De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 765]
| |
I.V. Vondelens Geboortklock Van Willem van Nassav,eerstgeboren sone der doorluchtichste Princen, Frederick Henrick Ende Amelia, Door Gods genade Princen van Oranje: Geboren met de son, den 27 van May, 1626, in 'sGravenhaeghe.aant.aant.aant.
T' AMSTERDAM, | |
[pagina 766]
| |
DE GEBOORTKLOCK WORDT HIER AFGEDRUKT volgens de tekst der eerste uitgave (Bibliographie van Vondels werken Nr. 150). Het oorspronkelike tietelblad vindt men typografies nagevolgd op de vorige bladzijde. De Latijnse spreuk in het vignet betekent: ‘onvermoeid werkende’ (uit Ovidius' Metamorphoses IX, 199). Hiernaast 't Klinckdicht, dat in 't oorspronkelik staat op de voorzij van de gravure op de vierde bladzij.
De prent is hier gereproduceerd op ware grootte. De onbekende tekenaar heeft of wel gewerkt naar de opgave van de dichter, zoals Vondel die voorstelling zelf heeft uitgewerkt in 't Oranje May-lied (blz. 762), of Vondel heeft in dat gedicht de voorstelling van de tekenaar gevolgd. Onder de Oranjeboom met Frederik Hendrik's wapen 't gelukkige vorstelik gezin; in 't midden 't kind aan de borst van de voedster, rechts de vader met de hand op de kop van de Hollandse leeuw, links de moeder, die in de ene hand een oranjeappel, in de ander haar waaier houdt. De god van de Handel komt uit de boom gevlogen en wijst naar de opgaande zon; hij toont 'n spreukband met 'n halfvers uit de 5e Ecloga van Vergilius: Deus, Deus ille, Menalca ('t Is een god, ja een god, Menalca), als 't ware de tekst voor Vondel's zingende vergodingsrede op 't Prinsekind van zijn fantazie. Melckerbuur en Elsken van vs. 648-vlgg. brengen hun gaven en lied. Op de achtergrond Vijverberg en Paleis; op de voorgrond bij ander gevleugelt en ongevleugelt de Haagse ooievaar.
Onderschrift van de prent. In vs. 2 heeft de oude uitgave ten, wij hebben 't verbeterd in den; den hemel is onderwerp, dus: de hemel was te steil voor Typhon's stormloop (storremkat: oud belegeringswerktuig, 'n soort van overdekte beweegbare galerij, om de zacht aansluipende manier kat genoemd). De 4 regels zijn als een godspraak: Hier onder deze Oranjeboom schuilt 't Kind, wiens roem zal stijgen tot de sterren, terwijl een godenbestormer als 't monster Typhon of Typhóeus, de honderdarmige reus, die hoogte niet haalde, maar door Zeus' bliksems werd neergeslingerd. Andere Typhon's (bergstapelaars en -stuwers) mogen zich wederom verheffen, paal en perk van hun hoogmoed is vastgelegd in de lotsbestemming van dit Kind. | |
[pagina 767]
| |
Aen de doorluchtichste Princesse Amelia, Door Gods ghenade, Princesse van Oranje.
| |
[pagina 768]
| |
Hier schuylt hy, dien de Faem sal voeren aen de starren,
Wen Typhons storremkat den hemel valt te steyl.
Laet berreghstapelaers en stuwers blixems zarren:
In Willem 't noodlot heeft gemerreckt hooghmoeds peyl.
| |
[pagina 769]
| |
I.V. Vondelens Geboortklock Van Willem van Nassav, geboren Prince van Oranje.Hofjonffer rijck van prael, die al van ouds vermetel,Ga naar margenoot+Ga naar voetnootVs. 1
Op uwe graeven stofte, en graeffelijcken zetel;Ga naar voetnoot2
Met kunst gevlochten Haegh, besproeyt van Vyverstroom,Ga naar voetnoot3
Die kiesch, de wortels leckt van den Oranjeboom;Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Oranjeboom, die ciert de Tempe van ons' landen;Ga naar voetnoot5
Boom, naer wiens geur en sap 's volcx monden watertanden:
Prieelnymph altijd frisch; vergunme dat ick daelGa naar voetnoot7
Op eeuwigh groenen telgh; en lentsche nachtegael,Ga naar voetnoot8
In't quicxste van den May, aenhef te quinckeleren,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Om uw Prins Willems wiegh en boortendagh te eeren,
Met lieflijck maetgesang; sang, boeyster van't gehoor;
Sang, die de ruwste siel lockt spelen buyten 't oor.Ga naar voetnoot12
Ick weet wel, preutsche Maeghd, dat in dees' soete dagenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot13
Vw' lindetacken puyck van schelle keeltjes dragen;Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En dat uw Constantin, met sijne yvoire luyt,Ga naar voetnoot15
En voet en vingerdans, de vorstelijcke bruydGa naar voetnoot16
Het Maylied schenckt; wanneer sijn' goude PhoenixvederGa naar voetnoot17
| |
[pagina 770]
| |
Heeft 's Vorsten last vernoeght, en 't harte speelsieck wederGa naar voetnoot18
Naer dicht en snaerspel joockt: daerghe uwen sin op set,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
En 't slechtste liedje kaut voor 'tleckerste bancket:Ga naar voetnoot20
Doch ick ken uwen aerd soo heusch, soo hoofs, soo edel,Ga naar voetnoot21
Dat ghy komt luysteren naer een' geringer' vedel:
Ick weet ick heb verlof van uwen Vijverbergh;Ga naar voetnoot23
En 't sal onnoodigh sijn dat ick't uw' swaenen vergh.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Maer ghy, ô negental! ô Myterberghgodinnen!Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot25
Die 'snachts niet min als daeghs gaet waeren door mijn' sinnen;Ga naar voetnoot26
Om wie ick't leven lieve, en sonder welcke ick nietGa naar voetnoot27
De majesteyt der sonne aenschou als met verdriet,Ga naar voetnoot28
En droef en eensaem wensch in duysternis te stronckelen:
30[regelnummer]
Al sit sy hoogh in't goud, betulband met karbonckelen,Ga naar voetnoot30
Bemantelt met een kleed van vlam en purpergloed;
Waer voor al 'toosten knielt, en wierroockreucken voed:
O dochters van Iupijn! indien ick uw' bevelenGa naar voetnoot33
Oyt yvrigh heb verricht; 'tsy dat ick speeltoonneelen
35[regelnummer]
Opsteenen dede, en plengde een' biggeltraenenvloed,
Paleysen doofde in asch, en Princen smoorde in bloed;
Het sy mijn' cyter schepte in heldenlof haer' weelde;
'Tsy ick op dunner ried een hardervaersken queelde:Ga naar voetnoot34-38
Vwe ooren herwaerts neygt; uw dichters stem verhoort;
40[regelnummer]
Bevloeyt met gulden inckt dees' salige geboort;Ga naar voetnoot40
Ontsluyt ghenadigh ons uw' bosschen en uw' bronnen;
Ontsluyt ons heylighdom, en hemelen vol sonnen;Ga naar voetnoot42
Gheeft rijmen, die ghetoest, der wijsen dichtkund schatt'Ga naar voetnoot43
Als pronck van diamant, met gouden klaeu gevat.Ga naar voetnoot43-44
| |
[pagina 771]
| |
45[regelnummer]
D'alstovende Godes die, door haer' boesemprickel,Ga naar margenoot+Ga naar voetnootVs. 45
Meer levens aenqueeckt, als Saturnus met sijn' sickelGa naar voetnoot46
Naijvrigh maeyt en velt; had zedert datse nam
De sorg ter harten van den hoogen heldenstam,Ga naar voetnoot47-48
En het Nassausche bloed, op Iupiters begeeren,
50[regelnummer]
De saeck soo verr' ghebrogt, dat Frederick sijn' speeren
Helm, pantser, en pistool voor haere voeten ley;
Verwonnen door de deugd, en schoonheyd, en 't gevley
Van eene Amelia, met wie hy, soo 't betaemde,
In kuysch en wettigh bed, met sin en siel, versaemde.
