der ruitren aengestooten.
Nu poogen dees, nu die elckandere uit het velt
Te drijven, en men vecht en oorloght met gewelt,
Zelf op d'Ausoonsche grens. gelijck de storremwinden
In 't ruim gewest der lucht, als razende en ontzinden,
545[regelnummer]
Geraeckende in krackeel, met een gelijcke maght
En toornigheit den strijt aenheffen, uit hun kracht,Ga naar voetnoot546
Daer geene wolck noch golf elckandre willen wijcken,Ga naar voetnoot547
En d'oorloghskans een wijl in twijfel hangt, gelijcken
By huns gelijcken staen, en tegens een gekant:
550[regelnummer]
Niet anders rennen hier met maght gelijckerhantGa naar voetnoot550
Trojaensche heirspits en de heirspits der Latynen
Hardtneckigh tegens een, zoo veele als hier verschijnen,
En zetten voet by voet, en man op tegens man.
Maer als prins Pallas, mede een hooft van 't krijghsgespan,Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
d'Arkader benden, niet gewoon te voet te streven,Ga naar voetnoot555
Den Latijnisten [die hen vast te rugge dreven,Ga naar voetnoot556
Daer eer de waterstroom den gront, heel wijt en breet,
Vol ronde kaien zaeide, en boomen nedersmeetGa naar voetnoot558
Langs d'oevers,] zagh den rugh uit angst en vreeze bieden,
560[regelnummer]
Naerdien 't verwilderen der plaetse en noot hen riedenGa naar voetnoot560
Van 't paert te zitten; zoo ontvonckt hy ['t welck gewis
In noot en halsgevaer noch 't eenigh middel is,]
De strijtbre harten, nu door bittre en scherpe woorden,
En dan door smeecken: ô mijn spitsbroêrs, naer wat oorden,
565[regelnummer]
Waerheene vlught gy? och, ick bidde u, om uw faem
Van vroomheit, en u zelfs, om vorst Evanders naem,
Om zijn zeeghaftigheit, en uitgevoerde toghten,
| |
[pagina 56]
| |
418 voerde toghten, en mijn fortuin, die nu op den roem des vaderlantsGa naar voetnoot418-19 419 vlamt; houdt toch stant. Men moet met den stalen degen doorGa naar voetnoot419 420 den vyant henebrekende, zich den wegh banen, daer die drangGa naar voetnoot420-22 421 van mannen allerdichtst op ons aenperst: het hooghhartige vader- 422 lant eischt u en Pallas, den Overste, weder herwaert op. Geene 423 Goden bestoken ons; zy hebben zoo wel een lijf te verliezen alsGa naar voetnoot423 424 wy; wy hebben zoo wel handen, en zijn zoo sterck als zy. Ziet, 425 wy worden van den grooten hinderbeer der zee besloten: de vlughtGa naar voetnoot425 426 te lande is ons al benomen: of willen wy door zee naer Troje toeGa naar voetnoot426-27 427 tyen? Zoo spreeckt hy, en borst midden onder den vyant in. HierGa naar margenoot+Ga naar voetnoot427 428 bejegent hem Lagus eerst, door aendrift van zijn dwers nootlot.Ga naar voetnoot428 429 Terwijl dees eenen zwaerwightigen steen van den gront afruckte, 430 dreef Pallas hem eenen snorrenden schicht midden in het rugge- 431 been, daer de ribben vast zijn, dat de speer hecht in het beenGa naar voetnoot431 432 steken bleef. Hisbon raeckte Pallas, die nederbuckte, om denGa naar voetnoot432 433 schicht uit te trecken, niet van boven, gelijck zijne hoop was: 434 want terwijl Hisbon, om zijn dischgenoots wreede doot razende,Ga naar voetnoot434 435 en niet op zijn hoede, toeschoof, zoo trof Pallas hem te vore, enGa naar voetnoot435 436 duwde het lemmer in d'opgeblaze long. Hier na rande hy HelenusGa naar voetnoot436 437 aen, en Anchemolus, die uit Rhetus ouden stam gesproten, zijnGa naar voetnoot437-38 438 stiefmoeders bedde derf schoffeeren. Ghy tweelingen, DauciasGa naar voetnoot438-39 439 en Thymber, Larus afkomst, elckandere zoo gelijck van aenzicht, 440 dat uwe ouders u (een aengename dolinge voor hen) niet kondenGa naar voetnoot440 | |
[pagina 57]
| |
En mijn Fortuin, die u nu aenmaent, als verzochten,
Op d'eer en prijs vlamt van het lieve vaderlant,
570[regelnummer]
Betrout uw voeten niet, maer houdt kloeckmoedigh stant.Ga naar voetnoot568-70Ga naar voetnoot570
Men moet met sabelen door 's vyants standertvaenenGa naar voetnoot571
En heirspits breeckende den wegh ter eere baenen,
Daer die gepropte drang van mannen, dicht gekant,
Ons voor de borst stoot. het hooghartigh vaderlant
575[regelnummer]
Eischt u, en Pallas, 't hooft der benden, herwaert heenen.Ga naar voetnoot573-75
Geen Goden dreigen ons met dondren voor de scheenen.Ga naar voetnoot576
Zy stellen oock hun lijf in stervens noot als wy.Ga naar voetnoot577
Wy hebben handen, en een hart in 't lijf als zy.
De hinderbeer der zee besluit ons met zijn stroomen.
580[regelnummer]
De vlught te lande is ons geheel en al benomen.
Of willenwe door zee naer 't rijck van Troje staen?
Zoo spreeckt hy, en berst uit, op zijnen vyant aen.Ga naar voetnoot582
Hier komt hem Lagus eerst door zijn dwers nootlot tegen,
Prins Pallas, midlerwijl dees neêrbuckte, al verlegenGa naar voetnoot584
585[regelnummer]
Om eenen zwaeren steen te rucken van den gront,
Dreef eenen scherpen schicht, die toesnort, daer hy stont,
Hem recht in 't ruggebeen, waeraen de ribben hechten,
Dat die in 't been heel diep bleef steecken. onder 't vechten
Raeckt Hisbon Pallas niet [die neêrbuckte, om het punt
590[regelnummer]
Te trecken uit den rugh,] op wien hy 't had gemunt,
Van boven, als zijn wraeck het hoopte, al t'opgeblazen:Ga naar voetnoot591
Want toen nu Hisbon, luide aen 't bulderen en razen,
Om 't schricklijck onheil van zijn' lieven dischgenoot,
Niet op zijn hoede, fel naer Lagus vyant schoot,
595[regelnummer]
Was Pallas reede, eer 't spits van Hisbon hem bespronge,Ga naar voetnoot595
En duwde 't lemmer in zijne opgeblaze longe.
Nu rant hy Helenus, en Anchemolus aen,
Die, uit den ouden stam van Retus, durf bestaen
Zijn stiefmoêrs eerlijck bed te schenden, en schoffeeren.Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
Gy tweelingen zult oock mijn wapendichten eeren,
O vroome Daucias, en Tymber, [in een rijckGa naar voetnoot601
By Larus voortgeteelt, elckandre zoo gelijck
Van aengezicht, dat zelf uwe ouders geen van beiden,Ga naar voetnoot603
Een lieve doolinge voor hunliên, onderscheiden,]
| |
[pagina 58]
| |
441 onderscheiden, quaemt oock op den Rutulischen acker te sneuve-Ga naar voetnoot441 442 len. Maer nu teeckende Pallas u al te hardt: want Evanders klingGa naar voetnoot442 443 nam, o Thymber, u het hooft wech, en, o Daucias, Larus zoon,Ga naar voetnoot443 444 uw afgehouwe rechte hant zoeckt naer u, en de half doode vingers 445 lillen, en tasten noch naer het zwaert. Droefheit en schaemte,Ga naar voetnoot445 446 onder een gemengt, wapenden d'Arkaders op het aenmanen dezesGa naar voetnoot446 447 mans tegens den vyant, toenze zijn doorluchtige daden zagen.Ga naar voetnoot447 448 Daer na doorstack Pallas Rheteus, die hem met den wagen en 449 twee paerden voorby reedt, en zoo veel uitstels kreegh Ilus noch:Ga naar voetnoot449 450 want hy had Ilus van verre met maght een speer toegeschoten, die 451 van Rheteus, midden in hare vlught, onderschept wiert, terwijlGa naar voetnoot451 452 hy, o beste Teuthras voor u en uwen broeder wechvloot; en vanGa naar voetnoot452 453 den wagen half doot aftuimelende, op den Rutulischen bodem met 454 zijne hielen spartelde. En gelijck de huisman in den gewenschtenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot454Ga naar voetnoot454-59 455 zomertijt, als de wint opsteeckt, het bosch in lichten brant zet, en 456 de geweldige vlam het hout in het midden haestigh aengrijpende, 457 zich te gelijck wijt en zijdt uitbreit: terwijl d'ackerman, hier vanGa naar voetnoot457-58 458 meester geworden, en neergezeten, het vier vast lustigh ziet 459 voortslaen: niet anders sluit al de maght der mackeren zich dicht 460 in een, om u, o Pallas, te helpen. Maer Halesus, fors in den oor-Ga naar voetnoot460 461 loogh, streeft, onder de beschuttinge van zijnen beuckelaer en 462 zwaert, tegens den vyant aen. Hy verslaet Ladon, Feres, en Demo- 463 dokus, en berooft met zijnen schitterenden degen Strymonius deGa naar voetnoot463 464 rechte hant, toen hy naer zijnen strot taste. Hy klinckt Thoas metGa naar voetnoot464 465 eenen steen voor den kop, dat het beckeneel, met bloedigh breinGa naar voetnoot465 | |
[pagina 59]
| |
605[regelnummer]
Quaemt oock te sneuvelen, in 's Rutuliers landou.
Maer Pallas tekende u te hardt, uw' stam ten rou:
Want vorst Evanders zwaert nam Thymber kort het leven,Ga naar voetnoot607
En streeck hem 't hooft van 't lijf, en Daucias most sneven,
Daer d'afgehouwe hant den arm zocht op en neêr.Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
De vinger hallef doot tast lillend naer 't geweer.
De schaemte en rou gemengt d'Arkadischen ontsteecken,
Gemoedight door dien helt, daer zy hem in zien breecken,Ga naar voetnoot612
En zijne dapperheên uitmunten op een ry.Ga naar voetnoot613
Als Retus in karros prins Pallas ruckt voorby,Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
Wort hy van Pallas gladt doorsteecken onder 't rijden,Ga naar voetnoot615
En zoo veel uitstel kreegh noch Ilus voor zijn lijden:
Want hy had Ilus al van verre een spitse speerGa naar voetnoot617
Geschoten naer het lijf, en Retus het geweer
In 't vliegen onderschept, terwijl hy zocht te vlughtenGa naar voetnoot618-19
620[regelnummer]
Voor u en uwen broêr, ô Teuthras, en met zuchten
En hallef doot om laegh van zijnen wagen viel,
En Turnus bodem smeet met spartelenden hiel.Ga naar voetnoot622
Aleveneens gelijck, by heldre zomertijden
Wanneer een snelle wint opsteeckende aenkomt glijden,
625[regelnummer]
En al het drooge bosch in lichte vlammen stelt,
De vlam de schors en 't hout in 't midden vat en zwelt,Ga naar voetnoot626
En teffens wijt en zijt zich uitspreit, snel en wacker,Ga naar voetnoot627
Terwijl hier d'ackerman gezeten op den acker,
Den brant, naer zijnen wensch, ziet voortslaen in zijn kracht:
630[regelnummer]
Niet anders sluiten al de Troischen hunne maght
Beknopt en dicht in een, om Pallas t'onderstutten.Ga naar voetnoot631
Halesus, fors in 't slaen, streeft toe, op 't stout beschutten
Van zwaert en beuckelaer, naer 's vyants heir en hooft,Ga naar voetnoot632-33
Slaet Ladon, Demodook, en Feres, en berooft
635[regelnummer]
Strymonius de hant met zijnen blooten degen,
Terwijl hy naer den strot wil tasten. na dien zegenGa naar voetnoot636
Verplet hy Thoas 't hooft met eenen kay, zoo platGa naar voetnoot637
Dat beckeneel en brein gemengt daer heene spat.
| |
[pagina 60]
| |
466 gemengt, daer hene spat. Halesus vader, zijn zoons nootlot spel-Ga naar voetnoot466 467 lende, verstack hem in de bosschen: toen nu d'oude man zijn 468 oogen onder de grijze winckbraeuwen loock, sloegen de Schick-Ga naar voetnoot468 469 godinnen haer handen aen den zoon, en heilighden aen EvandersGa naar voetnoot469 470 geweer hem op, die van Pallas, na dit gebedt, gezocht wert: oGa naar voetnoot470 471 vader Tyber, verleen nu dit stalen punt, waer mede ick mick,Ga naar voetnoot471 472 geluck en vaert, om den onversaeghden Halesus recht door de 473 borst te varen: ick zal zijne wapens en plonderaedje aen uwe eickGa naar voetnoot473 474 ophangen. De Godt verhoorde die woorden, terwijl Halesus Imaon 475 beschutte; en d'ongeluckige zijn wapenlooze borst voor den Ar-Ga naar voetnoot475 476 kadischen schicht bloot gaf. Maer Lausus, alleen zoo maghtigh,Ga naar voetnoot476 477 als een groote hoop krijghsvolx, niet lijdende dat zijne troepen 478 om de neêrlaegh van zoo groot een' man versuften, holp eerstGa naar voetnoot478 479 Abas, die alleen den vyant staende hielt, en tegenhielt, om hals,Ga naar voetnoot479 480 toen hy hem bejegende. Hier blijven Arkaders en Hetruschen,Ga naar voetnoot480 481 en Teukren, der Griecken handen ontworstelt. De benden hortenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot481Ga naar voetnoot481-82 482 tegens een, met gelijcke krachten en Oversten. D'achtersten ver-Ga naar voetnoot482 483 dicken de heirspitsen, en de drang verbiet geweer en handen te 484 reppen. Aen dezen kant dringt en drijft 'er Pallas op in: Lausus 485 in het tegendeel aen den anderen kant; en zy verschillen luttel inGa naar voetnoot485 486 jaren, en zijn schoon van leest; doch Fortuin weigerde hun den 487 wedertoght naer het vaderlant: nochtans leedt de groote hemel-Ga naar voetnoot487 488 vooght niet, datze zelfs elckandere aenrandden. De doot is hun 489 flus, onder eenen grooter vyant, beschoren. Ondertusschen ver-Ga naar voetnoot489 | |
[pagina 61]
| |
Halesus vader, die zijn zoons fortuin kon spellen,
640[regelnummer]
Verstack hem in het bosch. als d'oudeman ter hellenGa naar voetnoot640
Gingk vaeren, d'oogen loock, bedeckt van 't grijze haer
Der winckbraeu, namen hem de Schickgodinnen waer,Ga naar voetnoot642
En sloegen hant aen 't kint, en heiligden voor ander
Den zoon te zamen aen 't geweer van vorst Evander.Ga naar voetnoot643-44
645[regelnummer]
Prins Pallas heeft het met dees bede op hem gemunt:
O vader Tyber, hoor mijn bede, en geef dit punt,
Waermede ick mick, geluck en vaert, om op uw winckenGa naar voetnoot647
Het door Halesus borst, die forsse borst, te klincken.
