De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 762]
| |
Oranje may-lied.aant.aant.aant.aant.Ga naar voetnoot*Op de vvijse: I.
O Hoe salig is 't te duyckenGa naar voetnootVs. 1
Onder den Oranje boom;
By een kristalijnen stroom
Gouden appelen te pluycken;Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
En te ruycken geur en lucht
Van die schoone Oranje vrucht!
II.
Wil de blixem, hagel, donder
Bloem en kruyd en lover slaen,
Duycken speelt, laet overgaen;Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Mannen duyckt, en houdt u onder:
Onder desen boom is 't stil,
't Weer mach ruysschen hoe het wil.Ga naar voetnoot12
III.
Wil de son met hitte steecken,
Mannen, duyckt hier in de schaeu,
15[regelnummer]
Zijt gy dorstig, mat en flaeu,
Hier vloeyt Peneus met sijn beecken:Ga naar voetnoot16
Hier zyn Tempe; hier is geur:Ga naar voetnoot17
Hier is lessing; hier is kleur.
| |
[pagina 763]
| |
IV.
Zijtge schuw voor eenich ondier,
20[regelnummer]
Voor een adder of een slang;
Weest voor geen fenynen bang:
Duyckt in luwte voor de son; hier,
Hier zyn alle beesten tam,
En de wolf gelijck een lam.Ga naar voetnootVs. 23-24
V.
25[regelnummer]
Maer indien Hollanders vragen:
Waer van daelt dit vreedsaem lot?Ga naar voetnoot26
Antwoord: waerlijck van een God,Ga naar voetnoot27
Die in vrede schept behagen;
Die, op eenen oogenblick,
30[regelnummer]
Twist en tweedracht strect tot schrick.Ga naar voetnoot30
VI.
Dat 's Prins FREDERICK, de Vader
Van Prins WILLEM, kleene Vorst,
Die noch lurckt aen 'svoesters borst,Ga naar voetnoot33
Uyt een milde koester-ader,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Melck, die sonder ongevalGa naar voetnoot35
Hollands Heyland queecken sal.Ga naar voetnoot36
VII.
Laet ons twee autaren wijen,
Een den Vader, een den Soon,
En met lieffelijcken toon
40[regelnummer]
Hunnen grooten naem belijen,Ga naar voetnoot40
En hun Godheen al verheugdGa naar voetnoot41
Eer bewijsen voor dees deugd.Ga naar voetnoot42
VIII.
Want wy sien ons gladde koeyenGa naar voetnoot43
Onbeschroomt te weyde gaen,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
d'Uyers uytgespannen staen;
| |
[pagina 764]
| |
Die van room en boter vloeyen.
Melcker-buur die siet syn lust,Ga naar voetnoot47
Daar hy schrander Elsken kust.Ga naar voetnoot48
IX.
Daer hy wentelt in de bloemen,
50[regelnummer]
In het piepend klavergroen:Ga naar voetnoot50
En sy weygert hem geen soen;
't Sal haer ziel doch niet verdoemen:
Want de susters van de steGa naar voetnoot53
Soenen selfs hare herders me.Ga naar voetnoot54
X.
55[regelnummer]
Daer hy met een dartel rietje,Ga naar voetnoot55
Of een dunnen stroyen halm,
Onder Elskens soeten galm,
Lindeboomen na het liedje,
Met den top ten sang gekeert,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Graeg en nyver luystren leert.Ga naar voetnoot60
XI.
Waterlandsche melck-boerinnenGa naar voetnoot61
Vlechten handen aen den rey,Ga naar voetnoot62
Om te loven desen Mey,
Die haer lockt en nood tot minnen;
65[regelnummer]
En Prins FREDERICK word lof
Toegesongen na het hof.Ga naar voetnoot66
XII.
Onder 't singen onder 't spelen
Sit Mevrou AEMILIAGa naar voetnoot68
En slaet beyde Princen ga,
70[regelnummer]
Die haer edel harte stelen;
En sy vind den Maytyd schoon
In het midden van twee Goôn.
I.v.V.
|
|