55[regelnummer]
Elck riep: een held vergaept sich aen sijne eegemael;
Een' borst die noyt en klopte (al stondter punt van stael
En vyands degen op, en dreygde door te dringen)
Die laet sich van een kind den schicht in't harte wringen;Ga naar voetnoot58
Een hart, daer hagelbuy van koegelen op stuyt,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Is nu Cupidoos roof, en Cypris rijcke buyt.Ga naar voetnoot60
Dit speet den oorlooghsgod soo dat hy knarssetande,Ga naar voetnoot61
En riep by trommelslagh den veldheer van den landeGa naar margenoot+
Al weer aen grensewaert, met ongerusten geest;
Versteurende Hymens vreughd, in 't midden sijner feest,Ga naar voetnoot63-64
65[regelnummer]
Doen 'svorsten bruyloftkoets verkeerde in legertente:Ga naar voetnoot65
Gelijck een' guure buy, in't lachenste der lente,
Der bloemen spickeling dick' treft, en droef beswalckt.Ga naar voetnoot67
Voor ditmael heeftme Mars, seyd Cypria, verschalckt,
En de gewenschte vrucht belet na lust te pluycken;Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Doch 'k sal sijn' treken tot mijn voordeel bet gebruycken:Ga naar voetnoot70
'Tbestand dat hyme brout, om elders krijgh te voen,Ga naar voetnoot71
Is slechts te rugge treen, om grootren sprong te doen.
Soo sprackse, en ging terstond, in 'sbruydegoms afwesen,Ga naar margenoot+
Meer brands verwecken, en haer' krachten t'samenlesenGa naar voetnoot74
| |
[pagina 772]
| |
75[regelnummer]
Op't hooge Idalien; en samelde te gaerGa naar voetnootVs. 75
De Charites, daer toe een' vlugge schutterschaer;Ga naar voetnoot76
En wijdese van nieus, om, als geswore pagien,Ga naar voetnoot77
Te maecken haeren stoet by groote personagien:Ga naar voetnoot78
En toegerust met al 't geen minneplicht vereyscht,
80[regelnummer]
Sy met haer' eersleep is naer Hollands hof verreyst:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot80
Daer Henrix bedgenoot eerbiedigh komt begroeten
De moeder van de min; en neygende aen haer' voeten,
Onthaeltse met soo veel aenbiddings alsse kon:Ga naar voetnoot83
Gelijck als d'oosterling d'eerwaerde morgenson;Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
En staet verslegen, als dat goddelijck vermogenGa naar voetnoot85
Van Venus aengesicht bestraelt haer' sterflijcke oogen,
En werpt sijn schijnsel op dat voorhoofd sonder kreuck:
Terwijle d'heylge pruyck een' liefelijcken reuckGa naar voetnoot88
Door 'thoflijck welfsel spreyd; en wanden en pilaerenGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Van veel verwonderings geslagen nau bedaeren.Ga naar voetnoot90
Na datse nu allencx wat harts bekomen heeft,Ga naar voetnoot91
Feesteertse de godin aenminnigh en beleeftGa naar voetnoot92
Met dese woorden: ô ghy oorsprong aller weelden,
En 't schoonste dat oyt goôn of menschen sich verbeelden;
95[regelnummer]
Weest drijmael wellekom; wel komtge my te pas,Ga naar voetnoot95
Die aen het mymeren al heel geslagen was,Ga naar voetnoot96
Door 't derven van mijn lief, die legers gaet bespringen,
En my besprongen liet van veel' bekommeringen.
De schepgodin hier op: ô eer van uw gheslacht!Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Op wie de saelge rey der hemelgoden lacht,Ga naar voetnoot100
Schep moed, en duld dat Mars uw' Bruygom spelen voere,Ga naar voetnoot101
En met hem onder 't heyr der vyanden rumoere;
Iupijn belooft u hem te leveren in't end
Na weynigh' weken uyt sijn' rusting ongheschent:Ga naar voetnoot104
| |
[pagina 773]
| |
105[regelnummer]
Dan sal hy, krijgens sat, in d'oude liefde blaecken.Ga naar voetnootVs. 105
Wil ondertusschen met dees' kindren u vermaecken:
Mèt wees sy haeren stoet. AEmilia die loegh
Om 'tlodderlijcke volck; terwijlse gade sloeghGa naar margenoot+Ga naar voetnoot108Ga naar voetnoot108-vlgg.
Het teere breyn, met blonde en kruyfde pruyck beslagen;Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
De bruyne gitten, die door schalcke wincbraeu sagen;
De leden schoon van leest, van roering rap en gaeu;Ga naar voetnoot111
Het spierwit vel, 'twelck scheen door 'tsuyver hemelsblaeu
Der kleedinge, waer op oranje sluyers hingen;
De parledruyping van des oorlels goude ringen;Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
De wiecken bont van pluym, van jufferoogen bly;Ga naar voetnoot115
Pijlkokers op den rug, kruytflessen op hunn' sy;
Flitsbogen streng van pees, en silvere pistolen;Ga naar voetnoot117
En worrepschichten, die na'et micken nimmer dolen.
Vrijpostigh treedse toe, en uyt genade jontGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
Dat 't een na'et ander vast, met eenen heuschen mond,Ga naar voetnoot120
'tSneeu haerer handen kust; en word noch in het naderenGa naar margenoot+
Der lippen niet gewaer de brand, die sich in d'aderen
Door adems gift verspreed, en voed een' soete pijn;Ga naar voetnoot123
Die haeren oorsprong neemt van't kinderlijck venijn:
125[regelnummer]
Dies Cytherea groeyt, wanneerse 'tsaed siet saeyen,Ga naar voetnoot125
Waer vanse wenschelijck de vruchten hoopt te maeyen.Ga naar voetnoot126
De daeghlijcxe ommegang maeckt Cypris bende stout,Ga naar voetnoot127
Na datse op sachten schoot nu dien, nu desen houd;Ga naar voetnoot128
Of aen de roosen druckt, opluyckende op haer' wangen;
130[regelnummer]
Of laetse om haeren neck gelijck gestrengelt hangen;Ga naar voetnoot130
Of staert op't lodderoogh, dat haer gesicht belonckt,Ga naar voetnoot131
En queeckt het vier, 'twelck door het kussen is ontvonckt;
Of laet een kraeltjen bloeds uyt blancke borsten pricken
Door 't minne schichtje; dies sy bleeck word van verschricken:
135[regelnummer]
Sy doodverwt doodser 't rood dat op haer' kaecken bloost,Ga naar voetnoot135
| |
[pagina 774]
| |
Wen 't wicht een' kleene bus op naeckten boesem loost,Ga naar voetnoot136
En met minqueeckend', maer geen' lichaem schaende vlamme,
Al heymelijck versengt melckwitte tweelingmamme.Ga naar voetnoot138
Ach, steentse, ick flaeu. Aglay Sabeesche reucken brengt,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Terwijl haer Euphrosin met roosewater sprengt
In't aenschijn, 't welck uyt vrees sijn purper heeft verschoten:
Thalie ontrijgtse, als waer 't om 't hart te nau gesloten,
En weckt een' koelte, en aemt haer aensicht leven in.