Ick zal den wapenroof, hem uitgeschud zoo vroom,Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
Ophangen, u ten prijs, aen uwen eicken boom.
De Godt verhoort zijn bê, terwijl Halesus armen
Imaon in den strijt beschutten, en beschermen,Ga naar voetnoot651-52
En hy rampzalighlijck zijn wapenlooze borst
Te bloot gaf voor den schicht van dien Arkader vorst.
655[regelnummer]
Maer Lausus, maghtiger alleen dan eene bende,
Niet lijdende dat zoo veel troepen om d'elende
En neêrlaegh van een' man vertwijfelden, vernieltGa naar voetnoot657
Eerst Abas, die alleen den vyant staende hielt,
En tegenhielt, zoo dra hy hem voor 's hants bejegent.Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
Hier sneeft d'Arkader, en de Trojer, zoo gezegentGa naar voetnoot660
Den Grieck ontworstelt, en 't Hetrurische oorloghsbloet.Ga naar voetnoot661
De benden horten op elckandere met moedt.
Zoo overste als soldaet, en met gelijcke krachten.
De hindertoght verdickt zijn heirspits, en de maghten.Ga naar voetnoot664
665[regelnummer]
De drang verbiet geweer te reppen, en de hant.
Prins Pallas dringt en drijft met kracht aen dezen kant,
En Lausus wederom met kracht aen d'andre zijde.
Zy zijn elckandere in hun jeught gelijck, en blijdeGa naar voetnoot668
Van opzicht, schoon van leest: doch 't oorloghsavontuurGa naar voetnoot669
670[regelnummer]
Ontzeght hun alle bey den weêrtoght naer den muur
Van 't vaderlant: noch leedt Jupijn niet dat hun handenGa naar voetnoot671
Elckandre in 't velt bestaen gewapent aen te randen.Ga naar voetnoot672
De doot is, onder een veel grooter vyant, t'hansGa naar voetnoot673
Hun bey beschoren. nu, geduurende de kans
| |
[pagina 62]
| |
490 maende de zorghvuldige zuster Turnus, die op zijnen snellenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot490 491 wagen midden onder de benden reedt, Lausus t'ontzetten. Zoo 492 dra hy zijne mackers zagh: het is tijt den strijt te staken; ick wil 493 alleen tegens Pallas aengaen; Pallas behoort my alleen toe. IckGa naar margenoot+Ga naar voetnoot493 494 wenschte dat het zijn vader zelf aenzage. Zoo spreeckt hy, en op 495 dien last ruimen zijn mackers het vlacke velt. Maer Pallas zich, 496 over 't opruimen der Rutulen en den nadruck van dat gebodt,Ga naar voetnoot496 497 verwonderende, staet stom om Turnus, beziet en doorziet dienGa naar voetnoot497 498 groflijvigen wel stijf van verre; en treet met dusdanigh een redeGa naar voetnoot498 499 des Konings rede tegen: ick zal nu, om het strijcken van dienGa naar voetnoot499 500 vetten buit, of om een vermaerde doot, geprezen worden: mijnGa naar voetnoot500 501 vader getroost zich ieder lot van deze beide: laet dreigementen 502 varen. Zoo sprekende treet hy midden op het vlacke velt. d'Ar- 503 kaders worden kout, en hun bloet treckt naer het hart. Turnus 504 sprongk van den wagen, en ruste zich toe, om hem te voet by teGa naar voetnoot504 505 komen: en gelijck de leeuw, die van een groote hooghte in hetGa naar margenoot+Ga naar voetnoot505 506 velt van verre eenen kitteloorigen stier ziet staen, toevlieght; metGa naar voetnoot506 507 zulck een gelaet quam Turnus hem op. Toen Pallas docht, datGa naar voetnoot507 508 Turnus binnen scheuts was, en men hem met eenen speerscheutGa naar voetnoot508 509 bereicken kon, begost hy toe te treden, en sprack aldus den hoogenGa naar voetnoot509 510 hemel aen; of het lot hem, die zich tegens een ongelijcke partyGa naar voetnoot510 511 verzetten durf, helpen wou: o Alcides, ick bidde u, om mijn vadersGa naar margenoot+Ga naar voetnoot511Ga naar voetnoot511-12 512 onthael, en de tafels, daer ghy, een vreemdelingk, gingkt aenzitten, 513 begenadigh mijn hooghhartigh bestaen: laet Turnus half doot myGa naar voetnoot513 | |
[pagina 63]
| |
675[regelnummer]
Des oorloghs, raet de zorgh der zuster voor d'elenden,Ga naar voetnoot674-75Ga naar voetnoot675
Dat Turnus, te karros in 't midden van zijn bendenGa naar voetnoot676
Gezeten, Lausus toch ontzette in dezen slagh.
Zoo dra prins Turnus zijn getrouwe mackers zagh:
Het is hoogh tijt, hoogh tijt den oorelogh te staecken.
680[regelnummer]
Mijn lust is voor de vuist zelf Pallas te genaecken.Ga naar voetnoot680
Ick eigen Pallas my alleen toe, wenschte graegh
Dat dit de vader met zijn eigene oogen zaegh.
Zoo spreeckt hy: op dien last vertrecken zijn genooten,
En ruimen hem een plaets: maer Pallas, om dien grooten
685[regelnummer]
En snellen nadruck van den koningklijcken last,Ga naar voetnoot685
Om 't ruimen van de plaets der Rutulen, zich vast
Verwondrende, staet stom, voor Turnus, trots te wagen,Ga naar voetnoot687
Doorziet dien trotsen gast van verre, en onverslagen
Ontmoet den koning en zijn woort met dit geluit:Ga naar voetnoot689
690[regelnummer]
Nu zal ick, om 't genot van dezen vetten buit,
Of, om eene eedle doot gelooft, dees tweedraght scheiden.Ga naar voetnoot690-91
Mijn vader trooste zich een lot van deze beiden.Ga naar voetnoot692
Zoo spreeckt hy, en treet aen in 't midden van het velt.
d'Arkaders worden kout, hun bloet treckt heel ontstelt
695[regelnummer]
Naer 't hart toe. Turnus, voort ten wagen afgesprongen,
Rust zich groothartigh toe, om vierigh aengedrongenGa naar voetnoot696
Te voet hem toe te treên; en recht als van om hoogh
De leeu, die, in het velt van verre, voor zijn oogh
Een' kitteloorigen en norssen stier ziet weiden,
700[regelnummer]
Flux toevlieght, eveneens quam Turnus, na het scheidenGa naar voetnoot700
Des drangs, zijn' vyant op. zoo ras als Pallas dochtGa naar voetnoot700-701
Dat Turnus binnen scheuts, men hem bereicken moght,Ga naar voetnoot702
Begon hy toe te treên, en sprack aldus den hoogen
En heldren hemel aen, of 't lot door zijn vermogenGa naar voetnoot704
705[regelnummer]
Hem helpen wou, die zich verzette tegens eenGa naar voetnoot705
Party, al t'ongelijck in kracht. hy badt: verleen
Verleenme, Alcides, [om mijn vaders gastvryheden,
En zijne tafels, daer gy vreemde, op zijn gebeden
U zelven zetten gingt,] uw gunst in dezen noot:
710[regelnummer]
Begunstigh mijn bestaen. laet Turnus, hallef doot,
| |
[pagina 64]
| |
514 zijn bloedige wapens zien wechslepen, en met gebrokene oogen 515 my voor zijnen meester bekennen. Alcides hoorde den jongelingk,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot515 516 smoorde den zwaren zucht in het binnenste van zijn harte, en 517 storte tranen te vergeefs. Toen sprack vader Jupiter zijnen zoonGa naar voetnoot517 518 Herkules aldus vriendelijck aen: Elck heeft zijnen gezetten dagh:Ga naar voetnoot518 519 de tijt van een iegelijcks leven is kort, en onherhaelbaer; maerGa naar voetnoot519 520 zijne faem door daden uit te breiden, dat is een werck van deught.Ga naar voetnoot520 521 Onder de muren van Troje sneuvelden zoo vele kinders van 522 Goden: ja mijn eige afkomst Sarpedon bleef 'er oock: TurnusGa naar voetnoot522 523 wort mede van zijn nootlot geroepen, en is al gekomen aen den 524 paelsteen van zijnen gezetten tijt. Zoo spreeckt hy, en keert zijneGa naar voetnoot524 525 oogen van de Rutulische landen af. Maer Pallas worpt uit al zijnGa naar margenoot+Ga naar voetnoot525 526 maght met een speer, en ruckt het blinckende lemmer uit de 527 scheede. De speer vlieght voort, en treft het uiterste dat de schou-Ga naar voetnoot527 528 ders bedeckt, en door den rant des beuckelaers zich eenen wegh 529 banende, schrabde endelijck Turnus groote lichaem. Turnus toen 530 met eenen eicken schicht, met een spits yzer beslagen, een poos 531 mickende, smeet op Pallas toe, en sprack aldus: bezie of onze 532 schicht beter raken kan. Zoo sprack hy, en het toegedreven spitsGa naar voetnoot532 533 sloegh midden door den beuckelaer, zoo dick met osseleder ge- 534 voedert, als met yzere en kopere platen voorzien, en priemde hemGa naar margenoot+Ga naar voetnoot534 535 door de dickte van het pantser in zijne manhaftige borst. Te ver- 536 geefs ruckt hy den warmen schicht uit de wonde: bloet en zielGa naar voetnoot536 537 borlen door eenen zelven gangk uit. Pallas plofte op zijn wondeGa naar margenoot+ 538 neder, dat de wapens krasten, en hy al stervende met zijnenGa naar voetnoot538 539 bloedigen mont het gras op 's vyants bodem beet. Turnus zet den 540 voet op zijne borst, en spreeckt: o Arkaders, vergeet niet dit aenGa naar voetnoot540 541 Evander te bootschappen; ick zende hem Pallas weder t'huis, | |
[pagina 65]
| |
My zijn bebloeden roof zien sleepen, onder 't rennen,Ga naar voetnoot711
En met geloocken oogh my voor zijn' meester kennen.
Alcides hoort de bê des jonglings in de lucht,
En smoortze diep in 't hart met eenen zwaeren zucht,Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Stort traenen te vergeefs. Jupijn, de groote vader,
Quam Herkles, zijnen zoon, toen met deze aenspraeck nader:
Een ieders tijt staet vast. elcks leven is hier kort,
En onherhaelbaer: maer zijn krijghsfaem onverdort
Door dappre daeden wijt en verre te verspreiden,
720[regelnummer]
Voeght d'eedle deught alleen. zoo veele Goden schreiden
Om zoo veel kinders van hun bloet, voor Priams stê
Gesneuvelt, en mijn zoon Sarpedon bleef 'er mê.
Het nootlot roept alreede om Turnus. hy magh schroomen,
En is al aen het endt van zijnen tijt gekomen.
725[regelnummer]
Zoo spreeckt hy, keert zich van des Rutlers bodem af.
Maer Pallas worpt een speer uit al zijn maght heel straf,
En ruckt het blinckend zwaert groothartigh uit de scheede.
De speer vlieght voort, en treft met haere punt en snede
Den tip van 't wapen, dat de schouders deckt, heel schaers,Ga naar voetnoot729
730[regelnummer]
En effen door den rant des stercken beuckelaers
Zich eenen wegh baent, schrabt en schuurt in 't endt de ledenGa naar voetnoot730-31
Van Turnus, grof van leest. hy staet met forsse schreden,Ga naar voetnoot732
En mickt een poos heel net met d'eickenhoute speer,Ga naar voetnoot733
Vooraen met stael gespitst, en smijt volslagen weêrGa naar voetnoot734
735[regelnummer]
Op Pallas toe, en spreeckt: nu zie wie best kan treffen.
Zoo spreeckt hy, en het spits gedreven slaet hem effenGa naar voetnoot736
En midden door den schilt, wel dick met ossenleêr
Gevoedert, en met staele en kopre plaeten zeer
Zorgvuldigh gestoffeert, en priemt hem door de dickteGa naar voetnoot739
740[regelnummer]
Des panssers in de borst, vol moedts, gelijck hy 't mickte.Ga naar voetnoot740
Prins Pallas ruckt vergeefs den warmen schicht terstont
Uit zijne borst, daer bloet en ziel door eenen mont
Der gaepende quetzuure op d' aerde nederplassen.
De vorst ploft op zijn borst, dat zijne wapens krassen,
745[regelnummer]
Hy met bebloeden mont, al stervende in den strijt,
Manhaftigh noch het gras op 's vyants bodem bijt.
