De werken van Vondel. Deel 5. 1645-1656
(1931)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 131]
| |
Vondels werken
| |
[pagina 133]
| |
[Gedichten]Eeuwgety der Heilige Stede t'Amsterdam.aant.aant.Ga naar voetnoot*Aen d'oude Burgery.Nu 't Eeuwgetey van 't vierenswaerdigh wonder
Zijn' derden ringk op heden toesluit, ronderGa naar voetnoot2
Dan goude pen of passer ronden sluit;Ga naar voetnootvs. 2-3
Zoo breeck, als bloessem, uit,
5[regelnummer]
In Lentemaent, met haer verquickte loten;Ga naar voetnoot5
O BURGERY, uit Gysbrechts erf gesproten,Ga naar voetnoot6
En noit veraert van uwen ouden struick,Ga naar voetnoot7
In 't wettigh kerckgebruick.Ga naar voetnoot8
Men vlechte, om strijt, nu lovers in laurieren
10[regelnummer]
En duurzaem loof, om 't wonderfeest te cieren:Ga naar voetnoot10
Men spann' tapijt, schakeere zangk met snaer,Ga naar voetnoot11
Bewieroock' 't hooge altaer,
En eere alom DE HEILIGHEIT DER STEDE;
Daer d'yver plaght, met barrevoetsen trede,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
t'Aenbidden, als de GodtstolckGa naar margenoot*, op dat lantGa naar voetnoot15
Daer, midden uit den brant
| |
[pagina 134]
| |
De Heilige stede in Vondels tijd
| |
[pagina 135]
| |
Der doorne haegh, de Godt der twalef StammenGa naar voetnoot17
Hem riep, en 't bosch niet zwichte voor de vlammen:Ga naar voetnoot15-18Ga naar voetnoot18
Die zelve Godt verscheen uwe oudren hier,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
In 't weêrlicht van hun vier,Ga naar voetnoot20
Tot tweewerf toe; versterckte Kristensche eeuwen,Ga naar voetnoot21
Door wonderheên, en klopte zijn HebreeuwenGa naar voetnoot22
Op hunnen mont; en trat voor JESUS schaer,Ga naar voetnoot23
In dezen vierpylaer:Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Waer van dees kerck en achtien Stommen tuigen,Ga naar voetnoot25
Haer pylers, die om gunst noch afgunst buigen,Ga naar voetnoot26
Noch weifelen, maer dragen 't Godtsgebouw,
Als Reuzen, sterck en trouw.
Uw jonge stadt, die tweemael plofte in d'asschen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Is tweewerf weêr, uit roock, in top gewassen;Ga naar voetnoot30
Gelijck of Godt zijn gunst en maght, door vlam,
Ontvouwde t'Amsterdam;Ga naar voetnoot31-32
Dat, uit moerasch en water opgetogen,
Nu watren kroont, met hoogh gewelfde bogen;Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En 's Keizers kroon, van gout en diamant,
Op alle kusten spant.Ga naar voetnoot35-36
Augustus, die u kroonde, heeft Godts zegenGa naar voetnoot37
Door bedevaert genadigh hier verkregen:
De Faem trompet hoe Maximiliaen
40[regelnummer]
Gezont is opgestaen;
Na dat hy hier de KristgeheimenissenGa naar voetnoot41
Aenbiddende, eer zijn' staf en kroon wou missen,
Dan 's Heilants troost, gevoelt in lijf en ziel,
Daer hy ten outer viel;Ga naar voetnoot44
| |
[pagina 136]
| |
45[regelnummer]
En neêrgeknielt de zelve kracht most loven,Ga naar voetnoot37-45Ga naar voetnoot45
Die, aen d'Eufraet, in 't onweêr van den oven,
Zijn DrietalGa naar margenoot*, ongezengt aen kleet en hair,
Verloste uit doots gevaer:Ga naar voetnoot46-48
Die 't HEILIGHDOM, de vrucht der Maeght ook louter,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
By uwen stroom, behoede, op 't gloeiende outer,Ga naar voetnoot50
En in den haert; twee troonen van Godts Zoon,Ga naar voetnoot51
Herkruist door offerhoon
Van blinden, die 't al scheppend Woort mistrouwen,Ga naar voetnoot53
En niet het licht der Wonderen aenschouwen,Ga naar voetnoot52-54Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Dat, jaer op jaer, ja eeuwen achter een,Ga naar voetnoot55
Den Aemstel overscheen:
Het zy dit straelde, uit koorgewelf en tenten,Ga naar voetnoot57
Hem toegewijt, die over d'elementen
Den scepter voert, en spaert dien Offerschat,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Ons Manne, in 't gouden vat:Ga naar voetnoot60
Het zy 't Geheim, op zijn gezette dagenGa naar voetnoot61
En jaergety, wert stichtigh omgedragen;Ga naar voetnoot62
Gelijck van outs 't Orakel van Godts mont,Ga naar voetnoot63
De Heilkist van 't Verbont.
