Aen alle Honde-slagers en Hondebeuls, Bontgenooten van 't hondekot, &c. Liefhebbers van de vrye honde-jacht.aant.aant.aant.Ga naar voetnoot*
Dat Tyter moet begraven zijn,
Dat hy sal schencken koeck en wijn,
Begieten 't graf der honde-zielen,
10[regelnummer]
Met rouw-bandt achter 't lijck te treden,
| |
Spier en Bout zijn oom en neef, en naaste Bloedt-honden van Tyterken, het uitverkooren troetel-hondeken van Schout Bont.
Al zou het Kerkhof zyn ontsticht,
Ook sal men in de deur opknoopen
15[regelnummer]
Wie eerst komt ter begraeffenis,
Dien zullen de Hont-gravers Heeren
Dat het geen mensch meer mach gelijcken.
Gedrukt by Ioseph van der Nave,
Om dat hy niet mocht gaan te grave.
En zetten 't kruixken aan de mondt,
En drinken meed sijn buixken rondt.
Dit heeft onsen Poët gemaakt ten tijde van Tyters begraaffenis.
|
-
voetnoot*
- Van 1634. Afgedrukt volgens de tekst in Poesy 1647 A, blz. 155 (komt ook voor in B), en niet volgens de plano, vermeld in Unger: Bibliographie, nr. 212. De tekst van die plano is van jonger datum, terwijl de gravure (te oordelen naar het exemplaar van het Vondelmuseum en dat van ‘Oud-Dordrecht, Museum Mr. S. van Gijn’, die beide duidelik van dezelfde druk zijn) eer in haar laatste dan haar eerste staat is. Wij reproduceren hiernaast de Begraefenis naar een gaver exemplaar.
Mr. Willem de Bont, schout te Leiden, had zich gehaat gemaakt door zijn vervolging der Remonstrantsgezinden. De 20ste Januarie 1634 liet hij een geliefde hond plechtig begraven, wat tot opspraak en spotternij aanleiding gaf. Van Baerle vermeldt in een brief aan Joachim de Wickefort een reeks Latijnse puntdichten over dit onderwerp, met de Nederlandse vertaling afgedrukt in de Amersfoortse uitgave der hekeldichten. Daar wordt over die begrafenis het volgende meegedeeld:
‘Hier van is my 't volgende bericht ter hand gekomen: de hond Tyter werdt gelegt op een schabel in een matje; zeker hondeken en ettelyke kinderen werden ter begravenisse verzogt, en quamen in de rouwe; hunne namen werden opgelesen. Twee jonge honden van Tyters maegschap met rouwhalsbanden van de dienstmaegt gedragen, met een lange sluyer over 't hoofd, hadden den voorrouw. Daer na volgde de hondt van zekeren Professor, die ook van 't maegschap was, insgelyk in den rouw. De zoon van zekeren Advocaet droeg 't hondeken statelyk met een zwart kleed bedekt. Maer de kat die mede te groef was genoot, wilde niet volgen en nam de vlucht. In deze ordre ging men driemaal om 't bleikvelt, tot dat men eindelyk bij 't graf quam, 't welk de Cipier onder den peereboom had gemaekt. Ondertusschen trok de Schout de bel, en beluidde den dooden; elk stond met blooten hoofde, tot dat men den hondt met aerde bedekt hadt, toen ging men naer huis, schonk wyn, onthaelde de kinderen met rystenbry, pannekoeken en andere lekkerny, en liet ze elk met een koek beschonken weer hene gaen.
Men hadt zedert veel praets van die hondebegravenisse; iemant zeide: hebben die van Leiden eertijds een misslag begaen, dat zy een hond ophongen, nu hebben zy hem weer eerlyk begraven.
Dit verhael is getrokken uit een brief te dier tyd aen den Raedtsheer Mr. Renier Persijn [in sommige uitgaven: Heer Kornelis van der Myle] geschreven, ziet C. Barl. epist. lib. epist. 234, pag. 500, 501’.
Vondel liet zich bij deze gelegenheid niet onbetuigd en maakte een spotgedichtje op de rijmen van de Academie-vraag.
In de titel: Honde-slagers: mannen die aan de kerkdeur met een zweep de honden moesten weren; Bontgenooten (woordspeling met de naam Bont).
-
voetnoot2
-
honde-melkers: houders, fokkers van honden (melcken in deze zin is Z. Nederl.; vgl. duivenmelker; Ned. Wdb. IX, 501).
-
voetnoot5
-
rekels (oorspr. mannelike hond): zijn knechten, de schoutendienaars.
-
voetnoot9
-
De naaste Bloet-hondt: naaste verwant; schertsende nabootsing van bloedverwant; gebeden: ter begrafenis genodigd.
-
voetnoot11
-
Spier en Bout: ‘zijn oom en neef, en naaste Bloedthonden van Tyterken, het uitverkooren troetelhondeken van Schout Bout’ (A).
-
-
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 28 heeft in de oudste tekst Saxi; later verbeterd in Saxo.
-
voetnoot14
-
ongelesen: ongenodigd. Op de zogenaamde begrafenisbriefjes, waarmee men genodigd werd, stond vermeld: ‘uw naam zal gelezen worden’; durf: durft.
-
voetnoot16
-
de kouwe pis: volksnaam voor de blaascatarrhe (uit Frans chaudepisse).
-
voetnoot20
-
Van: door. - Wie met 't aldergrootste beest: bedoeld wordt, is mij niet duidelik.
-
voetnoot21
-
beslobt: bevuild (slobbe: vuil, smerigheid).
gaat strijcken: heengaat.
-
voetnoot31
-
geen goe muts en heeft: niet vriendelik gestemd is (vgl. goed gemutst zijn).
|