Prins Turnus, met den voet op Pallas borst, spreeckt moedigh:Ga naar voetnoot747
Arkaders, nu vergeet geensins Evander spoedigh
Te bootschappen den doot van zijnen naesten vrient.Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
Ick stuur hem Pallas t'huis, gelijck hy wel verdient.Ga naar voetnoot750
| |
[pagina 66]
| |
542 gelijck hy verdiende. Wat eere aen het graf, wat troost aen deGa naar voetnoot542Ga naar voetnoot542-43 543 begraefenis vast is, dat schenck ick hem: het staet hem dier ge- 544 noegh, dat hy Eneas huisde en hoofde: en zoo sprekende trapteGa naar voetnoot544 545 hy den doode met zijnen slincken voet, en ruckte hem van 't lijf dienGa naar margenoot+ 546 wapengordel, zwaer van beslagh, uitbeeldende het schelmstuck,Ga naar voetnoot546 547 hoe een hoop jongelingen, op eenen zelven bruiloftsnacht, zoo 548 schendigh in hun bloedige bruiloftskamer vermoort wierden: hetGa naar voetnoot548 549 welck van Eurytion, een goet meester, rijckelijck in gout uitge-Ga naar voetnoot549 550 houwen was; en Turnus nu ten buit gevallen, van blijschap deedGa naar voetnoot550 551 opspringen: de mensch weet luttel wat hem by nootlot beschoren 552 zy, en kan uit hoovaerdye zich in voorspoet niet matigen. Een 553 tijt wil 'er komen, wanneer Turnus om al zijnen schat zal wenschenGa naar voetnoot553 554 Pallas noit aengetast te hebben, en dien buit en dagh vervloecken. 555 Maer de megenoten dragen Pallas op eenen schilt al zuchtendeGa naar voetnoot555 556 en weenende wech. O jongelinck, die uwen vader tot droefheit 557 en groote eere t'huis komt; dees dagh was d'eerste, die u in den 558 oorloogh zont, en die u wechruckte, doch niet zonder eenen ge-Ga naar voetnoot558 559 weldigen hoop Rutulen mede te slepen. 560 En nu komt geen los gerucht, maer een gewisser bode vanGa naar margenoot+Ga naar voetnoot560 561 zulck een ongeval naer Eneas toegevlogen: dat naulix een schredeGa naar voetnoot561-62 562 tusschen zijn volck en de doot, en het tijt is den deizenden TeukrenGa naar voetnoot562 563 te hulpe te komen. Hy verhit van toorne, maeit met den zwaerde 564 neder al wat hem eerst bejegent, en baent met den stalen degenGa naar voetnoot564 565 zich eenen ruimen wegh door den drang, om u, o hoovaerdigeGa naar voetnoot565 566 Turnus, al roockende van bloet, by te komen. Pallas, Evander,Ga naar voetnoot566 | |
[pagina 67]
| |
Wat eer aen 't graf, wat troost noch vast is aen 't begraven,
Dat neeme hy in danck, als eene van mijn gaven.
Het staet hem dier genoegh dat hy Eneas hooft
En huist. zoo spreeckt hy, trapt den doôn, van ziel berooft,
755[regelnummer]
Met zijnen slincken voet, en ruckt hem van de lenden
Dien wapengordel, rijck beslagen, daer d'elenden,
In 't hof van Danaüs gevallen, staen gewracht,Ga naar voetnoot757
Hoe een hoop bruigoms, op een' zelven bruiloftsnacht,
Zoo schendigh zijn gesmoort in 't bloet der bruiloftskamer,
760[regelnummer]
Het welck Eurytion, voor andren aengenaemer
In kunst, dus rijckelijck in gout gedreven hadt,Ga naar voetnoot760-61
En Turnus nu ten buit gevallen, als een schat,Ga naar voetnoot762
Van blyschap juichen holp. de mensch weet van te voren
Heel luttel van zijn lot, by nootlot hem beschoren,
765[regelnummer]
En kent uit hoovaerdye in voorspoet maet noch staet.Ga naar voetnoot765
De tijt wil komen, als prins Turnus, bloot van raet,Ga naar voetnoot766
Om alle zijnen schat zal wenschen en begeeren
Dat hy noit had bestaen prins Pallas te schoffeeren;
Zal vloecken dezen dagh, en teffens dezen buit.Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
De toghtgenootschap draeght den dooden Pallas uitGa naar voetnoot770
Den slagh op eenen schilt, al zuchtende en met rouwe.
O brave jonglingk, die uw vaders erflandouwe,
Tot een geweldige eer, en droefheit, en geklagh,
Nu weder t'huis komt. och, dees dagh was d'eerste dagh,
775[regelnummer]
Die u ten oorlogh zondt, en teffens ons ontruckte,
Doch geensins zonder hier, zoo lang het u geluckte,Ga naar voetnoot776
Een' stapel Rutuliers te sleepen naer het graf.
Nu komt geen los gerucht, maer zeker postbode afGa naar voetnoot778
Met zulck een onheil naer Eneas toegevlogen,
780[regelnummer]
Dat tusschen al zijn volck en 't sterven voor hunne oogenGa naar voetnoot780
Geen schrede ruimte en het hoogh tijt is den Trojaen,
Die ree te rugge wijckt, in 't uiterst by te staen.Ga naar voetnoot782
Hy, heet van gramschap, maeit met zijnen degen neder
Al wat hem eerst ontmoet, en baent zich zelven weder
785[regelnummer]
Met stael een' ruimen wegh door dezen oorloghsdrang,
Om, roockende van bloet en neêrslagh, nu eerlang,Ga naar voetnoot786
O trotse Turnus, u t'ontmoeten, toe te streven.
| |
[pagina 68]
| |
567 en wat des meer zy, zweven voor zijn oogen; de tafels, daer hy,Ga naar voetnoot567 568 een vreemdelingk, eerst aenzat, en hoe zy hem de hant gaven.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot568 569 Daer na grijpt hy vier jongelingen, van Sulmon geteelt, en nochGa naar voetnoot569 570 zoo vele van Ufens opgevoedt, levendigh by den hals, om hen,Ga naar voetnoot570 571 tot een lijckofferhande voor de schim des overledens, op te offeren,Ga naar voetnoot571 572 en het lijckvier met den bloede der gevangenen te besprengkelen. 573 Toen hy daer na Magus een vinnige spiets van verre zou toe- 574 klincken, ontweeck dees behendigh den scheut, zoo dat de spietsGa naar voetnoot574 575 al drillende over hem henevloogh, en hy Eneas knie omhelzende, 576 ootmoedigh aldus sprack: ick bidde u, om uw vaders geest, enGa naar voetnoot576 577 de hoop van den aenkomenden Julus, spaer mijn leven, mijnenGa naar voetnoot577 578 zoon en vader ten gevalle. Ick heb een groot huis staen, daer een 579 maghtigh zilverwerck, kunstigh gedreven, en eenen schat vanGa naar voetnoot579 580 gewrocht en ongewrocht gout heel diep begraven leggen: derGa naar voetnoot580 581 Teukren zege hangt toch aen my alleen niet: nochte aen een mansGa naar voetnoot581 582 leven is u zoo veel gelegen. Zoo sprack hy, waer op Eneas aldus 583 antwoorde: bespaer alle die schatten van gout en zilver, waer 584 van ghy spreeckt, vry voor uwe kinderen. Turnus heeft die oor-Ga naar voetnoot584-85 585 looghskoopmanschap eerst afgeschaft, al toen hy Pallas versloegh. 586 Hier heeft mijn vader Anchises geest, hier heeft Julus gevoelenGa naar voetnoot586 587 af. Zoo sprekende vat hy met de slincke hant zijnen helm, en den 588 hals des genabiddenden omruckende, duwde daer het lemmerGa naar voetnoot588 589 tot het gevest toe in. Niet verre van hier was Emons zoon, Febus 590 en Dianes Priester, die zijn offerbonet met gewijde keelbandenGa naar voetnoot590Ga naar voetnoot590-91 591 onder de kin toestrickte, en in 't harnas, om zijn wit gewaet, van 592 boven tot beneden toe uitmuntte. Eneas trat toe, en dreef hem | |
[pagina 69]
| |
Evander, Pallas, wat dees meer is, zwieren, zwevenGa naar voetnoot788
Voor zijn gezicht; de disch, daer hy, een vreemdeling,
790[regelnummer]
Eerst aenzat, en hoe heusch de hofheer hem ontfing.Ga naar voetnoot790
Hy grijpt daerna vergramt vier wackre jongelingen,
Van Sulmon voortgeteelt, en, onder 't fel bespringen,Ga naar voetnoot792
Noch twee paer borsten, trots van Ufens opgevoedt,
Al levend by den hals, om hen tot offerbloet
795[regelnummer]
Voor 's overledens schim ten zoenaltaer te brengen,
En met gevangen bloet het lijckvier t'oversprengen.Ga naar voetnoot796
Toen hy nu Magus fel een worpspeer, spits en stijf,
Van verre, daer hy stont, zou klincken naer het lijf,
Ontweeck dees loos den scheut, zoo dat de spiets al drillende
800[regelnummer]
Hem over 't hooft vloogh, en hy, bang en angstigh trillende,
Eneas knien omhelsde, en sprack, ter doot bevreest:Ga naar voetnoot801
Ootmoedigh bidde ick u, om uw heer vaders geest,
De hoop van uw' Askaen, die opwast, spaer mijn leven,
Mijn' zoon en vader ten gevalle, die nu beven.
805[regelnummer]
'k Bezit een heerlijck huis, daer maghtigh zilverwerck,Ga naar voetnoot805
Vol kunst gedreven, en een schat, bewaert heel sterck,Ga naar voetnoot806
Een schat van gout, gewrocht en ongewrocht, begraven
En zeker leggen. het gelucken en hanthaven
Der zege hangt geensins aen my, ter doot toe bang,
810[regelnummer]
En 't leven van een' man is van een klein belang.Ga naar voetnoot810
Zoo sprack hy, en hierop Eneas: spaer die schatten
Van gout en zilver, daer uw woorden dus op pratten,Ga naar voetnoot812
Voor uwe kinderen. by Turnus, waert gestraft,
Is dees krijghskoopmanschap voorheene al afgeschaft,
815[regelnummer]
Toen hy prins Pallas trof. dit voelen nu te gader
Iülus, en de geest van mijnen grooten vader.
Zoo spreeckt hy, vat den helm met zijne slincke hant,
En voort den hals, die om gena bidt in dien stant,Ga naar voetnoot818
Omruckend, duwt de kling daerin tot aen 't geveste.
820[regelnummer]
De priester van Diane en Febus, die hem preste
Ten oorloge, een wiens haer met zijne altaerbonetGa naar voetnoot820-21
Bedeckt wiert, en gestrickt met banden, zonder smet,Ga naar voetnoot822
Beneên de kin, en om de keel, en die zijn leden
Bekleet in wit gewaet, van boven tot beneden,
825[regelnummer]
Waerover 't harnas blinckt, en uitmunt; dees een zoon
| |
[pagina 70]
| |
593 op het velt neder, en op den gesneuvelde tredende, offert dien,Ga naar voetnoot593 594 en bedeckt de plaets met een eerwaerdige schim. Serestus deGa naar voetnoot594 595 wapens verzamelende, brengtze op zijne schouders, u, o KoningkGa naar voetnoot595 596 Mars, tot een zegeteken toe. Cekulus, uit Vulkaens struick ge-Ga naar voetnoot596-97 597 sproten, en Umbro, van 't geberghte der Marsen afgestegen, 598 hervatten den strijt. Dardaens zoon zet 'er zich tegen (hy hadGa naar voetnoot598 599 met zijne kling Anxur de slincke hant, en den geheelen rant des 600 beuckelaers afgesmeten.) Dees sprack wat vermetel; geloofde datGa naar voetnoot600-603 601 zijn belezen geweldigen nadruk had, en zich eenen hoogen 602 ouderdom en vele jaren levens belovende, verhief misschien zijn 603 hart ten hemel toe. Tarquitus, van Boschgodt Faunus, by de Nymf 604 Driope, gewonnen, braveert in het tegendeel met zijn blinckendeGa naar voetnoot604 605 wapenen tegens hem aen, en ontmoet den verhitten Eneas, dieGa naar voetnoot605 606 met d'opgeheve spiets hem door zijn pantser en zwaerwightigenGa naar voetnoot606 607 beuckelaer klinckt: daer na houwt hy het hooft van den te ver-Ga naar voetnoot607 608 geefs biddende, die noch veel te zeggen had, ter aerde, en den 609 romp haestigh voortstootende, spreeckt in erren moede aldus:Ga naar voetnoot609 610 legh nu daer, ghy ontzaghelijcke: uw lieve moeder zal u niet ter 611 aerde brengen, nochte uwe leden in uw vaders graf bedelven:Ga naar voetnoot611 612 ghy wort den verslindende vogelen ten beste gegeven, of zult inGa naar voetnoot612 613 't water gesmeten, voor stroom henedrijven, daer de graege vis-Ga naar voetnoot613 614 schen uw wonden lecken. Eneas vervolght flux Antheus, en Lykas,Ga naar voetnoot614 | |
[pagina 71]
| |
Van Emon quam hier oock, den oorloge ongewoon.
Eneas treet hem toe, velt Emons zoon ter aerde,Ga naar voetnoot827
En, tredende op het lijck, bedeckt met deze eerwaerde
Gewijde schim de plaets, en wijtze aen Godt, en 't feest.Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Serest verzamelde de wapens onbevreest,
En offert op den neck aen Mars dit zegeteken.Ga naar voetnoot831
Helt Umbro, van 't geberght der Marsen, en die streecken,
En Cekulus, een telgh van 's hemels wapensmidt,
Hervatten nu den strijt. Eneas merckte dit,
835[regelnummer]
En zet zich rustigh schrap. hy had met zijnen degenGa naar voetnoot835
Alree de slincke hant van Anxur afgeslegen,Ga naar voetnoot836
Den rant des beuckelaers gekloncken van den schilt.
Dees stofte wat verwaent, geloofde wat te miltGa naar voetnoot838
Dat zijn belezen kracht en nadruck had van boven,Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Wist zich veel jaeren tijts en grijsheit te beloven,
Verhief misschien zijn hart te hoogh uit blinde hoop.
Tarquyt, Godt Faunus zoon, gewonnen by Dryoop,
Braveerde in 't tegendeel met blinckenden geweere
Recht voor hem, en ontmoete Eneas drift en speere,Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Die heet gekloncken wiert door zwaeren beuckelaer
En pansser, en hierna van 't hooft berooft, dat daerGa naar voetnoot846
Ter aerde nederploft, terwijl hy om genade
Noch aenhielt, doch vergeefs, en ydel, en te spade.
Eneas stoot den romp daer heene, en spreeckt gestoortGa naar voetnoot849
850[regelnummer]
In erren moede aldus: legh daer, gelijck 't behoort,
Ontzaghelijcke gast. geen Godtheit zal gehengen
Dat uwe moeder 't lijck nu zal ter aerde brengen,
En in uw vaders graf bedecken naer de wijs.Ga naar voetnoot853
Gy leght den vogelen op 't velt ten roove en spijs,
855[regelnummer]
Of zult, in 't nat geplompt, voor stroom de kil bedecken,Ga naar voetnoot855
Daer graege visschen noch uw versche wonden lecken.