Dit jocken my mishaeght, graeut Paphos koningin;Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Dits quetselijcke vreugd: verziert ons andre spelen.Ga naar voetnoot145
Bellone scheure uw heyr in twee gelijcke deelen:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot146
't Een grijp het ander aen; doch niet als boertenswijs:Ga naar voetnoot147
't Een heb de nederlaegh, en 't ander strijck den prijs:
Mèt hingse in 't midden op een' koker swaer van goude
150[regelnummer]
En pijlen: yeder wenscht dat hy het veld behoude:Ga naar voetnoot150
Elck vlamter op. Welaen mijn' kinders set u schrap;Ga naar voetnoot151
Doet, seydse, oprechte proef van waere ridderschap.Ga naar voetnoot152
Haer' sonen sijn terstond gehoorsaem haeren woerde.
Men recht standaerden op: men set sich in slaghoorde:Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Men treckter af en aen: 't gedrommel vult de lucht.Ga naar voetnoot155
De treurige Princes loost treurigh sucht op sucht,
Aenschouwende dit spel. Ach, spreecktse, kuyssche minne,
Indientme paste als eer een' Amazoonsche heldinne,Ga naar voetnoot158
Ick sou met forssen moede, op een schuymbeckend ros,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Navolgen mijnen man door vlack, door veld, door bosch:
Ick sou met desen arm handhaven sijn' banieren;Ga naar voetnoot161
En geven Holland stof tot vreughd en vreughdevieren.Ga naar voetnoot162
Soo klaeghtse, en onder des soo valt de schemerschim;Ga naar voetnoot163
| |
[pagina 775]
| |
En Phoebus drenckt sijn vier beneden onse kim:Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
't Gedoofde starrelicht begint al meer te flonckeren.
De peynsende vorstin, door naerheyd van het donckerenGa naar voetnoot166
Is naer, en toght na rust. Het drytal haer geleyd.Ga naar voetnoot167
D'een' treckt de keurssen uyt, en d'andre 't bed bespreydGa naar voetnoot168
Met bloemen mild van geur: een' darde vlijd het kussen:Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Maer 't vleyen van de pluym en kan geen' sorge sussen:Ga naar voetnoot170
Geen' sachtigheyd den rou der minnaeres versacht;Ga naar voetnoot171
Sy luyckt geen oogh ten slaep, al swijght de middernacht;
Al is de maen geraeckt ten halven haerer ronde.Ga naar voetnoot173
Een wichtje, seydse, geef sich herwaert op dees' sponde:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Of't ons' gedachten moght verleyen door sijn' praet:Ga naar voetnoot175
Ick keer my om end' om; ick hoor de dageraed.
Een jongsken, wiens vernuft d'opvoeding had vergouden,Ga naar voetnoot177
't Welck brongodinnen verr' voor Hylas stelen souden;Ga naar voetnoot178
(Soo rijck en soet van tael, dat op sijn' tong een' by
180[regelnummer]
Van Hyble of van Hymet, den honighdau, die zyGa naar voetnoot180
Wt thym gesogen heeft, en rieckende violen,
Te storten wenscht; en daer een God om sou gaen dolen,Ga naar voetnoot182
Indien het waer vermist) sich vlijt op 't spondegoud,
En met sijn' kout en praet de waeckende onderhoud;Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Kout die meer brands verweckt, en geenssins dient tot lessen:Ga naar voetnoot185
Hoe Fredrick t'elckemael van stroom en zeegodessenGa naar margenoot+
Belaeght werd en belonckt, wen sijn' vermaelde kielGa naar voetnoot187
Door't schuymend meyrgroen bruysde: het zy sijn' dappre sielGa naar voetnoot188
Op vyands bodem dorst ons' ruyterbenden mennenGa naar voetnoot189
190[regelnummer]
In veldslagh; 'tsy hy stad of vesting ging berennen:
| |
[pagina 776]
| |
Of aen den Teems vernieut 'tverbond hem toebetrout,
By dien, die vierwerf't hoofd omdruckt met kroonengoud;Ga naar voetnoot192
Daer hy sich gaet in drang soo veeler sielen mengelen,
En uytsteeckt als een god, geviert van juychende engelen:Ga naar voetnootvs. 191-194
195[regelnummer]
Hoe 't aemloos Bruynswijck door sijn' vroomheyd werd ontset:Ga naar voetnoot195
Hoe hy met moeden hengst ging in de Mayn te wedt:Ga naar voetnoot196
Of sijn' trompetten deed voor Brussels poorten spelen;Ga naar voetnoot197
En d'oorlooghsfackel stack in 's hartogen prieelen,Ga naar voetnoot198
In spijt van Spinola; die sagh als in een' droom
200[regelnummer]
Den held, die'm namaels holp opbreken van den Zoom:Ga naar voetnoot200
Zoom, die gekarmosijnt in't laeuwe bloed van d'Iber,Ga naar voetnoot201
Door Bergens vesten bruyst, soo trots als oyt de Tiber;Ga naar voetnoot202
Doen Roome sincken sagh den hooghmoed van Tarquijn;Ga naar voetnoot203
Zoom, die van Nassaus roem sal eeuwigh tuyge sijn.
205[regelnummer]
Maer doen de kouter elcx op 't breedste sou verklaeren,Ga naar voetnoot205
Haere oogen allebey' van vaeck beschoten waeren:
Dus morde hy sachtelijck tot datse vaster sliep:Ga naar voetnoot207
En met quam Morpheus daer; dien Cypris derwaert riep,Ga naar voetnoot208
Om haer' gerustigheyd, met fluysteren in d'ooren,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Met minnebeelden, en met droomen noch te stooren.
Doen nu verdreven was 't saffraenlicht van Auroor;Ga naar voetnoot211
| |
[pagina 777]
| |
En dat de vyver van den hove, met den gloorGa naar voetnootvs. 212
Der son was overspreyd, die op het water beefde
Met straelend spiegelgoud, 't welck in't quicksilver leefde:Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Doen schoot de bedgenoot van den Hollandschen heldGa naar margenoot+
Beroert uyt haeren droom, omgrijpende als onsteld;Ga naar voetnoot216
Gelijck ofse yemand wou met min en jonst omarmen;Ga naar voetnoot217
En trock een' sucht (waer van sich Venus most erbarmen)Ga naar voetnoot218
Wt 't binnenste haerer ziel: hier over met der haestGa naar voetnoot219
220[regelnummer]
Cupidoos moeder haer quam vinden al verbaest:Ga naar voetnoot220
Mijn' dochter, vraeghdese, wat is u overkomen?
