De werken van Vondel. Deel 3. 1627-1640
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 411]
| |
Bede aen het Westewindekenaant.Ga naar voetnoot*voor Pieter van Buren, Ende Yda van Gerwen.Laeuw en lieflijck Westewindje,
Voorbo van 't gevleugelt kindje,Ga naar voetnootvs. 2
Vader van de soete maend,
Die de drooge paden baent,
5[regelnummer]
En bestroyt voor Venus wagen,
Na de guure en suure vlagen,
Als het al van minne praet;
Koom, bestroy de Warmoestraet
Met meer lovren met meer bloemen
10[regelnummer]
Als mijn Swanepluim kan noemen.Ga naar voetnoot10
Vraeghtghe noch, wat dit beduid?
Buren sal sijn schoone Bruid
Met de roosen op haer wangen
In het vrolijck huis ontfangen,
15[regelnummer]
Op den segenrijcken galm.Ga naar voetnoot15
Stroy nu onder kuischen palm
Wit ligustrum en viooltjesGa naar voetnoot17
Voor de maeghdelijcke sooltjes,
Die al bevend uit het koorGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Treen op 't ongewoone spoor
Derwaert, daer de maeghden spreyden
't Bed, daer Ida op moet scheyden
Van den bloessem, die soo waerd
| |
[pagina 412]
| |
Sy voor Buren heeft gespaert,
25[regelnummer]
Die door 't stadigh minnepricken
Nu gevaer loopt van te sticken
In den jeughdelijcken brand
Op de nieuwe ledekant,Ga naar voetnoot28
Soo ghy met uw' koelen aessem
30[regelnummer]
En verquickelijcken waessem
't Paer, dat vierigh treckebeckt,
Niet bevochtigt, niet en leckt.
Troostse dan die sieltjes spinnenGa naar voetnoot33
Onder 't web van 't weeligh linnen.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Laef met aengenamen douw
Venus beemd en ackerbouw,Ga naar voetnoot36
En verversch de roosetippen
Van de lieve leckre lippen,
Die in 't kussen onversaed
40[regelnummer]
Sich verpynen sonder maet.Ga naar voetnoot40
Laet u d'arbeid niet verveelen,
Want sy sullen bloemen teelen
Schoonder als de schoonst, die vastGa naar voetnoot43
In uw Amstelhoven wast.
45[regelnummer]
'k Wou mijn bede langer maecken,
Maer met putjes op de kaecken
Loegh de Bruid in haren geest,Ga naar voetnoot47
En die lach verçiert de feest.
T' AMSTELREDAM, Ghedruckt by Paulus Aertz van Ravesteyn. Anno 1634. |
|