De Troische Eneas volght flux Anteus op 't geroep,Ga naar voetnoot857
| |
[pagina 72]
| |
615 van Turnus eerste benden, en den stercken Numa, en den rossenGa naar voetnoot615 616 Kamertes, die van den groothartigen Volscens geteelt, de lant-Ga naar voetnoot616 617 rijckste in Ausonie was, en regeerde over Amyklen, daer niemantGa naar voetnoot617 618 zich reppen durf. Gelijck Egeon, die (zoo men zeit) hondert armen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot618 619 en hondert handen hebbende, het vier uit vijftigh monden en 620 keelen blies, toen hy tegens Jupijns blixems met vijftigh schildenGa naar voetnoot620-21 621 aenrammelde, en vijftigh zwaerden uitruckte: alzoo brult de zeeg- 622 haftige Eneas over al het vlacke velt, na dat zijn punt eens laeuwGa naar voetnoot622 623 geworden is: ja hy streeft tegens de borst van Nyfeus en zijneGa naar voetnoot623 624 vier paerden aen, die op hem toezetten; maer zoo dra zy hem van 625 verre zien aenstappen, en afgrijsselijck brullen, keerenze van vree-Ga naar voetnoot625 626 ze; en te rugh aen 't hollen, smijten hunnen wagenaer ten wagenGa naar voetnoot626 627 uit, en rucken naer strant toe. Ondertusschen geven Lukagus enGa naar voetnoot627 628 zijn broeder Liger zich met een paer witte paerden midden onder 629 den hoop: maer de broeder ment de paerden, de bitse LukagusGa naar voetnoot629 630 zwaeit den blancken degen. Eneas verdroegh het niet, datze zoo 631 verhit voortvoeren; hy viel 'er op in, en het stont vreesselijck,Ga naar voetnoot631 632 toen hy hun met zijne speer opquam. Liger sprack tegens hem:Ga naar margenoot+ 633 ghy ziet hier Diomedes paerden nochte Achilles wagen, of deGa naar voetnoot633 634 Frygiaensche velden niet: dit lant zal nu een einde van den krijgh 635 en uw leven zien. Zulcke woorden smijt d'uitzinnige Liger uit. DeGa naar voetnoot635 636 Trojaensche helt zoeckt hem niet met woorden te bejegenen; maerGa naar voetnoot636 637 worpt zijnen vyant eenen schicht naer het lijf. Terwijl LukagusGa naar voetnoot637 638 vooroverhellende, de rossen met slaen en prickelen voortjoegh,Ga naar voetnoot638 639 en het slincke been vooruitstekende, zich schrap zette om te 640 vechten, zoo snort de speer door den ondersten rant des blincken- | |
[pagina 73]
| |
En Lykas, oversten van Turnus volck en troep,
Den stercken Numa, en Kamertes, eenen blonden,Ga naar voetnoot859
860[regelnummer]
Des trotsen Volscens zoon, den rijcksten man, van gronden
En bosch en beemt in gansch Ausonie, en een' heer
Der stille Amyklen. als Egeon, die noch meerGa naar voetnoot862
Dan hondert armen hadde, en hondert stercke handen,
[Is 't waer het geen men zeght] en vier en vlam en branden
865[regelnummer]
Uit vijftigh monden en zoo veele keelen blaest,
Als hy Jupijn bestrijt, en, hoe de blixem raest,Ga naar voetnoot866
Met vijftigh beuckelaers hier tegens aen durf schitteren,
En vijftigh zwaerden treckt: zoo brulde, in dit verbitteren,Ga naar voetnoot868
De dappre Eneas hier zeeghaftigh over 't gras,
870[regelnummer]
Na dat het scherpe punt eens laeu geworden was.
Hy streeft oock naer de borst van helt Nyfeüs paerden,
Die op hem renden, maer wel haest van schrick bedaerden,Ga naar voetnoot872
Als zy hem komen zien van verre, trots en vlugh,
En hooren hoe hy brult. dat jaeght hun flux te rugh,
875[regelnummer]
Zoo datze in 't hollen den koetsier verongelucken,Ga naar voetnoot875
Ten wagen uitgesmackt, en snel naer strant toe rucken.
Terwijl geeft Lukagus en Liger mê, zijn broêr,
Met witte paerden zich in 't hart van 't krijghsrumoer.
De broeder ment het paert, en Lukagus, aen 't maeien,
880[regelnummer]
Is vreeslijck bezigh met de bloote kling te zwaeien.
De Troische Eneas leedt geensins dat zy verhit
Dus yverden, en viel met yver in: maer ditGa naar voetnoot881-82
Stont schricklijck, als hy met zijn speer hun quam ontmoeten.
Toen stofte Liger: gy ziet hier geen paerdevoeten
885[regelnummer]
Van Diomedes, noch Achilles wagen niet,Ga naar voetnoot885
Noch 't Frygiaensche velt. dit lant zal van 't verdriet
Des krijghs een ende zien, met eenen van uw dagen.
De dolle Liger smijt dit uit op zijnen wagen.Ga naar voetnoot888
De helt van Troje ontmoet hem niet met eenigh woort,
890[regelnummer]
Maer komt zijn' vyant met een' schicht van verre aen boort.
Terwijl nu Lukagus vooroverhelt, de paerden
Met slaen en prickelen, op datze krachten baerden,Ga naar voetnoot892
Fel voortjoegh, 't slincke been vooruitstack, en zich schrap
Naer 't vechten zette, quam een spitse worpschicht knapGa naar voetnoot894
895[regelnummer]
Gesnort door 't onderste des beucklaers, en zijn randen,
| |
[pagina 74]
| |
641 den beuckelaers: daer na doorboortze hem zijn slincke eechenis,Ga naar voetnoot641 642 en hy tuimelt, voor doot ten wagen uitgeschockt, over het veltGa naar margenoot+Ga naar voetnoot642 643 hene. De Godtvruchtige Eneas spreeckt hem bits en bitter toe: 644 o Lukagus, de traegheit uwer paerden in 't vlughten verriet uwenGa naar voetnoot644-45 645 wagen niet, nochte ydele schimmen der vyanden holpen uwe 646 rossen aen 't hollen: ghy hebt zelf, over de wielen springende, 647 den wagen verlaten. Dit sprekende zoo rande hy de paerden aen:Ga naar voetnoot647 648 d'ongeluckige Liger van den zelven wagen gevallen, streckte hemGa naar voetnoot648 649 zijn weerlooze handen toe. O Trojaensche helt, om u zelfs, omGa naar margenoot+Ga naar voetnoot649 650 uwer ouderen wil, die u, ter goeder ure, ter weerelt broghten; 651 laet my leven, en erbarm u over mijn smeecken. Eneas antwoordeGa naar margenoot+ 652 hem, die noch badt: flus spraeckt ghy zoo niet: sterf hene, en deGa naar voetnoot652 653 broeder verzelschappe zijnen broeder. Toen duwde hy hem het 654 punt in 't hart, den schuilhoeck der ziele. De Dardaensche VorstGa naar voetnoot654 655 bespreide het velt aldus met lijcken, en bruisde als een stroomendeGa naar voetnoot655 656 waterbeeck, of bijster onweêr. Endelijck vallen het kint Askaen,Ga naar voetnoot656 657 en de vergeefsbelegerde jeught te poort uit. 658 Ondertusschen spreeckt Jupiter eerst Juno aldus aen: o zuster,Ga naar voetnoot658 659 mijn lieve bedgenoot, Venus (gelijck ghy meende, en in uweGa naar voetnoot659-60 660 meeninge niet bedrogen zijt) hanthaeft de Trojaensche mogent-Ga naar voetnoot660 661 heit: de Rutulen zijn niet gestelt om rustigh de handen te reppen,Ga naar voetnoot661 662 moedigh te vechten, en lijfsgevaer uit te staen. Juno antwoorde 663 hem ootmoedighlijck, o mijn overschoone echtgenoot, waeromGa naar voetnoot663 664 moeit ghy my, die vol hartewee ben, en uw straffe woorden ont-Ga naar voetnoot664 665 zie? Lagh ick u zoo diep in 't hart, gelijck eertijts, en het wel 666 betaemde; ghy, die almaghtigh zijt, zoudt my niet weigeren, dat 667 ick Turnus uit den strijt berghde, en behouden aen zijnen vader | |
[pagina 75]
| |
Doorboort de slincke zy van d'eechnis, dat hy van den
Gezwinden wagen doot ter aerde rolt op 't velt.
Godtvruchte Eneas spreeckt, verbittert en ontstelt:Ga naar voetnoot898
De traegheit van uw paert verriet in 't heenevlughten
900[regelnummer]
Uw' wagen niet, noch uw gedreve rossen duchttenGa naar voetnoot900
En holden niet, uit angst voor 's vyants ydlen geest:Ga naar voetnoot901
Gy, Lukagus, liet zelf den wagen, dus bevreest,
En zijt'er over as en raders uitgesprongen.
Zoo spreeckt hy, vat den toom, en houdt het paert gedwongen.Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
d'Onzaelge Liger, die hier van den wagen lagh,
Stack weerloos hem de hant noch toe met dit geklagh:
O Troische helt, om u, om oudren eer te geven,Ga naar voetnoot907
Van wien gy zijt geteelt ter zege, laet my leven:
Ontfarm u op mijn bede. Eneas antwoort hem,
910[regelnummer]
Die bidt: gy spraeckt terstont met een heele andre stem;Ga naar voetnoot910
De broêr geley den broêr. sterf heen met rouwe en smerte.
Toen duwde hy het punt hem diep genoegh in 't harte,
Den schuilhoeck van de ziel. de Troische vorst bespreit
Het velt met lijck by lijck, en bruischt van moedigheit,
915[regelnummer]
Gelijck een waterstroom, een storm op zee komt vallen.
Ten leste valt Askaen, en 't volck, dat in de wallen
Vergeefs belegert is, met maght de stroompoorte uit.Ga naar voetnoot917
Jupijn spreeckt midlerwijl in 't eerst met dit geluitGa naar voetnoot918
Zijn eige Juno toe: mijn lieve bedgenoote,
920[regelnummer]
Mijn zuster, Venus helpt en hanthaeft onverdrote,
[Gelijck gy meende, en hier niet in bedrogen zijt]
De Troische mogentheit. de Rutuliers ten strijt
Zijn slap, en niet gestelt om fors de hant te reppen,
Te staen in lijfs gevaer, in 't vechten moedt te scheppen.
925[regelnummer]
Vrou Juno antwoort hem ootmoedigh, en beleeft:Ga naar voetnoot925
Mijn overschoone heer en echtgenoot, wat geeft
U reden my, vol drucks en hartewee, te moeien,
Die uwe strengheit vrees? waer noch de liefde aen 't bloeien,
En lagh ick u in 't harte, als voortijts, en het past;
930[regelnummer]
Gy, die almaghtigh zijt, zoudt my, in dezen last,
Niet weigren Turnus uit gevaer des strijts te redden,
Hem vry aen Daunus hof en zijn heer vaders beddenGa naar voetnoot932
| |
[pagina 76]
| |
668 Daunus leverde: nu gaet hy verloren, en moet het, om der TeukrenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot668 669 wil, met zijn godtvruchtigh bloet ontgelden. Evenwel is hy een 670 telgh uit onzen stamme: Pilumnus is zijn overoutgrootvader, enGa naar voetnoot670 671 menighmael beschonck hy uwe kercken mildelijck en rijckelijck 672 met offergaven. De Koningk des hemelschen Olymps sprack in 673 't kort tegens haer aldus: bidt ghy om uitstel en tijt voor den 674 vegen jongelingk, en acht ghy, dat ick u hier in volgen kan; zooGa naar voetnoot674 675 bergh Turnus door de vlught, en ontweldigh hem den aenstaendenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot675 676 doot: dus veel magh men u inwilligen: maer schuilt 'er onder datGa naar voetnoot676 677 verzoeck iet, dat verder ga; en meent ghy dien geheelen krijghGa naar voetnoot677 678 te beslechten, of te veranderen, zoo aest ghy een ydele hope.Ga naar voetnoot678 679 Hier op zeit Juno al weenende: wat, of ghy by ooghluickinge 680 inwillighde, het geen ghy mondeling niet kunt toestaen, en ickGa naar voetnoot680-81 681 my van Turnus leven moght verzekeren? Nu hangt den onschul-Ga naar voetnoot681-82 682 digen een droevigh einde boven 't hooft, of ick versta my desGa naar voetnoot682-83 683 niet; en wensch eer door een ydele vrees bedrogen te wezen, enGa naar voetnoot683-84 684 dat ghy, die dit vermooght, liever uw begonnen werck ten beste 685 keert. Zoo spreecktze, daelt haestigh uit den hoogen hemel, enGa naar margenoot+ 686 met een wolcke omgort, voert met zich een onweder door deGa naar voetnoot686 687 lucht, en komt naer het Trojaensche heir en Laurentijnsche legerGa naar voetnoot687 688 toe. Toen schiep de Godin uit een bolle wolcke een dunne enGa naar margenoot+Ga naar voetnoot688 689 krachtelooze schim (een wonderbaer gedroght in d'oogen) dieGa naar voetnoot689 690 den goddelijcken Eneas gelijck, en met Dardaensch geweer, en 691 beuckelaer, en kam, gelijck de Trojaen, gewapent is: zy begaeftGa naar voetnoot691 692 haer met een ydele spraeck, met een stem zonder verstant, enGa naar voetnoot692 693 bootst zijnen tret na: gelijck men zeit, dat de geesten der over-Ga naar voetnoot693 | |
[pagina 77]
| |
Te leveren: nu spoet hy naer zijn levens endt,
En moet om Trojes wil, ten zy gy 't anders went,
935[regelnummer]
Dit boeten met zijn bloet, godtvruchtighlijck vergoten.Ga naar voetnoot935
Hy is nochtans een telgh uit onzen stam gesproten.
Pilumnus houdt men voor zijn overgrootvaêrs vaêr,
En dickwijl broght hy u zijn gaven ten altaer,
Gehoorzaem rijck en milt. het hooft van 's hemels hoven
940[regelnummer]
Beantwoort dit in 't kort: verzoecktge tijt hier boven,Ga naar voetnoot940
En uitstel voor zijn jeught, die veegh en sterflijck is,
En achtge dat ick u in uwe droefenis
Kan helpen? ga dan toe, bergh Turnus lijf door 't vlughten:
Ontweldigh hem den doot, die aenstapt: staeck dit zuchten:
945[regelnummer]
Dus veel vermagh ick u te gunnen: maer indien
Hier noch iet onder schuilt, dat hooger schijnt te zien,Ga naar voetnoot946
En meentge dezen krygh geheelijck te beslechten,
Zoo aestge eene ydle hoop. zy spreeckt op dit berechtenGa naar voetnoot948
Al weenende: wat of gy door de vingers zaeght,Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
En d'oogen loockt in 't geen by monde uw maght mishaeght
Te stemmen, en ick my van Turnus lijf en levenGa naar voetnoot950-51
Verzekren moght? nu hangt den ree ter doot gegeven
En gantsch onschuldigen een jammer boven 't hooft,
Een al te droevigh ende: of, als van zin berooft,
955[regelnummer]
Versta ick dit noch niet, en wensch veel eer bedrogen
Te zijn door ydele vrees, en dat door uw vermogen
Gy dit ten beste keert. zoo spreecktze, en daelt ontroertGa naar voetnoot957
Uit 's hemels troon, omgort zich met een wolcke, en voert
Met zich een onweêr door de lucht, genaeckt de benden
960[regelnummer]
Van Frygh en Laurentyn, die op elckandre renden.