Och antwoord de vorstin, 't sijn suyckersoete droomen
Van mijnen bruydegom. De vaeck nam d'overhandGa naar margenoot+
Na'et waecken, alsme docht dat uyt mijn' ledekant
225[regelnummer]
Een boom wies hemelhoogh, gelaên met goude oranjen.
Onweder reesser op van Oostenrijck en Spanjen,
Met donder, hagel, wind, en blixemvier vermengt:
Noch bleven schors en vrucht en bladen onversengt.Ga naar voetnoot228
De telgen saten vol van allerhande vogelen;Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Die cierden 't spruytelgroen met geschaeckeerde vlogelen,Ga naar voetnoot230
En sloegen englegalm met soet geswolle keel;
Als d'aengelockte deên op Orpheus heylge veêl:Ga naar voetnoot232
't Gehoornde melleckbeest ging onbeschroomt te weyde;Ga naar voetnoot233
En Holland in sijn' schaedwe een weeldigh leven leyde;
235[regelnummer]
Gelijck het gulde volck in gulde weerelds eeu:Ga naar voetnoot235
De Prins werd vriendlijck aengequispelt van den leeu;
De Vloecken weken hem, en bleecke Raserijen:Ga naar voetnoot237
Men sagh de lucht geveegt van kromgeklaeude Harpyen:Ga naar voetnoot238
Geen raedselbreyend Sphynx leyde op verslinden toe:Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Chimeren waren voorts het vonckespouwen moe:Ga naar voetnoot240
Geen' Gorgons piepten meer: geene Hydraes nijdigh bliesen:Ga naar voetnoot241
| |
[pagina 778]
| |
Geen' Scylla baste meer; de Pythons staeckten 'tbiesen:Ga naar voetnoot242
Elck ingeseten liefde en vrede had tot sijn wit:Ga naar voetnoot243
De kruydeleser vond geen doodlijck aconith:Ga naar voetnoot242-244Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
De boter geur en kleur kreegh als oranjevruchten:
Maer dit was aengenaem, geen' oorsaeck van versuchten.Ga naar voetnoot246
Ick sluymerde daer na; weer dochtme dat ick wasGa naar margenoot+
In onsen lusthof, daer ick keurigh bloemen las,Ga naar voetnoot248
En frissche kranssen vlocht, en soete roosenhoeden:Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Mèt quam mijn heer op slagh, doen wy het minst vermoeden:
Ick grijpende om end' om, dat ick hem kranssen moght,Ga naar voetnoot251
Vond dat ick niets omhelsde als dunne en ydel' locht;Ga naar voetnoot252
Dies schrickte ick en verschoot, als waer 't van doodse spoocken;Ga naar voetnoot253
En daer mede is mijn slaep en sluymerval gebroken.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Doen rechtese sich op, en schoot de kleedren aen;
Haer hebben Charites, na plicht, gerack gedaen;Ga naar voetnoot256
D'een' rijgt en d'andre snoert; eene andre vlijd de ployen;Ga naar voetnoot257
Dees' streelt de pruyck; en die den spiegel houd in't toyen,Ga naar voetnoot258
Of't silveren lampet, 't welck swaer in't houden word,
260[regelnummer]
En 't suyver water op haer' suyvere handen stort;
Een' andre reyckt de dwael. Gekleed soo brengtse wederGa naar margenoot+Ga naar voetnoot261
Den dagh ten ende als voor, met peynsen op en neder.
Nu mijmertse in den tuyn; daer schildpad, Cherubijn,Ga naar voetnoot263Ga naar voetnoot263-vlgg.
Dolfijn, en kopre slang braeckt levend kristalijn;
265[regelnummer]
Nu, om op 't heetste van den dagh de son te mijen,
Wordse overschaeut in linde en ypegaelderijen;Ga naar voetnoot266
Of ondertusschen, als 't lang draelen d'uuren reckt,
Sy in het kabinet 't begonnen werck voltreckt,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot268
| |
[pagina 779]
| |
En aen't borduuren valt; om tegens 's liefsten keeren,
270[regelnummer]
Hem met haere eyge kunst, en handwerck te vereeren;
En bootst, terwijlse draên op sijde draden hecht,
Met sang de klaghten na der slotswaen van de Vecht.Ga naar voetnoot271-272
Door 't schildren met de naelde is niemand Pallas naderGa naar voetnoot273
In aerdigheyd als dees'. D'oudgrootvaer en de vaderGa naar margenoot+Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Haers Bruygoms krijgen hier onsterffelijcken lof.Ga naar voetnoot275
Geboomte naer van schadwe omcingelt 'tNassausche Hof:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot276
Het welck ontsigh aenbrengt in der aenschouwren oogen.Ga naar voetnoot277
Geslepe jaspiszuijl stut marmorsteene bogen.
Op vloer van Porphyr treên handvlechtende in verbondGa naar voetnoot279
280[regelnummer]
Twee maghtige, door eên geheylight met den mond:Ga naar voetnoot280
D'een, die een' weereld voert, is keyser in Germanjen,Ga naar voetnoot281
En d'ander Eduard, stafdrager van Britanjen.
Een goudelaeckense rijcxmantel hoogh van roemGa naar voetnoot283
Ciert elck gelijckelijck, doch ongelijck van bloem;Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Eer, die de nasaet sal doen reknen overouderen.Ga naar voetnoot285
'tOmhangsel, dat soo rijck afhangt van Adolfs schouderen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot286
Belaên is met Iupijn; die goddelijck beschrijdGa naar voetnoot287
Den Roomschen adelaer: van waer hy worpt en smijt
Drijpunten blixemstrael, gevat met gramme vingeren,
290[regelnummer]
Op wederspannigh volck en spits, welck' beeft door 't slingeren
Van 'tswavelige vier, beneden in den boord;
Daer landschap, in't verschiet, verschrickt den donder hoort;Ga naar voetnoot290-292
En blaeut en flaeut voor 'toogh, soo meesterlijck verdrevenGa naar voetnoot293
| |
[pagina 780]
| |
Met naelde, als oyt pinceel eens maelers wrocht na'et leven.
295[regelnummer]
D'archengel Michaël, gaet met gevelde speer,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot295
In 's konings mantel fel den fellen draeck te keer:
Die met gekeerden neck vergif braeckt voor sijn' voeten;Ga naar voetnoot297
Gewieckt, gekamt, geschubt, en kaeckelbont van sproeten,Ga naar voetnoot298
Som blaeu, som groen, som geel, langs glibberigen huyd.Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
De voncken vliegen 't dier ten brandende oogen wt:
En 'shemels veldheer, die vol moeds dar rusting wraecken,Ga naar voetnoot301
Bralt met een' wapenrock van gloeyende schaerlaecken.Ga naar voetnoot302
Gevlerckte cherubin op 's ridders boesem lacht.Ga naar voetnoot303
Infijn en hagelwit veldteecken ciert dees' draght,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
'tSchijnt dartle windekens in 't paradijsweb dwarlen,Ga naar voetnoot305
Van Engelen gesoomt met suyverlijcke parlen,Ga naar voetnoot306
Besprengt met sprencklen bloeds, geparst met doornekroon
Wt 's heylands hoofdslaep. Gods kampvechter dus ten toon,Ga naar voetnoot307-308
Aen sijn' ten ruggebeen frisch wtgewosse pennen,Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Met heylgen dau besproeyt, is lichtelijck te kennen.