65[regelnummer]
Hoe zagh men 't volck, gewont van helsche slangen,Ga naar voetnoot65
Dan vloeien, als rivieren, uit verlangen
Naer gene slang van koper, die den Doot
Haer kopre tanden boodt;Ga naar voetnoot67-68
Maer naer het Lam, des Talmuds vloeck, gehangenGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Aen 't heilzaem hout, en nu onthaelt met zangen;Ga naar voetnoot70
Als artseny des lijfs, en zielespijs
Van 't hemelsch paradijs.
Wat kerckbelofte en gaef en pelgrimaedje
Doorgalmden niet dees nette timmeraedje,
| |
[pagina 137]
| |
75[regelnummer]
Met lof en danck, gestort van klein en groot,
Na 'et nijpen van den noot;
Zoo dra men frisch, behouden 's lijfs, en stercker,
Verlost van kruck, en boey, en bangen kercker,
En blinden stock, en schipbreuck, en van 't bedt,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Nu zing ick niet, hoe 't eeuwigh vier van VesteGa naar voetnoot81
Den brant ontsloop, daer Troje lagh op 't leste;Ga naar voetnoot82
Noch van de vlam, die spoockende om het kint,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot83
Zijn hairlock niet verslint;
85[regelnummer]
Noch van den gloet, die 's Konings dochterGa naar margenoot* raeckte,Ga naar voetnoot85
En hare kroon noch blonde vlechten blaeckte;
Of wonderspoock, en droom, en nachtgezicht,Ga naar voetnoot87
Uit Heidensch brein gedicht:
Maer toom den Nijt, door zegels, brieven, blijckenGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Van Sticht en stadt, en keuren en kronijcken.Ga naar voetnoot90
Is 't valsch? betight de myters, uw steêhuis,Ga naar voetnoot91
En brantmerck 't witte kruis:Ga naar voetnoot92
Betight gewaet en bladen van Messias,Ga naar voetnoot93
's Apostels riem, den mantel van Elias,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Oock Arons roede, en Elizeüs lijck,Ga naar voetnoot95
Ja schaduw, min dan slijck.Ga naar voetnoot96
Hier mangelt niets dat redelijcken wenschen,Ga naar voetnoot97
Getuighenis van Godt en vrome menschen:
Wy mommen hier met geenen Antikrist,
100[regelnummer]
Die grijns van staet en twist.Ga naar voetnoot99-100
| |
[pagina 138]
| |
Almogentheit, betuight door d'Offerlammers,Ga naar voetnoot101
Van tijt tot tijt; geley toch d'AmsterdammersGa naar voetnoot102
Uw heirbaen op, in 't eeuwigh schijnend licht,Ga naar voetnoot103
En kroon mijn Eeuwgedicht.Ga naar voetnoot104
Thronus ejus flammae ignis. Dan. VII.Ga naar voetnoot+
M CCC XLV.
|
|