Toen schiep de luchtgodin, uit eene holle wolck,
Een krachtelooze schim, die dun, in 't oogh van 't volck,
Een wonderbaer gedroght, en 't goddelijcke wezen
Van vorst Eneas scheen, voorzien met uitgelezen
965[regelnummer]
Geweer, en beuckelaer, en kam, als dees Trojaen.
Zy geeft de wolcke een tong om klaer geluit te slaen,
Met redenlooze spraeck, en bootst zijn brave tredenGa naar voetnoot967
En stappen na: gelijck men zeght dat d'overleden,
| |
[pagina 78]
| |
694 ledenen hene en weder vliegen; of droomen slaperige zinnenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot694 695 beguichelen. Deze schim huppelt vrolijck voor d'eerste geleden,Ga naar voetnoot695 696 en terght Turnus met zijn geweer, en tart hem uit met schimp-Ga naar voetnoot696 697 woorden. Turnus hier tegens aen, smijt van verre een speer, datze 698 snort: de schim zich omkeerende, biet hem den rugh. Maer Turnus 699 toen hierom ontstelt, geloofde dat Eneas zich omkeerde en weeck;Ga naar voetnoot699 700 en hy schepte hier een ydele hoop uit: Eneas waer vliet ghy hene? 701 schey niet uit het huwelijck, dat al gesloten is: deze hant zal uGa naar voetnoot701 702 aen het lant helpen, het welck ghy door zee gingt zoecken. AldusGa naar voetnoot702 703 roepende volght hy, schermt met den schitterenden degen, enGa naar margenoot+ 704 ziet niet eens, hoe zijn blijschap enckel wint is. By geval lagh 'erGa naar voetnoot704 705 aen een steile en hooge oeverrots een schip vast gebonden, waerGa naar margenoot+ 706 van een valreep uithing: Koningk Osinius wert hier mede van deGa naar voetnoot706 707 Klusinische kusten herwaert gevoert. De schim van den verbaest-Ga naar voetnoot707 708 vlughtenden Eneas valt hier in, om te schuilen; Turnus zit 'erGa naar margenoot+ 709 niet te trager achter her, en keert zich aen geene hindernis, enGa naar voetnoot709 710 vliegt den valreep op: naulix zet hy zijnen voet binnen 's boorts, 711 of Saturnus dochter ruckt het touw in stucken, en het losgeruckte 712 schip in de tuimelende golven. Maer Eneas mist en zoeckt Turnus, 713 om tegens hem te kampen, en brengt menigen krijghsman, die 714 hem bejegent, om zijn leven. Toen zagh de lichte schim niet meer 715 naer schuilhoecken om, maer vloogh om hoogh, en mengde zichGa naar voetnoot715 716 in een donckere wolcke; terwijl Turnus vast van eenen dwarrel-Ga naar voetnoot716 717 wint midden in zee omgevoert wiert. Onkundigh van zijn weder- 718 varen, en ondanckbaer voor zijne behoudenis, ziet hy vast te rugge,Ga naar voetnoot718 719 en heft beide de handen met zijne stem naer den hemel: almagh- 720 tige vader, acht ghy my zulck een lasterstuck waerdigh, en woudtGa naar voetnoot720 | |
[pagina 79]
| |
Of geest der overleên gaen zweven naer den schijn;Ga naar voetnoot969
970[regelnummer]
Of droomen het verstant, wanneer de herssens zijn
Van slaep bevangen, 's nachts beguighlen tegens reden.Ga naar voetnoot971
Dees wolckschim huppelt bly in 't voorste der geleden,
Terght Turnus met geweer, en tart hem met veel schimp.
Prins Turnus hierop aen smijt toe naer dezen glimpGa naar voetnoot974
975[regelnummer]
Met zijne speer, die snort van verr': de schim wort vlugge,Ga naar voetnoot975
En keert zich om, en biet den Rutulier den rugge.
De Rutulier ontstelt gelooft door deze streeck
Dat vorst Eneas uit verbaestheit keerde en weeck,
En schept een ydle hoop: Eneas, hoe? waerheenen?
980[regelnummer]
Verlaet het huwlijck niet, dat reede naer uw meenen
Al vast gesloten is. dees vuist begeert u ree
Te helpen aen het lant, het welck gy zocht door zee.
Dus roept hy, volght hem in, en schermt met blancken degen,Ga naar voetnoot983
En merckt niet dat zijn vreught slechts wint is, zonder zegen.Ga naar voetnoot984
985[regelnummer]
By avontuur lagh, voor een steile en hooge rots,
Een schip heel vast gemaert aen d'oevers, groot en trots,
Waeruit een valreep hing. Osinius de koning
Van zijn Klusijnsche kust en hof en rijcke wooning
Was met dees kiel belant. de schim, aldus verbaest
990[regelnummer]
In vorst Eneas schijn aen 't vlughten, valt met haest
Hierin, om 't bloedigh zwaert des vyants dus t'ontduicken.
Prins Turnus, even snel in 't volgen, acht geen struicken,
Noch hindernis, en vlieght den valreep op gestoort:Ga naar voetnoot993
Maer naulijx zet hy noch zijn voeten binnen boort,
995[regelnummer]
Of Juno ruckt het tou in stucken, hem ten goeden,
En 't losgeruckte schip in tuimelende vloeden.
Eneas mist en zoeckt nu Turnus, slagh op slagh,Ga naar voetnoot997
Op dat hy tegens hem groothartigh kampen magh,
Brengt menigh krijghsman om in 't strijden, en ontmoeten.
1000[regelnummer]
Toen zagh de lichte schim, voor Turnus knie en voeten,
Naer geenen schuilhoeck om, maer zweefde snel om hoogh,
Zich mengende in een wolck en nevel uit zijn oogh.
Vorst Turnus wort terwijl van wufte dwarrelwinden,Ga naar voetnoot1003
In 't midden van de zee, en zonder lant te vinden,
1005[regelnummer]
Dus heene en weêr gevoert. onkundigh van zijn lot,
Ondanckbaer voor zijn heil, dat nederdaelt van Godt,
Ziet hy bedruckt te rugge, en heft zijn beide handen
Met zijne stemme om hoogh, daer 's hemels lampen branden:
Almaghtige Jupijn, heb ick dit lasterstuck
1010[regelnummer]
By u verdient, en woudt gy, tot mijn ongeluck,
| |
[pagina 80]
| |
721 ghy my zoo hardt straffen? waer worde ick vervoert? wat verliepGa naar voetnoot721 722 ick? Op wat wijze, of hoedanigh zal ick wederkeeren, na deze 723 vlught? Zal ick wel weder de Laurentijnsche muren of legersGa naar voetnoot723 724 zien? Wat gaen die benden en soldaten nu aen, die my en mijneGa naar voetnoot724 725 standaerden zwoeren? die ick alle, o schennis, zoo schandelijckGa naar voetnoot725 726 in den uitersten noot liet steecken, en nu herwaert en derwaert 727 zie loopen, en hoor hoeze, onder het sneuvelen, zuchten? WatGa naar voetnoot727 728 zal ick doen? of wat aerde gaept nu wijt genoegh om my te ver- 729 zwelgen? O winden, ontfarmt ghy u liever mijnes: ick TurnusGa naar voetnoot729 730 bidde u, voert vry het schip tegens klip, tegens rots aen: drijft 731 het op wreede bancken en zantplaten, daer my geene RutulenGa naar voetnoot731 732 nochte verdiende laster volgen. Aldus sprekende hollen zijn ge-Ga naar voetnoot732Ga naar voetnoot732-33 733 dachten, nu herwaert, dan derwaert: of hy om zulck een schande 734 uitzinnigh, zich met het spits van den degen wil doorrijgen, en 735 het raeuwe lemmer door de ribben jagen: of zich midden in deGa naar voetnoot735 736 baren worpen; om aen het boghtige strant te zwemmen, en wederGa naar voetnoot736 737 tegens het geweer der Trojanen aen te gaen. Driewerf pooghde 738 hy van beidts te bezoecken: driewerf hielt de groote Juno hemGa naar voetnoot738 739 tegen, en zette den jongelingk uit barmhartigheit neder. Hy drijftGa naar voetnoot739 740 voort, en de diepte doorsnijdende, wort, voor wint voor stroom,Ga naar voetnoot740 741 naer zijn vader Daunus overoude stadt wechgevoert.Ga naar voetnoot741 742 Maer ondertusschen begeeft zich Mezentius, op Jupiters aen-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot742 743 manen, al verhit naer den slagh, en rant de braveerende TeukrenGa naar voetnoot743 744 aen. De Tyrrheensche heirspitsen rennen gelijckerhant toe, enGa naar voetnoot744 745 houden aen met algemeenen wrock, en schieten op eenen eenigenGa naar voetnoot745 746 man, of het hagelde. Hy staet, gelijck een steenrots, die tegens 747 de razerny der stormwinden gekant, tegens de baren aengezet,Ga naar voetnoot747 | |
[pagina 81]
| |
My straffen dus gestreng? waer zal ick heenevaeren?
Wat kans verliep ick dus? hoe zal ick uit de baren
En op wat wijze weêr belanden na dees vlught?
Zal ick oock wederom de Laurentijnsche lucht
1015[regelnummer]
En muuren zien, of 't heir? wat gaen nu mijn soldaten
Mijn benden aen, die, my gezworen, zich verlaetenGa naar voetnoot1016
Op mijne standerden, en ick te los en snoot,Ga naar voetnoot1017
O schennis, dus begaf, en in dien bangen noot
Liet eerloos steecken, daer zy hier en ginder vlughten,Ga naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
En ick noch hoore hoe zy snevende verzuchten?
Wat ga ick aen? wat gront gaept wijt genoegh om my
Te zwelgen in zijn keele? ontfermt u mijnes vry,
O winden: hoort verhoort de bede van mijn lippen.
Voert Turnus met dees kiel recht toe op harde klippen,
1025[regelnummer]
Op eene wreede banck, en plaet, daer Rutuler
Noch geen verdiende smaet my volgen van zoo verr'.
Dus spreeckt hy midlerwijl de zinnen vreeslijck hollen,Ga naar voetnoot1027
Nu hier nu gins, beducht of hy, gelijck een dollen,Ga naar voetnoot1028
Zich met het spits van 't zwaert doorrijgen wil van smart,
1030[regelnummer]
En jaegen 't snedigh stael door zijne ribbe in 't hart,Ga naar voetnoot1030
Of midden in de zee zich worpen al verbolgen,Ga naar voetnoot1031
En, tegens 't boghtigh strant opklautrende, vervolgen
In 't harrenas de maght der Troischen op het velt.
Hy pooghde drywerf een van beide heel ontsteltGa naar voetnoot1034Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Uit wanhoop aen te gaen: maer Juno neêrgesteegen
Houdt drywerf met gewelt hem in dat opzet tegen,
En keert den jongelingk uit mededoogenheit.
Hy drijft al voort, doorsnijt de diepte, en klaeght, en schreit,
En wort, voor wint, voor stroom, naer Daunus oude muuren
1040[regelnummer]
En vaderlijcke vest gevoert door Godts bestuuren.
Maer midlerwijl begeeft Mezents, op Jovis raet,
Verhit zich naer 't gevecht, en rant, als een soldaet,Ga naar voetnoot1042
De Troischen aen, die trots in 't open velt braveeren.
De heirspits van Tyrrene, als zy hem weêr ziet keeren,
1045[regelnummer]
Stoot toe gelijcker hant, en houdt afgrijslijck aen
Met een' gemeinen haet. zy schieten vast en slaenGa naar voetnoot1046
Op eenen man alleen, van achter en van voren.