Maer in het naeste perck verneemtmen het geraesGa naar margenoot+Ga naar voetnoot311-vlgg.
Eens legers, besich om te trecken over Maes,
By uchtendschemering. Men sieter ruyters hebben
Den voortoght: andre weer beletten 't weldigh ebbenGa naar voetnoot314
315[regelnummer]
Des strooms; terwijle vast het voetvolck d'andre syGa naar voetnoot315
Voorttreckende gewint. Men siet Prins Willem bly
Sijne hoplien groeten, die den waterkant opstygen;
Vol hoops om Alba nu in 't vlacke veld te krijgen.Ga naar voetnoot318
Nu prangde AEmilia de broosen van den VorstGa naar voetnoot319
320[regelnummer]
Met spooren fijn van goud; en uyt benaude borst
Sy reys aen reys versuchte, en kende by de maenschijn
| |
[pagina 781]
| |
Den soon, door ommetreck verbeeld van 's vaders aenschijn;Ga naar voetnoot321-322
En kuste haer naeldwerck dick' (de liefde is doch niet vrijGa naar voetnoot323
Van sulcke teederheyd en soete afgoderij)
325[regelnummer]
En sporegespster noopte haer' vlugge min met sporen:Ga naar voetnoot325
Gelijck Pygmalion, eer noch sijn' witte yvooreGa naar voetnoot326
Gelijckenis oyt geest gevoelde of aderslagh;Ga naar voetnoot327
Eer hy in 't doode beeld yet levens blieken sagh,Ga naar voetnoot328
Of voorhoofdkreucken, mondvertrecken, ooghverdraeyen:
330[regelnummer]
Soo pooght ons' minnaeres haer kranck gemoed te paeyen,
En vast een' soete wonde in quynende adren voed;Ga naar voetnoot331
Vermids 't pijldragend volck stoockt stadigh gloed op gloedGa naar voetnoot332
Tot dat haers heeren komst ten lesten werd geboren,Ga naar voetnoot333
In 't rijpste van den oegst, tot Venus oegst beschoren.Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Dat nu een' meeremin of sanggoddinne darGa naar margenoot+Ga naar voetnoot335
Vermelden, met wat vreughd dees' Solmsche morgenstar,
Die eenen tijd lang van haer' son en siel afdwaelde,
Hem wellekom ontfing, en vierighlijck onthaelde,
En schepte glans en gloor en leven uyt sijn licht.
340[regelnummer]
Van blijschap seeghse, doense 't vrolijck aengesicht
Bekende in open helm, en dat paer gluurende oogen.Ga naar voetnoot341
Cupidons schoten toe, of quamen aengevlogen;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot342
Dees hem ontgord 't van oostersteentjens blinckend swaerd;Ga naar voetnoot343
Die 't hellemet aflicht al ziddrende; en vervaertGa naar voetnoot344
345[regelnummer]
Voor 't bleeck Medusaes hoofd, aengrijnende uyt 't vergulsel;Ga naar voetnoot345
Voor 't morssigh slangenhayr, wel eer blondverwigh hulsel;Ga naar voetnoot346
Voor 't stael met vederbos beswaeyt, geblutst van lood.Ga naar voetnoot347
Een ander die ontgespt het harnasch; daer de dood
| |
[pagina 782]
| |
Tot meermael proef af nam, met koegelen en klingen:Ga naar voetnoot348-349
350[regelnummer]
't Welck veele, al swoegende, aen den wand te pronck ophingen;Ga naar voetnootvs. 350
Verwondert om de kunst gedreven in metael:
Daer Mulciber in wrocht sijn' deughd en oorloogsprael.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot352
Hier vind hy sich betrapt van d'Arragonsche laegen.Ga naar voetnoot353
Wat raed, o jonge Prins! ick schrick, noch dart ghij 't waegen;
355[regelnummer]
Noch word ghy handgemeen, verselt met Briauté,Ga naar voetnoot355
En franschen adeldom, en past op steeck nocht sne;
Daer 't yser barst en knarst, en schampt van helm en ringkraegh,
Na'et braecken der pistool: en houd in die bespringvlaeghGa naar voetnoot358
Der vyanden het roer: en loefwaert wel te ty,
360[regelnummer]
Dringt dapper in op hen, die leggen in de ly.Ga naar voetnoot359-360
Hier sagense hem, bestuwt van welgebore graeven,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot361
Op sijnen moor De Groot doorwaden Nieupoorts haeven:Ga naar voetnoot362
Ascanius gelijck, doen heet op roof en moord,Ga naar voetnoot363
Hy met Troiaenschen stoet opsteegh den Tiberboord.
365[regelnummer]
Het ebbend schuym beroert, nau 't spieglen wil gedoogenGa naar voetnoot365
Van rusting; daer de son in schittert uyt den hoogen.
Het moedigh dier met mond en oogen vreeslijck driescht,Ga naar voetnoot367
En 't knabbelt sijn gebit, en 't schijnt hun dat het briescht.Ga naar voetnoot368
Gins draeght de klepper moed op sijn' gedragen meester,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Daer stof en roock en smoock de lucht beweeft. het vreester
En zidderter, wat hier omheynd is of ontrent.Ga naar voetnoot371
d'Oranje pluym en kam die maecken hem bekend.Ga naar voetnoot372
Sijn vyands heyr begint het harte te beswijcken.
Wie sagh een lichaem oyt getart van soo veel' pijcken?Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Wie sagh oyt jongeling die min voor grijse suft?Ga naar voetnoot375
Maer in de lucht om hoogh, daer schilderde 't vernuftGa naar margenoot+
| |
[pagina 783]
| |
De glori, groots en prat; welcke in haere hand ten tooneGa naar voetnoot377
Voor beyde legers voert een' overwinners kroone,
Aenprickelster ten strijd; en maeckt de ridders stout
380[regelnummer]
Wt haeren wagen, die stal in de wolcken houdGa naar voetnoot380
Met seven aernen; welcke in parrele gareelenGa naar voetnoot381
Verstrecken tot gespan, wanneerse vaert uyt spelen.Ga naar voetnoot382
De faem recht voor haer sweeft, en blaest nu fijn, nu grof,Ga naar voetnoot383
Door silvere basuyn, wiens klanck is enckel lof.
385[regelnummer]
Leef lang, ô Nassausch bloed! ick sie den slagh gewonnen,
Den Admirant gevaên, en Albrecht scharp ontronnen.Ga naar voetnoot386
Gins druckt een hopman op de lenden van den vorstGa naar margenoot+
Sijn' swangre karrabijn; de prins op 'shopmans borst;Ga naar voetnoot388
Die by 't veldteecken reede Oranjen houd gegrepen.
390[regelnummer]
Bacx vind sich tot ontset van om end' om benepen.Ga naar voetnoot390
De god des Roervliets doods, geeft op een' naeren schreeu,Ga naar voetnoot391
Eer hy ontworstelen siet Hollands fieren leeu;
Die ginder, soo sijn volck Bourgoensche vaenen sloopen,Ga naar voetnoot393
Is nyver besigh met Trivultius te stroopen.Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Hier was, ô Milanees! uw' kracht een' ydle wijck.Ga naar voetnoot395
Vw graefschap, rood beschreyt, wacht uw gebalssemt lijck.