Hy staet, gelijck een rots, die tegens het verstoorenGa naar voetnoot1048
Der stormen staet gekant, en op het vlacke ruimGa naar voetnoot1049
| |
[pagina 82]
| |
748 en in de wilde woeste vlackte uitstekende, al 't gewelt en deGa naar voetnoot748 749 dreigementen der lucht en zee, zonder zich eens te verreppen, 750 uithardt. Hy velt Hebrus, Dolikaons afkomst, ter aerde, en Lata- 751 gus, en Palmus, die vast voorliep: doch Latagus dreef hy metGa naar voetnoot751 752 eenen steen, en geweldigh stuck eener rotse voor den kop, recht in 753 't aenzicht; den tragen Palmus liet hy met zijn afgehouwe waedeGa naar voetnoot753Ga naar voetnoot753 754 henetuimelen, en Lausus het harnas op de schouder leggen,Ga naar voetnoot754 755 en den paerdestaert op den helm steken. Oock versloegh hy Evas,Ga naar voetnoot755 756 den Frygiaen, en Mimas, Paris wederga en megezel, van TheanoGa naar voetnoot756 757 ter weerelt gebroght, en aen zijnen vader Amykus gelevert, opGa naar voetnoot757 758 dien zelven nacht, toen de Koningin, Cisseus dochter, van eenGa naar voetnoot758 759 fackel bevrucht, Paris baerde; Paris sneuvelde in zijn vaderlijckeGa naar voetnoot759Ga naar voetnoot759 760 stadt; het Laurentijnsche lant bewaert Mimas, wiens aenzichtGa naar voetnoot760Ga naar voetnoot760-61 761 onbekent bleef. En gelijck een wildt zwijn door 't gebit der hondenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot761 762 afgedreven van de hooge bergen (daer de pijnboomrijcke Vesulus,Ga naar voetnoot762 763 en het Laurentijnsche broeckmoerasch het lange jaren bescherm-Ga naar voetnoot763 764 den, en met riet en ruighte voedden) na dat het in 't net geraeckt 765 is, wel fors staen blijft, en de borstels opsteeckt, zonder dat iemantGa naar voetnoot765 766 het hart hebbe dit dier te genaken, of daer tegens in te varen;Ga naar voetnoot766 767 maer elck veiligh van verre met schieten en roepen vast tiert:Ga naar voetnoot767 768 eveneens is 'er niemant van allen, die op Mezentius met rechtGa naar voetnoot768 769 verbittert zijn, zoo koen, om met den blancken degen toe te 770 treden: zy tergen hem van verre met schichten en vreesselijck | |
[pagina 83]
| |
1050[regelnummer]
Geplant is vast en pal, en in het woeste schuimGa naar voetnoot1050
Hoogh uitsteeckt, al 't gewelt en dreigement en klateren
Van lucht en zee verduurt, oock zonder in de wateren
Zich eens te reppen. hy velt Hebrus neêr, een' zoonGa naar voetnoot1052-53
Van Dolikaon, die hem voorquam al te schoon.Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
Hy velde oock Latagus in eenen torn ter aerde,Ga naar voetnoot1055
En Palmus, die vast liep, op dat hy 't lijf bewaerde:
Doch hy dreef Latagus met eenen zwaeren steen,
Een groot stuck steenrots, voor het hooft, en recht met een
In 't aenzicht: Palmus, door zijn traegheit veel te spade
1060[regelnummer]
Aen 't wijcken, liet hy met zijne afgehouwe wade
Ter aerde tuimelen, en Lausus 't wapentuighGa naar voetnoot1061
Op zijne schouders laên, en met de paertspluim ruigh
Den helm vercieren. hy trof Evas op den acker,Ga naar voetnoot1063
Een' rechten Frygiaen, en Mimas, Paris macker,
1065[regelnummer]
Van eene jaeren: van rampzalige TheaenGa naar voetnoot1065
Ter weerelt voortgebroght, en weder onderdaenGa naar voetnoot1066
Zijn' vader Amykus gelevert, op deze uure,Ga naar voetnoot1067
Als Priams Hekuba, grof zwanger van natuure,Ga naar voetnoot1068
De fackel Paris baert: dees sneefde in 's vaders stadt:
1070[regelnummer]
Maer in 't Laurentsche lant rust Mimas, zonder dat
Zijn aenzicht wort gekent. gelijck de schrick der landen,
Een everzwijn, gejaeght, door wreet gebit en tanden
Der honden, van 't geberght, [daer Vesulus, in 't gras
En dichte pijnboombosch en Laurentijnsch moerasch,
1075[regelnummer]
Het deckte, jaeren langk met riet en ruighte voedde,]Ga naar voetnoot1075
In 't looze net geraeckt, heel fors, op zijne hoede,
Zich omkeert, en den rugh heel ruigh met borstlen spitst,
Zoo vreeslijck dat geen man, van yver aengehitst,Ga naar voetnoot1078
Het hart heeft om dit dier met errenst te genaecken,Ga naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Of in te vliegen; maer een ieder past te raeckenGa naar voetnoot1080
Met schieten, en geschreeu, in veiligheit van verr':
Aldus is niemant hier, in al dien hoop, die dar,Ga naar voetnoot1082
Hoe fel hy oock met recht is op Mezents gebeeten,
Hem toetreên met den dolck of 't zwaert, van wraeck bezeten.Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Zy tergen hem van verr' met schichten, en getier.
| |
[pagina 84]
| |
771 getier. Maer hy verwachtze onversaeght van alle kanten, knerstGa naar voetnoot771-72 772 op zijn tanden, en schut de speeren op den rugh af. Akron, een 773 Grieck, was van Koritus oude grenzen komen vlughten, en lietGa naar voetnoot773 774 zijn huwelijck onvoltrocken. Zoo dra Mezentius hem van verreGa naar margenoot+ 775 zich midden onder de troepen zagh mengen, met zijn scharlaken-Ga naar voetnoot775 776 roode pluimaedje, en het purperen veltteken zijner verloofde bruit;Ga naar voetnoot776 777 scheen de wreedaert een afgevaste leeuw, die van dollen honger 778 aengedreven, menighmael door de ruime stallen loopt snuffelen,Ga naar voetnoot778 779 en by geval een vlughtige geit, of hart met groote hoornen op-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot779 780 doet, vervaerlijck gaept, het hair overendt zet, graegh naer zijnenGa naar voetnoot780 781 roof grijpt, boven op 't ingewant leggen gaet, en zijnen grimmen- 782 den muil met het vuile bloet afspoelt: zoo rustigh ruckt Mezen-Ga naar voetnoot782 783 tius tot den drang der vyanden in. D'ongeluckige Akron wort 784 nedergehouwen, en den geest gevende, smijt met zijne hielenGa naar voetnoot784-85 785 tegens den zwarten gront aen, en verft de gebroke schichten metGa naar voetnoot785 786 zijn bloet. De zelve wreedaert acht het niet de moeite waert denGa naar voetnoot786 787 voorvlughtigen Orodes te vellen, of van achter met een spietsGa naar voetnoot787-89 788 te wonden. Toen Orodes hem bejegende, liep hy 'er op in, en 789 vocht voor de vuist. Orodes was loozer, doch niet zoo bedrevenGa naar voetnoot789-90 790 om met geweer te spelen. Toen Mezentius hem onder zijn voetenGa naar voetnoot790-91 791 en het punt der speere had, zeide hy: daer leit Orodes, die zoo 792 hoogh in zijn wapen, en een ontzaghelijck lidt van 't heir was.Ga naar voetnoot792 793 De mackers hier op volgende, roepen vrolijck; Iö Pean: maerGa naar voetnoot793 794 Orodes zeit al stervende: wie ghy zijt, ick zal niet ongewroken 795 blijven, nochte ghy u niet lang over deze zege verheugen: ghyGa naar voetnoot795 | |
[pagina 85]
| |
Maer hy verwachtze alom, en knarst, gelijck een dier,Ga naar voetnoot1086
Heel fors en onvertsaeght op zijn gebit, en tanden,
En schut met moedt, terwijl hem niemant aen durf randen,
De speeren op zijn' rugh. heer Akron quam'er uit
1090[regelnummer]
Out Koritus gevloôn, afkeerigh van zijn bruit.Ga naar voetnoot1090
Zoo dra Mezents hem ziet, met zijn scharlake veêren
En 's bruits veltteken, schoon van purper, triomfeeren,
In 't midden van den troep, gelijckt dees wreede een' leeu,
Die afgevast, en, dol van honger, met geschreeu
1095[regelnummer]
Wort aengevoert, en graêgh door stallen, en gehuchtenGa naar voetnoot1095
Loopt snuffelen, en by geval een geit ziet vlughten,
Of een geweldigh hart, dat groote horens draeght,
Naer zijnen adem hijght, heel moede, en afgejaeght.
Hy brult, en gaept, en zet de haeren overende,
1100[regelnummer]
Grijpt fel naer zijnen roof, ten troost in deze elende,Ga naar voetnoot1100
Valt neêr op 't ingewant, en wascht, naer zijnen wensch,
Gebit en muil in 't bloet. zoo rustigh ruckt Mezens
Oock in den dicken drang des vyants heene en weder.
Rampzalige Akron wort doorschoten, en stort neder,
1105[regelnummer]
Die, door een wonde in 't bloet opgevende zijn ziel,Ga naar voetnoot1105
Den zwarten gront smijt met den spartelenden hiel,
Den ongebroken schicht doorverft met vloeiende aêren.Ga naar voetnoot1107
De zelve wreedaert acht niet waerdigh voort te vaeren,Ga naar voetnoot1108
Om den voortvlughtigen Orodes te verslaen,
1110[regelnummer]
Of met een spietse hem van achter toe te gaen.Ga naar voetnoot1110
Orodes, die Mezens ontmoete met den degen,
Liep vierigh toe, en hielt voor 's hants den vyant tegen.
Mezents was niet zoo loos, maer beter op geweer
Gestelt. toen hy hem nu had onder zijne speer
1115[regelnummer]
En voeten, sprack hy fors: daer leght hy nu rechtschapen,Ga naar voetnoot1115
Die een ontzaghlijck lidt van 't heir, en in zijn wapen
Zoo hoogh was. ieder roept triomf, zoo luid hy kan:
Maer forsse Orodes zeght in 't sterven: groote man,
Hoe groot gy zijt, ick zal niet ongewroken sterven.
1120[regelnummer]
Eerlang zult gy de vreught van deze zege derven.
| |
[pagina 86]
| |
796 hebt het zelve einde te verwachten, en zult 'er haest mede toeGa naar voetnoot796-97 797 leggen. Mezentius hem niet zonder verbitteringe toegrenikende, 798 antwoorde: sterf nu hene: der Goden vader en Koningk derGa naar voetnoot798 799 menschen maecke het met my, zoo 't hem gevalle. Dit zeggende 800 trock hy den schicht uit het lijf. Een harde doot en yzeren vaeckGa naar voetnoot800 801 luicken zijn oogen, en hy sluit zijn gezicht, om eenen eeuwigenGa naar voetnoot801 802 nacht te rusten. Cedikus verslaet Alkathous; Sakrator Hydaspes;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot802 803 Rapo Parthenius, en den overstercken Orses; Messapus Klonius, 804 en den Lykaonischen Erikates; gene komt met zijn onbetoombaerGa naar voetnoot804 805 ros op d'aerde te sneuvelen; dees als een voetknecht te voetGa naar voetnoot805 806 vechtende. De Lycische Agis trat tegens Valeer aen, die, niet vremtGa naar voetnoot806 807 van zijner voorvaderen vromicheit, hem evenwel onder kreegh:Ga naar voetnoot807 808 Salius holp Atronius; en Nealces, op worpschicht en boogh af-Ga naar voetnoot808 809 gerecht, Salius van kant. Alree vereffende het zwaer gevecht denGa naar margenoot+Ga naar voetnoot809 810 rouw, en de dooden van wederzijde: overwinners en verwonne-Ga naar voetnoot810 811 lingen vielen te gelijck aen, en weken te gelijck; en geen van beide 812 wist van vlughten. De Goden, in Jupijns hof, erbarmen zich overGa naar margenoot+ 813 d'ydele wraeck van beide de partyen, en dat sterfelijcke menschenGa naar voetnoot813 814 in zulck een zwaericheit steken. Venus zit aen d'eene, Juno, Satur- 815 nus dochter, aen d'ander zijde, elck voor de zijnen bekommert. 816 De bleecke Tisifone raest midden onder zoo vele duizenden.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot816 817 Maer d'ontheisterde Mezentius drilt vervaerlijck zijne spiets, staptGa naar voetnoot817 818 over het velt hene, zoo groot als Orion, die te voet, midden inGa naar voetnoot818 819 het diepste water van Nereus, den wegh doorsnijdende, metGa naar voetnoot819 820 zijne schouderen boven de golven uitsteeckt; of eenen bejaerdenGa naar voetnoot820-21 821 esscheboom van het hoogh geberghte mebrengende, langs d'aerde | |
[pagina 87]
| |
Verwacht een zelve doot: gy raeckt wel haest in 't zant.
Mezents, niet zonder toorne, hem onder d'overhantGa naar voetnoot1122
Belachende, antwoort: sterf nu zonder lijfsverschooning.Ga naar voetnoot1123
Der Goden vader, en der menschen vooght en koning
1125[regelnummer]
Zal 't met my schicken, zoo 't zijn Godtheit best belieft.
Zoo spreeckt hy, treckt den schicht en 't punt uit, dat hem grieft.Ga naar voetnoot1126
Een harde doot en vaeck van yzer luicken d'oogen,
Van eenen duistren nacht in eeuwigheit betogen.
Alkathoüs gevoelt den slagh van Cedikus.
1130[regelnummer]
Sakrator velt Hydasp: helt Raep Parthenius,
En Orses, fors en sterck: Messapus velt twee grooten
Ter neder, Klonius, en Erikaet, gesproten
Uit Lykaonje: dees, een voetknecht, sneeft te voet,
En d'ander storte met zijn paert, wiens overmoedtGa naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
Zich met geen montgebit liet stieren, en berijden.
De Lycische Agis zocht Valeer, die, vroom in 't strijden,Ga naar voetnoot1136
Geensins ontaerde van der oudren vroomicheit,
Van wien hy voor de vuist in 't zant wort neêrgeleit.Ga naar voetnoot1138
Atronius geraeckt door Salius om 't leven.
1140[regelnummer]
Nealces, op den schicht en fixen boogh bedreven,
Holp Salius van kant. de heiren, dus aen een,Ga naar voetnoot1141
Vereffnen van weêrzy de doôn, en oorloghsween,
En rou door 't zwaer gevecht. verwinner en verwonnen
Verhitten, komen fel elckandere aengeronnen,Ga naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
En wijcken te gelijck, en geen van beide weet
Van vlughten. 't hemelsch hof ontfermt zich om elcks leedt,
En over d'ydle wraeck, is droef, van wederzijden
De sterflijckheên te zien in zulck een' last en lijden.Ga naar voetnoot1148
Vrou Juno houdt de rechte, en Venus d'andre hant,Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Elck angstigh voor zijn bloet. Tisifone met brantGa naar voetnoot1150
En fackel raest in 't hart van duizenden, vervaerlijckGa naar voetnoot1150-51
En dootsch. Mezentius ontheistert, als een baerlyckGa naar voetnoot1152
Tyran, drilt schrickelijck zijn spiets, en stapt langs 't velt,
Als groote Orion, die te voet, daer 't zeeschuim zwelt,
1155[regelnummer]
In Nereus diepe kolck den vloet klooft ongedolven,Ga naar voetnoot1155
En zijne schouders heft noch hooger dan de golven;
Of een' bejaerden esch van 't hoogh geberghte brengt,
| |
[pagina 88]
| |
822 voortstapt, en zijn hooft in de wolcken steeckt. Zoo vreesselijckGa naar voetnoot822 823 quam Mezentius hier gewapent aenstappen. Eneas in het tegen-Ga naar margenoot+ 824 deel hem in eenen langen troep vernemende, zet zich schrap omGa naar voetnoot824 825 dezen te bejegenen: d'ander zwicht niet, en zijnen groothartigenGa naar voetnoot825 826 vyant inwachtende, houdt stant, zoo zwaerlijvigh als hy is; en byGa naar margenoot+Ga naar voetnoot826 827 het oogh afmetende, hoe verre een speer kan toereicken, zeit: 828 mijn hant verstrecke my een Godt, en dees stang begunstige nuGa naar voetnoot828 829 mijnen toelegh, dat ick hem wis magh nemen: o Lausus, ick be-Ga naar voetnoot829-31 830 loof u den roof, dien ick den roover van 't lijf zal rucken, en de 831 zegetekens van Eneas zelf aen te trecken. Zoo sprack hy, en smeet 832 van verre de speer, datze snorde: maer heure vaert stuite op denGa naar margenoot+Ga naar voetnoot832 833 beuckelaer af, en zy priemde van verre den braven Anthor, tus- 834 schen de zijde en het gedarmte: Anthor, Herkules megezel, dieGa naar voetnoot834 835 van Argos gezonden, Evander aenhing, en zich in een ItaliaenscheGa naar voetnoot835 836 stadt nedersloegh. D'ongeluckige stortte van den scheut, op eenen 837 anderen gemunt, sloegh zijn gezicht ten hemel, en docht in het 838 sterven noch aen zijn lieve stadt Argos. De godtvruchtige EneasGa naar margenoot+ 839 smeet toen een speer, die gingk door den bollen schilt, drie dickGa naar voetnoot839-40 840 van koper, door het linnen voeder, een werck drie dick met stiers- 841 leder bezet, diep in zijn eechenisse zitten; doch zy kon niet verder.Ga naar voetnoot841 842 Eneas verheught, overmits hy het bloet des Tyrrheeners ziet,Ga naar margenoot+ 843 ruckt haestigh het zwaert uit de scheede, en verhit van gramschap, 844 vaert hem toe, die vast schudt en beeft. Lausus dit ziende, ver-Ga naar voetnoot844 845 zuchte zwaerlijck uit liefde tot zijnen waerden vader, en de tranen 846 biggelden langs zijne kaecken. O gedenckwaerdige jongelingk,Ga naar voetnoot846 847 gewisselijck ick zal (zoo de volgende eeuwen zulck een treffelijckGa naar voetnoot847 | |
[pagina 89]
| |
Langs d'aerde stapt, en 't hooft in zwerck en wolcken mengt:
Zoo vreeslijck quam Mezents hier blanck geharnast treden.Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
Eneas, zijn party, hem kennende aen de schreden,Ga naar voetnoot1160
In eenen langen troep, zet flucks zich zelven schrap,
Om hem t'ontmoeten, en Mezents verzet geen' stap,
Noch zwicht niet, maer houdt stant, zoo groot hy is in krachten,
Om dien groothartigen hooftvyant in te wachten,
1165[regelnummer]
En, meetende af by 't oogh hoe verr' een speerscheut reck',
Zeght: dat mijn hant my nu een Godt en schutsheer streck':
Dees stange treff' mijn wit, en raecke hem rechtschapen.Ga naar voetnoot1167
O Lausus, ick beloof u hier den roof, het wapen,
Dat ick dien roover voort zal rucken van zijn lijf,
1170[regelnummer]
De zegetekens van Eneas, kout en stijf
Ter aerde neêrgevelt, grootmoedigh aen te trecken.Ga naar voetnoot1171
Zoo sprack hy, smeet een speer, zoo verre als die kon recken,Ga naar voetnoot1172
En snorren; maer heur vaert stuite op den beucklaer af:
Noch priemtze in dezen scheut den braven Anthor strafGa naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
En dootlijck, tusschen 't weeck gedarmte, en zijne zijde,
Den braven Anthor, die met Herkles ging ten strijde,
En nu, van Argos hier gestiert in dezen noot,
Evander aenhing, en zich in een stadt in groot
Italje nedersloegh. hier quam hy, met de punte
1180[regelnummer]
Der speer geschoten, die het op een' ander munte,
Op 't velt te sneven, sloegh zijne oogen naer de locht,
Als hij noch stervende aen zijn lief Mycene docht.Ga naar voetnoot1182
Godtvruchte Eneas smeet met eene speer weder,
Die, door den bollen schilt, dry dick met stiereleder
1185[regelnummer]
Bezet, dry plaeten dick van koper, door het voêr
Van linnen, d'eechenis bereickte in dit rumoer,Ga naar voetnoot1186
En bleef'er vast gehecht, doch kon niet dieper dringen.
Eneas staet verheught, zoo dra hy bloet ziet springen
Uit des Tyrreeners lijf, ruckt flux den degen uit,
1190[regelnummer]
En vaert verhit en gram hem toe, en vlamt op buit.
Mezents begint van schrick te schudden, en te beven,
En Lausus, die dit ziet, uit liefde en angst voor 't leven
Des vaders, zuchte zwaer. de traenen rolden neêrGa naar voetnoot1192-93
Langs zijne kaecken. och, het jeughdigh hart is teêr.
1195[regelnummer]
O eedle jongelingk, wel waerdigh in gedachten
Te blijven [zoo men dit geloovens waert zal achten,
| |
[pagina 90]
| |
848 stuck geloofwaerdigh achten) hier d'oirzaeck van uwe harde doot, 849 nochte u, nochte uwe heerlijcke daden niet verzwijgen. MezentiusGa naar voetnoot849 850 aldus vast zijnde, trock vruchteloos zijnen voet te rugge, en weeck,Ga naar voetnoot850 851 en sleepte zijn vyants schicht met den beuckelaer na. Lausus 852 schoot toe, en mengde zich onder het geweer van hun beide:Ga naar voetnoot852 853 en was alree onder Eneas zwaert gekomen, opgeheven om toe teGa naar margenoot+Ga naar voetnoot853Ga naar voetnoot853-54 854 slaen, het welck hy verzette en belette: waer op zijn mackersGa naar voetnoot854Ga naar voetnoot854-56 855 luide begosten te roepen, naerdien de vader van zijn zoons schilt 856 beschut, den slagh ontgingk: en zy smeten vast met schichten, 857 en beledighden hunnen vyant van verre met schieten. EneasGa naar voetnoot857 858 vaert voort, onder beschuttinge van schilt en degen. En gelijck,Ga naar margenoot+ 859 wanneer het regent en hagelt, dat het klatert, alle ackermans en 860 huislieden te velde uitvlieden, en de reizende man de regenvlaegh 861 veiligh op een slot, of aen d'oevers van eenen vliet, of onder 'tGa naar voetnoot861 862 gewelf eener hooge steenrotse ontschuilt, om zoo ras de zon weder 863 doorbreecke elck zijnen gangk te gaen: Eneas alzoo aen alle kan-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot863 864 ten van schichten overstulpt, terwijl hy d'oorlooghsbuy afschut,Ga naar voetnoot864 865 houdtze allen staen, en begraeut Lausus, en dreight Lausus: watGa naar voetnoot865 866 bestaet ghy boven uw vermogen? waerom loopt ghy in uw doot?Ga naar voetnoot866 867 Uw godtvruchtigheit bedrieght uw reuckeloosheit. D'uitzinnigeGa naar voetnoot867Ga naar voetnoot867-68 868 Lausus braveert even stout, en de Dardaensche Vorst wort nu 869 oploopender en feller; en de Schickgodinnen spinnen nu LaususGa naar voetnoot869 870 draet voort af: want Eneas drijft het zwaert met maght den jon- 871 gelingk midden in 't lijf, tot het gevest toe: het punt des dreigen-Ga naar voetnoot871 | |
[pagina 91]
| |
En in der daet gebeurt,] by d'aenstaende eeu en tijt,Ga naar voetnoot1197
'k Zal d'oirzaeck van uw doot, en uwen bangen strijt,
Uw heerelijcke daet noch u geensins verzwijgen.
1200[regelnummer]
Mezents, dus vast gehecht, treckt vruchtloos, onder 't hygen,
Den voet te rugge, en wijckt, en sleept des vyants schicht
Met zijnen beucklaer na, dies Lausus, snel en licht,Ga naar voetnoot1202
Nu toeschiet, mengt zich in 't geweer van deze beide,
En was al, op dat hy de heete kampers scheidde,
1205[regelnummer]
Eneas onder 't zwaert gekomen, 't welck alree
Geheven was, om toe te treffen met zijn sne,
Het welck de zoon hier door verhinderde en belette.
De mackers volgen hem al roepende, en elck zette
Een keel op, naerdemael de vader onderstut,
1210[regelnummer]
En van den schilt des zoons ter goeder uur beschut,
Den slagh des doots ontgingk. zy smijten vast met speeren,
Beledigen van verr' den vyant, dienze keeren,
En schieten op hem toe. Eneas onvervaert
Ruckt vierigh voort, beschut van beuckelaer, en zwaert:
1215[regelnummer]
En eveneens gelijck, wanneer de regenvlaegen
En hagelbuien met gebulder d'ackers plaegen,
Alle ackermans en 't volck op 't velt ten velde uit vliên,
De reizende de vlaegh, komt hy een slot te zien,
Op 't hooge slot ontduickt; of aen de waterkanten,
1220[regelnummer]
Of onder klipgewelf, met zijne reisverwanten,Ga naar voetnoot1220
In veiligheit ontschuilt, om daetlijck, als het licht
Weêr doorbreeckt, als voorheen te volgen hunnen plicht:
Eneas eveneens, aldus aen allen endenGa naar voetnoot1223
Van schichten overstulpt, terwijl hy d'oorloghsbenden
1225[regelnummer]
En buien schut, en keert, houdtze al te gader staen,
Begraeut'er Lausus, dreight'er Lausus, en houdt aen:Ga naar voetnoot1226
Wat onderwint gy u? dit 's boven u vermogen.
Wat loopt gy in uw doot, en rent haer onder d'oogen?
Uw reuckloosheit bedrieght hier uw Godtvruchtigheit.Ga naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
De dolle Lausus blijft braveeren, schermt en zweit.Ga naar voetnoot1230
De Troische koningk wort oploopender, en feller.
De strenge Schickgodin spint Lausus draet veel sneller
Voort af. Eneas drijft het bloedigh slaghzwaert stijfGa naar voetnoot1233
Den trouwen jongelingk in 't midden van het lijf,
1235[regelnummer]
Wel diep tot aen 't gevest. het punt van 's dreigers degen
| |
[pagina 92]
| |
872 den helts gingk door rondas, en lichte wapens hene, en den lijfrock, 873 van zijn moeder met goutdraet geborduurt: zijn boezem liep over 874 van al het bloet: de geest verliet het lichaem, en voer bedrucktGa naar voetnoot874 875 in de lucht naer de schimmen. Maer toen Anchises zoon de troni 876 en 't aenzicht des zieltoogenden jongelingks zagh; het aenzicht datGa naar voetnoot876 877 zoo bleeck en dootsch besturf; zoo verzuchte hy zwaerlijck uitGa naar margenoot+Ga naar voetnoot877 878 medoogen, streckte zijn handen van een, en hem schoot in denGa naar voetnoot878-79 879 zin, welck een hart en genegenheit de zoon zijnen vader toe- 880 draeght. O kint, wel ontfermens waerdigh, wat zal de godtvruch- 881 tige Eneas u nu voor uwe trouwharticheit, wat voor uwen deught- 882 zamen aert, naer zijn verdienste, toeleggen? Behou uwe wapens,Ga naar voetnoot882 883 waer in ghy uw vermaeck schepte, en ick verzende u met uw 884 geweer ter zielen, en naer uwer ouderen assche, indien ghy 'erGa naar voetnoot884Ga naar voetnoot884-85 885 noch wezen van hebt. Evenwel, o ongeluckige, vertroost u in uwe 886 deerlijcke doot hier mede, dat ghy van des grooten Eneas handen 887 sterft. Hy port de versufte megezellen aen, en heft den doodenGa naar voetnoot887 888 op, wiens cierlijck opgetoide locken vast van bloet bekladt hingen.Ga naar voetnoot888 889 De vader ondertusschen wiesch, by den Tyberstroom, zijne won-Ga naar margenoot+ 890 den met water af, en leunde met zijn zwack lichaem tegens eenen 891 boom: de koperen helm hangt hier by aen de tacken, en de zwareGa naar voetnoot891 892 schilt leit in 't gras: een hoop brave jongelingen staet rontom hem,Ga naar voetnoot892 893 die kranck en hijgende, zijnen hals strijckt, den baert over zijneGa naar margenoot+Ga naar voetnoot893-94 894 borst kemt, en reis op reis naer Lausus vraeght, velen zent omGa naar voetnoot894 895 hem te rugh te roepen, en den zoon des bedroefden vaders last 896 over te brengen. Maer de mackers droegen den dooden Lausus 897 op zijn wapen, en beweenden den eerlijcken jongelingk, aen eenGa naar voetnoot897 898 eerlijcke wonde gestorven. De vader, wien dit ongeluck op hetGa naar voetnoot898Ga naar voetnoot898-99 | |
[pagina 93]
| |
Heeft lichte wapens en rondas heel gladt doorregen,
En zijnen lijfrock, van de moeder met fijn gout
En goutdraet geborduurt. de borst, terstont dus stout,Ga naar voetnoot1238
Loopt over van het bloet: de geest verlaet de leden,
1240[regelnummer]
En vaert bedruckt in 't rijck der schimmen naer beneden
Uit ons gezicht, en lucht. maer als Anchises zoon
De dootsche troni ziet, en 't aenschijn van den doôn,Ga naar voetnoot1242
En dien zieltoogenden, en zijn gelokene oogen,
Verzucht hy zwaerelijck, van rouwe, en mededoogen.
1245[regelnummer]
Hy stack de handen van elckandere, overwoeghGa naar voetnoot1245
Wat hart en zucht de zoon tot zijnen vader droegh:Ga naar voetnoot1246
O kint, ontfarmens waert, wat zal 't godtvruchtigh harte
Van vorst Eneas u toeleggen voor uw smarte,
Voor uw trouwhartigheit, en uwen vroomen aert,
1250[regelnummer]
Gelijck gy wel verdient? behou uw' schilt, en zwaert,
Uw opperste vermaeck: ick zende u dus benedenGa naar voetnoot1251
Naer uwer oudren asch, indien gy overleden,
U noch hiermê bekreunt. gy, die het leven derft,Ga naar voetnoot1253
Vertroost u dat gy van Eneas handen sterft.
1255[regelnummer]
Hy port de mackers, die het jeughdigh lijck beklaegen,
Den dooden zonder schroom van deze plaets te draegen,
En heft het lichaem op van dien verslagen vorst,
Wiens opgetoide lock van 't bloeden hing bemorst.
De vader wascht terwijl zijn wonden aen de randen
1260[regelnummer]
Des Tybervliets, en spoelt het bloet met zijne handen
In 't water af, en leunt van achter aen een' boom,
Met zijn verzwackte leên. hier ziet de waterstroom
Den kopren helm om hoogh aen eenen tack gebonden,
Den zwaeren schilt in 't gras. de brave borsten stonden
1265[regelnummer]
Rondom hem, die vast hijght, en, ademloos, en kranck,
Den hals noch strijckt, den baert noch uitkemt, breet en langk
En over zijne borst, en reis op reis de troepen
Naer Lausus vraeght, en zent om hem te rug te roepen,
Den zoon te melden zijn' bedroefden vaders last.