Gins, eer noch Titons bruyd aenbreeckt met purpre wangen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot397
Werd Henrick Berghsche graef prins Hendericx gevangen;
Doen Erckelens te spa de deughd en kracht vernamGa naar voetnoot399
400[regelnummer]
Van Fredericx petard. men sieter roock en vlamGa naar voetnoot400
Ten daecken uytslaen, al 't Limborghsche land sich reppen:
Men hoordter dorp en stad alarm en brandklock kleppen.
Soo onsacht weckt de wraeck de boosheyd, alsse slaept.
Terwijle sich de jeughd aen stuck voor stuck vergaeptGa naar margenoot+Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Nieusgierigh, 't lieve paer versadighde 't verlangen.
Sy blijft om sijnen hals, hy aen den haeren hangen,
Tot dat hen d'avondstond ter tafel nood en set;
| |
[pagina 784]
| |
Daer onderlinge kout was 't leckerste bancket.Ga naar voetnootvs. 408
Van weersijds wecktense door 't liefelijck beloncken
410[regelnummer]
Een' goddelijcke walmte, en kuysche minnevoncken.Ga naar voetnoot410
Dischtoortsen blaecktender geciert met myrteblaên.
Dus hief de minnerey op pijp en snaeren aen:Ga naar voetnoot412
O ghy die sorge draeght voor keyserlijcke rancken!Ga naar margenoot+
Wie met eerbiedigheyd Nassausche telgen dancken;
415[regelnummer]
Alstovende godin, van wesen overschoon,
Die 't bruyloftbedde spreyt van menschen en van goôn;
Wie hemel aerde en zee ontsichelijck staegh vieren,Ga naar voetnoot417
En wind en weder dient; wie allerhande dieren
Toejuychen met geschrey, en tuygen datgher sijt;Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
Wen lentische landou uw' godheyd bloemen wijd;Ga naar voetnoot420
Wanneer 't bedaude kruyd komt plotslijck uytgedrongen.
En bronaêr openbarst met levendige sprongen.Ga naar voetnoot422
Begeerlijck alle siel, 't sy waerwaert datghe gaet,
Vw spoor volght, en bekoort uw' gangen gade slaet.Ga naar voetnoot423-424
425[regelnummer]
Beest, vogel, visch, versien met borstels, veeren, vinnen,Ga naar voetnoot425
Op bergh, op blad, in beeck, al woende leeren minnen;Ga naar voetnoot426
Getroffen in de borst van uwen prickelstrael:
Wiens krachten elck vermelt, en groot maeckt op sijn' tael.Ga naar voetnoot428
Soo temtghe wallevisch, en groothartige leeuwen,
430[regelnummer]
En rijgt onendelijck der dingen beurtige eeuwen,Ga naar voetnoot430
En schaeckelt d'eeuwigheên, vermids ghy, saet en sout
Der weereld, alles teelt, en alles onderhoud.
Niets magh'er sonder u het sterflijck oogh behagen.Ga naar voetnoot433
Geslaghten vallen neer met zidderen en tsaegen,
435[regelnummer]
Met schoot vol offers, en met harten vol demoeds,
Voor 't hoogh autaer van u, ô oorsaeck alles goeds!
Die Mavors, onder 's heyrs aenhitsende trompetten,
Salpeterblixemen en donders, neer kunt setten;Ga naar voetnoot437-438
Set nu een weynigh neer het woeden van den krijgh,
| |
[pagina 785]
| |
440[regelnummer]
En geef dat desen nacht kartou en trommel swijgh.Ga naar voetnootvs. 440
Ghy hebt den wapengod, met overgroot verlangen,Ga naar margenoot+
Gegoten in uw' schoot, aenminnigh dick' ontfangen;Ga naar voetnoot442
Wanneer, omvloeyt van u, hem d'oude vlam beving,
En hy al staerende, in uw aenschijn weyen ging,
445[regelnummer]
En gierigh sijn gesicht versaden in uwe oogen;Ga naar voetnoot445
Daer tweelingschutterkens uyt quetsten met hunn' boogen:
Of stuuren sijn gedacht in het verborgen deel.Ga naar voetnoot447
Vw' wangen bloosden dan als roosen op haer' steel;
De lely bloeyde hier witst; de schoonheyd schoot haer' straelen
450[regelnummer]
Op 't krachtighste; en hy sagh'er perlen en koraelen,
En tintelend gestarnt, en glans die schoonder brand
In vrouwenoogen als in flonckerdiamant.
De tonge d'ooren vleyde. Hy voelde 't slaen der aderen,
Die blaeu in wit albast sich spreyen en vergaderen:Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Hy roocker amberlucht, en lepte nectardranck:
En door de soetigheên, van soo veel wellusts, kranck,
Omermt in 't weeldigh bad, besweeck sijn geest na'et woelen:
En nuttighde endelijck 't soet prickelend gevoelenGa naar voetnoot458
Van d'oppersaligheyd, welcke uwe mildheyd kan
460[regelnummer]
Medeelen, en geen lid was van uw' godheyd wan.Ga naar voetnoot460
Anchises ging niet min in zee van wellust waden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot461
O dochter van de zee! wanneer met myrtebladenGa naar voetnoot462
Hy overschaduwt, uwe omhelsingen genoot;
En won den Troischen held, beleyder van de vloot:Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
En doenghe kussens sat, u rechtende van d'aerde,Ga naar voetnoot465
Op 't kruydigh bedde van uw' leckre bruyloft staerde,Ga naar voetnoot466
Ghy dese woorden spelde uyt nieuwe bloemen: hierGa naar voetnoot467
Sijn weeldigh twee tot een gesmolten door het vier.
Geef, geef, godinne, dees' gelieven uwen segen,
470[regelnummer]
Dat elck sijn' weerga niet onlieflijcker bejegen,Ga naar voetnoot470
| |
[pagina 786]
| |
Tot bouwing van dit hoogh en overoud geslaght;
Waer uyt Batavien den nieuwen held verwacht.Ga naar voetnoot472
Soo song de blijde rey, en loegh, wen onder 't singen
Verborge vlam bestond door been en merch te dringen:Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Gelijck het moederlicht, met heymelijcken brand,Ga naar voetnoot475
Na wintervorst doorkruypt en murruwt teere plant.Ga naar voetnoot476
Daer stond een oude kop, en blonck van goud en steenen;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot477
Daer Keyser Adolf, doen sijn balssemt hayr beschenenGa naar voetnoot478
Werd van 't heylheyligh cier, den keyserlijcken hoed,Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Den eersten dranck uyt dronck; doen der keurvorsten stoet
Aenrechte sijnen disch, en weereldlijck en geestelijck
Met armelijnen praelde, en rood schaerlaecken feestelijck;Ga naar voetnoot482
Een wonderbaere pracht: vrou Cypris desen hadGa naar voetnoot483
Gewijd ten slaepdranck, en vermengt met 't selfde nat
485[regelnummer]
Daer 't breyn van Iupiter wel eer me' was beschoncken,
Doen hy Alcmenaes min soo diep had ingedroncken;Ga naar voetnoot486
En aen haer winnen ging dat overgodlijck saed,Ga naar voetnoot487
Gesielt met strijdbre deughd, en dwingelandenhaet:Ga naar voetnoot488
Dien heeft de schoone bruyd, tot wellekomst en eere,Ga naar voetnoot489
490[regelnummer]
Haer' bruygom toegebrogt, en lang verwachten heere;Ga naar voetnoot490
En met der lippen boord den soom van 't goud genaeckt;
En reyckte het Frederick; die van haer' jonst geraeckt,Ga naar voetnoot492
Dien toefdranck van liefs hand nam niet onaengenaemer.Ga naar voetnoot493
De met tapijt rondom bespannen princekamer,
495[regelnummer]
Daer marmorschorsteen blinckt, de balcken sijn vergult,Ga naar voetnoot495
Had Venus onder des tot boven toe vervultGa naar margenoot+Ga naar voetnoot496
Met waere godheyd: want 's lands veldheer uyt d'oorlogenGa naar voetnoot497
Weer hofwaert keerende, had sy daetlijck uytgetogenGa naar voetnoot498
| |
[pagina 787]
| |
De sichtbaere gedaente, en over 't bedde een' lucht
500[regelnummer]
Gehangen, mild genoegh om een' gewenschte vruchtGa naar voetnoot500
En doorluchtige ranck, tot glori van Nassouwe,
Te wecken uyt den schoot der hooghgemelde vrouwe.Ga naar voetnoot502
Het lieve paer, nu lang verovert door veel gloeds,Ga naar margenoot+
Treed met verlangen naer de seer gewenschte koets.
505[regelnummer]
De kinderlijcke schaer 't geleyde geeft met toortsen,Ga naar voetnoot505
En voed met vlam en roock den brand der minnekoortsen.
Sacht swaenendons, bespreed met geborduurde sprey,
Onthaelt en wellekomt de vorsten allebey.
'k Sou hier, ô Venus! in uwe heylighdommen treden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Had ghy met vlercken niet van dicke duysterheden
Vw' legers overschaeut; en d'ongemete vreughd
Met nachten afgeschut voor d'oogen van de jeughd:
Had eerbaerheyd dit niet behangen met gordijnen.
Mèt dat de dagh begon ter venster in te schijnen,Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Hy stokebrandjes vond van minnepijlen bluts,Ga naar voetnoot515
De polverflesschen leegh, na'et losen van veel schuts;Ga naar voetnoot516
En Cypris uytgedient borst door de tralie henen;Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot517
En sommige, op haer' streeck navolgende, verdwenenGa naar voetnoot518
Naer Paphos; daerse een' kerck en honderd auters heeft,
520[regelnummer]
Die stadigh warm sijn; daer 't vol wieroockluchjes sweeft;
Daer versche krans 't gesicht verheught met blijde kleuren,
En 't hart verquickt word door toeaessemende geuren.
Maer onse AEmilia bleef van die salige uurGa naar margenoot+
Beswangert van een' vrucht; daer dagelijcx natuur
525[regelnummer]
Merckteeckenen van gaf; tot datmen, na het rollen
Der maenden, soetelijck den boesem sagh geswollen:
Gelijck een' koorenayr van westewind geleckt,
Of frissche rooseknop, daer son een' siel in weckt.
De hemel droegh haer gunst; als schepte hy sijn behagenGa naar voetnoot529
530[regelnummer]
Te segenen de vrucht, in 't vrolijck kinderdragen.
Het winterweder was gedwee en handelbaer,
En Boreas getemt: en Zephyr vroeger 't jaerGa naar margenoot+Ga naar voetnoot532
| |
[pagina 788]
| |
Met laeuwen adem weer quam troetelen en smeecken;Ga naar voetnootvs. 533
En 't nieuwe koesterlicht de telgen uyt deed breecken.
535[regelnummer]
Al 't aerdrijck swelt tot kruyd. men siet door veld en bosch
Wtpuylen 't nieuwe groen, en knoppen, bot, en blos.Ga naar voetnoot536
De bloemgodin ging prat op haer' kleynoodjen treden.Ga naar voetnoot537
Violen loken op bestipt met lieflijckheden.Ga naar voetnoot538
De roosen trocken aen een' roodigheyd als bloed,
540[regelnummer]
De tulpen blinckend goud, jenoffels eenen gloedGa naar voetnoot540
Van purper onder 't sneeu: wech purper, 'twelck de borsten
Der koningen bedeckt, en weereldlijcke vorsten;
Vw' stacytabberds sijn met greynverwe opgesoôn;Ga naar voetnoot543
Mijn' bloemen sijn gedoopt in 't sap en bloed der goôn.
545[regelnummer]
O Ajax, Hyacinth, Adonisen, Narcissen!Ga naar voetnoot545
'K wil troon en kercktapijt om uwen luyster missen;Ga naar voetnoot546
Apelles rijck pinceel om dese schildery;Ga naar voetnoot547
Mosaische tempelpracht en kunst is doof hier by.Ga naar voetnoot548
Besiet eens dat yvoir, die vlammende robijnen,
550[regelnummer]
Dat goud, en dien turkois. helaes! ick sla aen 't quijnen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot550
Ick worder op verlieft. ô wat veldjonffer salGa naar voetnoot551
My kroonen in een heel aenminnigh bloemendal;Ga naar voetnoot552
Daer 't voorjaer eeuwigh jong van rimpels weet nocht kreucken,
En tot sielstercking steeds uytlevert maght van reucken;
555[regelnummer]
Daer ick in laurenschaeu vlietwater ruysschen hoor;
En wey met vry gesicht de mengsels door en door;Ga naar voetnoot556
Daer Iunoos paeuweprael, of Partsche konings gordel,Ga naar voetnoot557
By bloemverscheydenheyd, hebb' luttel kans en vordel,Ga naar voetnoot558
Wen 't op een praelen gaet. komt, Nymphen, breyd een' stoolGa naar voetnoot559
| |
[pagina 789]
| |
560[regelnummer]
Van bloemen hem, die 't licht eerst sagh in een' viool;Ga naar voetnoot560
En zedert, kiesche bie, versmaende alle andre tuynen,Ga naar voetnoot561
Op Pindus heuvelen en spickelige kruynenGa naar voetnoot562
Soogh godenleckerny. och of na mijne dood
Napaeae violet, wit, purper, blaeu, en rood,Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Levender, incarnaet, en paers, en geel schaeckierden,Ga naar voetnoot565
En weefden tot een' pel; en 's dichters uytvaert vierdenGa naar voetnoot566
Met Floraes dierste draght. maer seghme, lieve lent,Ga naar voetnoot567
En soete koele May; noyt was mijn oogh gewent
Soo veele schats en pracht te sien geopent t'evens;Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
Hoe sijtghe soo vol siels, vol juychings, en vol levens?
Sy antwoord: wondert u wat bloeylust my ontvonckt?Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot571
Aenschouse die daer met haer swanger lichaem pronckt:
(Mèt weesse de Princes in 't midden der princessen)
Ick heb om haerent wil gaen all' mijn' maght oppressenGa naar voetnoot574
575[regelnummer]
Van geur, van kleur, van lof, op Erycijns gebod;Ga naar voetnoot575
Die reede haer moeder spelt van eenen jongen god:Ga naar voetnoot576
Sy selve voelt hem oock bywijlen spartelbeenen;
En wenscht het kortelijck, vol groeys, te hooren stenen,Ga naar voetnoot578
En is vol salige hope: en moedigh op dat pand,Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Merckt somtijds, met het plat van rechte en slinckehand,Ga naar voetnoot580
Den zetel daer hy rust. kroondraeghster van Britanje!Ga naar voetnoot581
Daer, seydse, leyd de Prins en glori van Oranje.