1270[regelnummer]
De mackers droegen nu den dooden Lausus vastGa naar voetnoot1270
Op zijne wapens, en beweenden droef en deerlijck
Den vroomen jongling, aen een wonde vroom en eerlijckGa naar voetnoot1272
Gestorven: en Mezents de vader, uit den slagh
Gedragen, wien dees ramp nu al op 't harte lagh,
| |
[pagina 94]
| |
899 hart lagh, kende dat zuchten van verre, begruisde zijn grijs hairGa naar margenoot+ 900 met stof, streckte beide de handen ten hemel, en bleef aen hetGa naar voetnoot900Ga naar voetnoot900-901 901 lichaem hangen. O zoon, was ick zoo bijster op het leven ver- 902 slingert, dat ick u, mijn eigen bloet, in mijne plaets, tegens het 903 geweer des vyants opzette? en worde ick, uw vader, door uweGa naar voetnoot903 904 wonden geredt, om door uwe doot te leven? Och, nu valt endelijckGa naar voetnoot904 905 mijn ballingschap ongeluckigh uit voor my ellendige; nu zit die 906 wonde diep in mijn hart. O zoon, ick de zelve, door nijt ten stoeleGa naar voetnoot906 907 en vaderlijcken Rijcke uitgedreven, schantvlecke uwen naem, metGa naar voetnoot907 908 een lasterstuck. Ick had aen het vaderlant, en de verbitterdeGa naar voetnoot908 909 onderdanen wel een straf verdient: ick de rechtschuldige be-Ga naar voetnoot909 910 hoorde zelf een harde en pijnelijcke doot te sterven. Nu blijf ick 911 noch leven, en scheide noch van de menschen en uit de weerelt 912 niet: maer ick zal 'er uit scheiden. Dit zeggende zoo rechte hyGa naar margenoot+ 913 zich op, en quam op zijn gewonde heup te staen; en hoewel deGa naar voetnoot913 914 diepe wonde hem maghteloos en traegh maeckt, nochtans beveeltGa naar margenoot+ 915 hy niet flaeuwhartigh, dat men hem zijn paert brenge; dit wasGa naar voetnoot915 916 zijn roem, zijn troost: hier mede keerde hy zeeghaftigh van alle 917 toghten weder. Hy sprack het bedruckte dier aen, en begost aldus:Ga naar voetnoot917 918 o Rhebus, wy hebben lang (indien by sterfelijcke menschen iet 919 lange duurt) genoegh geleeft: heden zult ghy zeeghaftigh met 920 Eneas hooft en dien bloedigen buit gaen strijcken, en my 't verliesGa naar voetnoot920 921 van Lausus helpen wreken; of ontbreeckt het ons aen maght, zoo 922 zult ghy te gelijck met my sterven: want ick geloof niet, o kloeck- 923 moedigh dier, dat ghy u zoudt gewaerdigen onder dwangk vanGa naar voetnoot923 924 vreemdelingen en Trojaensche meesters te staen. Zoo gesprokenGa naar voetnoot924-25 925 hebbende, nam het ros hem op den rugh, en hy weder opgezeten, | |
[pagina 95]
| |
1275[regelnummer]
Vernam en kende voort van verr' dit droevigh zuchten,
Begruist het grijze haer met stof op die geruchten,
Streckt bey de handen naer den hemel, en blijft stom
Aen 't lichaem hangen: zoon, was ick zoo bijster dom
Belust op 't leven, dat ick u, mijn eigen leven,
1280[regelnummer]
Opzette, om in mijn plaets naer 's vyants spits te streven?
En wort de vader door uw wonden uit den noot
Geredt, om noch een wijl te leven door uw doot?
Hoe valt mijn ballingschap in 't endt dus ongeluckigh
Dus deerlijck uit voor my, van rou geperst zoo druckigh?
1285[regelnummer]
Hoe zit dees wonde my zoo diep en hecht in 't hart?
O zoon, uw vader, eerst door nijdigheit met smertGa naar voetnoot1286
Uit 's vaders rijck gejaeght, komt uwen naem bevlecken
Met zulck een lasterstuck. ick hadde aen deze pleckenGa naar voetnoot1287-88
Des vaderlants en 't volck, verbittert tegens my,
1290[regelnummer]
Met recht een straf verdient. ick, aen mijn tyrannyGa naar voetnoot1289-90
Rechtschuldigh, hadde zelf verdient zoo menighwerven
Een pijnelijcke en wreede en harde doot te sterven:
Nu duurt mijn leven noch. ick scheide in dit verdriet
Van 't menschelijck geslacht noch uit dit leven niet,
1295[regelnummer]
Doch zal haest scheiden. och. dus klaegende in elende,
Zoo rechte hy zich op, en quam te staen in 't ende
Op zijn gewonde heup, en schoon de wonde, raeu
En versch en byster diep, hem aêmloos maeckt en flaeu,Ga naar voetnoot1298
Nochtans beveelt hy niet flaeuhartigh zijn gezellen
1300[regelnummer]
Dat zy hem daetelijck zijn oorloghspaert bestellen.Ga naar voetnoot1300
Dit was zijn roem, en troost. hy keert hiermê met eer
Zeeghaftigh, rijck van roof uit alle toghten weêr.Ga naar voetnoot1302
Hy sprack bedruckt het dier dus aen met deze woorden:
O Rebus, lang genoegh [indien in 's weerelts oorden
1305[regelnummer]
By sterfelijcken iet langduurigh heeten magh,]
Heeft nu mijn levens tijt geduurt. op dezen dagh
Zult gy zeeghaftigh met Eneas hooft gaen strijcken,
En dien bebloeden roof; en, zonder eens te wijcken,
My helpen wreecken dit verlies van mijnen zoon:
1310[regelnummer]
Of schort het ons aen maght, wy zullen evenschoon,Ga naar voetnoot1310
En ick en gy getroost in 't velt te gader sterven:
Want, ô kloeckmoedigh dier, ick denck niet dat, na'et derven
Van my, uw' heer, gy u gewaerdight om voortaen
Ten dwangk van Troischen en een' vreemden heer te staen.
1315[regelnummer]
Het ros, terwijl hy sprack, ontfing hem op den rugge.
Hy opgezeten vat de schichten, scherp en vlugge,
| |
[pagina 96]
| |
926 vatte de scherpe schichten in beide zijn handen, en rende, metGa naar margenoot+ 927 den blinckenden en koperen helm, en ruigen paerdestaert op hetGa naar voetnoot927 928 hooft, gezwint midden onder den vyant: in zijn hart gingk een 929 maghtigh gety van schaemte en uitzinnigheit, met rouw gemengtGa naar voetnoot929 930 en liefde, van razernyen en overtuighde vromigheit aengeprickelt. 931 Toen riep hy luitskeels driemael Eneas. Eneas kende hem flux, enGa naar voetnoot931 932 badt vrolijck aldus: dat gunne ons de vader der Goden, dat gunne 933 ons de groote Apollo, dat ghy eens begint met ons hantgemeenGa naar voetnoot933 934 te worden. Zoo sprekende treet hy met een felle speer tegens hem 935 in. Maer d'ander roept: o wreedaerdige, waerom dreightghe my,Ga naar voetnoot935-36 936 die van mijnen zoon berooft ben? dit was d'eenige wegh, waer 937 door ghy my kost van kant helpen: wy ontzien nochte doot, nochte 938 Godt zelf. Hou vry op van dreigen; want ick koom hier om te 939 sterven, en breng u eerst deze schenckaedjen. Zoo sprack hy, en 940 schoot zijnen vyant eenen schicht naer het lijf: daer na smeet hyGa naar margenoot+ 941 den eenen op den anderen, en vloogh om en wederom met eenenGa naar voetnoot941-42 942 geweldigen zwaey; doch Eneas vergulde schilt schutte het. Drie-Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot942 943 werf rende hy slincks om, en smeet met schichten: de TrojaenscheGa naar voetnoot943 944 Helt boodt hem in 't ronde driewerf zijnen koperen beuckelaer,Ga naar voetnoot944 945 daer een bosch schichten in stack. Daer na, toen het hem verdrootGa naar voetnoot945 946 den strijt zoo lang sleipende te houden; zoo vele pijlen uit teGa naar voetnoot946 947 trecken, en gedrongen wert zich met ongelijcke kansse te ver-Ga naar voetnoot947 948 zetten tegens eenen, die te paerde zat, hadt hy veel overleghs;Ga naar voetnoot948 949 endelijck uitberstende, smeet het paert met een speer voor zijnGa naar margenoot+Ga naar voetnoot949 950 starre, tusschen d'ooren in. Het viervoetige dier steigerde rechtGa naar voetnoot950 951 op, en schermde met de beenen in de lucht, en ploffende zelf 952 den afgeworpen ridder op het lijf, hielt hem onder, en bleef'erGa naar voetnoot952 | |
[pagina 97]
| |
In bey zijn handen, rent, met blinckende helmetGa naar voetnoot1317
Van koper, en de pluim van paertshaer opgezet,
Gezwint in 't midden van den vyant, heet op stryen.Ga naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
In 't hart ging een gety van schaemte en razernyen,
Gemengt met liefde en rou, van dolheit aengevoert,Ga naar voetnoot1321
En vroomheit, hem bewust. hy riep luits keels ontroertGa naar voetnoot1322
Eneas drywerf, die hem daetlijck quam te kennen,
En dus met blyschap badt, toen hy hem aen zagh rennen:
1325[regelnummer]
Dat gunn' de vader van de Goden, Godt Jupijn,
Dat gunn' de groote Apol dat gy in dezen schijnGa naar voetnoot1326
Met moedt ter baene komt, om hantgemeen te worden.
Zoo spreeckt hy, treet hem toe, in 't midden der slaghorden,
Met eene felle speer. maer d'ander roept terstont:
1330[regelnummer]
O wreedaert, waerom dreight gy my, in 't hart gewont,
Berooft van mijnen zoon? dees wegh was opgebleven
Op datge my hier langs zoudt helpen van het leven.Ga naar voetnoot1331-32
Wy vreezen doot noch Godt, dies staeck uw dreigement.
Ick koom hier sterven, en brenge eerst u, voor mijn endt,
1335[regelnummer]
Noch dees schenckadiën. zoo sprack hy, schoot met eenen
De speer naer 's vyants lijf, die vloogh zoo ras niet heenen
Of andre volghden, speer op speer. hy vlieght, en draeit
Zich om en wederom, en keert zich snel, en zwaeit:
Doch vorst Eneas schilt beschut hem, zonder zwichten.
1340[regelnummer]
Hy rent tot drywerf slinx rondom, en schiet met schichten.
De helt van Troje boodt tot drywerf hem en 't ros
In 't ront den kopren schilt, daer nu het ruige bosch
Van schichten instack: maer 't begon hem te verdrieten
Den strijt dus sleepende te houden met dit schieten,
1345[regelnummer]
Zoo veele pijlen uit te trecken, en verhitGa naar voetnoot1345
Met ongelijcke kans een' die te paerde zit
Te keeren. onder dit beraet smijt hy van verreGa naar voetnoot1347
Het paert met eene speer voor 't hooft in zijne starre,
En tusschen d'ooren in. het fors viervoetigh dier
1350[regelnummer]
Aen 't steigren in de lucht, en schermen met de vier
Beslage voeten, ploft den ridder op de lenden,Ga naar voetnoot1351
Als het voorover storte, in 't midden van de benden.
Het hielt hem onder, lagh Mezentius op 't lijf
| |
[pagina 98]
| |
953 met den blooten rugge op leggen. Trojanen en Latijnen schreeu-Ga naar voetnoot953 954 wen, dat 'er de hemel van waeght: Eneas vlieght toe, ruckt hetGa naar margenoot+Ga naar voetnoot954 955 zwaert uit de scheede, en zeit: waer is nu de gestrenge Mezentius,Ga naar voetnoot955 956 en zijn gruwzame grootshartigheit? Maer de Tyrreener lucht schep-Ga naar voetnoot956 957 pende, sloegh zijn gezicht ten hemel, en quam by zich zelven: 958 bittere vyant, zeide hy, waerom schelt ghy, waerom dreight ghyGa naar voetnoot958 959 my den doot? aen het sterven is niet schandelijx vast: nochte opGa naar voetnoot959-60 960 die voorwaerde quam ick naer den strijt toe; nochte mijn Lausus 961 bedong dat ghy mijn leven spaeren zoudt. Om eene zaeck biddeGa naar margenoot+ 962 ick u (indien men den verwonnen vyant eenige bede inwillige) 963 gun den lichame d'aerde: ick weet dat mijn bittere vyanden hierGa naar voetnoot963 964 rontom my staen: ick bidde u, beschut my voor hunne dollicheit,Ga naar voetnoot964 965 en sta my, die mijn zoons lijckgenoot ben, het graf toe. Dit spreec-Ga naar voetnoot965 966 kende geeft hy vrymoedigh zijnen strot het lemmer ten beste, enGa naar margenoot+Ga naar voetnoot966 967 giet zijn ziel met eenen plas bloets over het pantser uit. | |
[pagina 99]
| |
Met zijnen bloote schoft. toen schreeuden evenstijfGa naar voetnoot1354
1355[regelnummer]
Trojaen, en Latijnist, dat al de lucht gewaeghde
Van 't schricklijck veltgeschrey. Eneas d'onvertsaeghdeGa naar voetnoot1356
Vlieght toe, en ruckt het zwaert ter scheede uit, zeght aldus:
Waer is de strenge nu? waer is Mezentius,
En zijn groothartigheit, zoo wreet en onbewoogen?
1360[regelnummer]
Maer dees Tyrreener schept wat lucht, en slaet zijne oogen
Ten hemel, en bekomt, en zeght in zijne smart:
O bittre vyant, hoe? hoe valtge my zoo hardt?
Wat dreightge my de doot? het sterven is geen schande.
't Was niet met dit beding dat ick u hier aenrandde,Ga naar voetnoot1364
1365[regelnummer]
En naer den veltslagh quam, noch Lausus, nu al koudt,
Bedong geensins dat gy mijn leven spaeren zoudt.
Ick bidde u eene bede, [indien men eene bede
Den overwonnen gunt, en vyant,] hier ter stede:
Vergun mijn lichaem d'aerde: ick ken den bittren haet
1370[regelnummer]
Des onderdaens, en 't volck, dat hier rondom my staet,
En bid beschutme toch voor hunne razernye,
En gunme, als lijckgenoot van Lausus, aen zijn zye
Een eerlijck graf. zoo sluit Mezents zijn levens slot,Ga naar voetnoot1373
En geeft vrymoedighlijck den uitgestreckten strot
1375[regelnummer]
Aen 't zwaert ten beste, en giet zijn ziel, na deerlijck steenen,Ga naar voetnoot1375
In bloet uit, langs zijn borst, en over 't harnas heenen.
|
|