Aldus genaeckte d'uur, waerinne vrou Lucyn,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot583
Die voor het kraembed waeckt, door prickelende pijn
585[regelnummer]
En weedom, teecken gaf der korts aenstaende baering:
Waer over daetelijck, tot lichting van beswaering,
Vergaderde 't verwante en hooghgeboren saed.
| |
[pagina 790]
| |
De drijmael negenste en beschore dageraed
In May geopent had de Nabatheër poorte,Ga naar voetnootvs. 588-589
590[regelnummer]
Doen Phoebus en het kind sich spoeyden ter geboorte:
(Geboort, die my verruckt. Parnas en HeliconGa naar voetnoot591
Strijckt meyen voor mijne Haegsche en vyverberghsche son)Ga naar voetnoot592
En soo hy 't glinstrigh hoofd, met druppeldau bepeerelt,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot593
Ten zeegroen uytsteeckt, siet hy 't licht der Christe weereld,Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
Van keyserlijck van hoogh heylheyligh bloed geteelt:
Op wiens glad voorhoofd glans van princelijckheyd speelt.
De moeder, de verloste heeft lang de smart vergetenGa naar margenoot+
Nu sy haer' soon aenschout; en daut, van vreughd bekreten,
De vochte perlen uyt ten biggeltranend oogh;
600[regelnummer]
En heft haer hart, vol lofs, tot haeren god om hoogh:
Wat sal ik best den heer voor sijn' weldaden geven,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot601
Die my na tegenspoed, heeft op den troon geheven?
Die my tot Princebruyd en Princemoeder maeckt;
En ter gewenschte tijd mijn' vrucht haer' banden slaeckt?Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
Wat eyscht ghy? rijcke God! is 't ongelsmeer van rammen?
Is 't bockenbloed, of veers, of wieroockreuck of vlammen?Ga naar voetnoot605-606
Vw' dienstmaeghd is bereyd: maer leyder! sy is schuw;Ga naar voetnoot607
Sy kent haer' onmaght heer. al 't vee, al 't vee is uw,
't Welck langs d'omwenteling der berregen gaet dwaelen;Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Of klavergroen erkaeut in diep gesoncke daelen.Ga naar voetnoot610
Al 't ongediert is uw dat in sijne holen huylt.Ga naar voetnoot611
Vw is 't gevogelt, dat sich buytenbaens verschuylt;Ga naar voetnoot612
Of eyeren uytbroed, en nestelt in de telgen.Ga naar voetnoot613
Wijde ick u hier van yets, ghy moght u billijck belgen.Ga naar voetnoot614
| |
[pagina 791]
| |
615[regelnummer]
Ick sal my evenwel verstouten, en voor elck
In 't openbaer uw' lof, met zidderenden kelck,Ga naar voetnoot616
Verkonden overluyd; en uwen roem herhaelen,
En mijn' beloften heer met danckbaerheyd betaelen.
Na dat Elisabeth, met hartoginnenring
620[regelnummer]
En drang omschittert, in haer' purpren schoot ontfingGa naar voetnoot619-620
't Met goud beswachtelt pand; en datse vol vermaecken,Ga naar voetnoot621
Te saemen lonckten op sijn' glinsterende kaecken:
Gelijck de Najades op 't lieve wicht Adoon:Ga naar voetnoot623
(Doen 't lagh op AEgles knie, soo suyverlijcke schoon;Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Dat Cypris namaels, van haer' duyven voortgetrocken,
Den hemel liet, om hem tot minnen aen te locken)Ga naar voetnoot626
Soo hiefse, Keurvorstin en koninglijcke bruyd,Ga naar margenoot+
Haer' stem en handen op; en sprack den segen uyt,
In aller vrouwen naem: luyck op, ô vorst der vorsten!
630[regelnummer]
Suygh enckle saligheyd en heyl uyt saelge borsten:
Luyck op, ô Hollandsch hart! geteelt van Hollandsch bloed:
Bewaer uw grootvaers naem, verstand, en oorlooghsmoed,Ga naar voetnoot632
En d'edelmoedigheyd uws vaders: jonge Welhem!
Helm uwes vaderlands, aenstaende vrijheyds hellem:Ga naar voetnoot634
635[regelnummer]
Elck even toegedaene, elck even lieve son:Ga naar voetnoot635
Elck even milde springfonteyn, en nectarbron:
Oranjeboomspruyt, schiet uw' tacken naer de wolcken,
Vw' wortels afgrondwaert: den vrijgevochten volcken
Ion soete koele schaeu, den hemel bosch en loof:Ga naar voetnoot638-639
640[regelnummer]
Was' tot een pronck, vermast met sege en wapenroof:Ga naar voetnoot640
Ruck ruck, oranje leeu, met segenrijcke tanden,
Den grooten standaerd weer uyt 's vyands ysere handen;
Dat het tot vre gedije, en hy verwonnen blijf,
En elck beschaduwt sy met telgen van olijf.Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Sy stemden altemael, met handgeklap en wenschen.Ga naar voetnoot645
De faem in 's Graevenhaegh drong door tot alle menschen,Ga naar margenoot+
| |
[pagina 792]
| |
En sloegh de ruyme lucht met brommend klockgeluyd;
En lockte Melckerbuur, en schrander Elsken uyt:Ga naar margenoot+Ga naar voetnootvs. 648
Die quaemen in het hof de moeder saligh roemen,
650[regelnummer]
En offerden het kind goudgeele boterbloemen,
En room, en schaepewey, en uchtendversche melck,
En noch een' pijpkan; daer tot wondering van elck,Ga naar voetnoot652
Een' waterlandsche deerne in scheen, met luyd geschater,Ga naar margenoot+
Te lachen, soose sagh een' swarten kop te waterGa naar voetnoot654
655[regelnummer]
Wtsteken, tusschen twee uytstekende armen, als
Van uyt een' melleckschuyt, hy over hoofd en hals
Gesneuvelt was in 't diep, heel ongereed tot weerstand.Ga naar voetnoot655-657Ga naar voetnoot657
De boerman, met een' haeck, die dreygt hem van den meerkant;Ga naar voetnoot658
Wiens blaeuwe toppers hoed waeyt over 't groene veld.Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
De Spanjaerd singt genade, en looft vast maght van geld.Ga naar voetnoot660
Oranje loofwerck hangt met appelen geladen,
En ciert den hals om hoogh, met krunckelende bladen.Ga naar voetnoot662
Na dat het boersche paer, eerst schaemsaem om de pracht,
't Nieuboren kind, 't welck hun uyt joffers schoot toelacht,
665[regelnummer]
Met gaven heeft vereert; neemt Melleker een' hallem,Ga naar voetnoot665
En seyd: dat is u voor: waer op met soeten gallemGa naar voetnoot666
Sijn' vrijster rustigh volght, en op dees' wijse stemt:Ga naar voetnoot667
Al 't onweer is versacht, de buyen sijn getemt.Ga naar margenoot+
Ons dorp sijn' adem haelt: de landlie sich verblijen.
670[regelnummer]
Prins Willem brengt ons weer te voorschijn d'oude tijen.Ga naar voetnoot670
't Is bruyloft in de wey; 't is boter tot den boôm.Ga naar voetnoot671
De koe is klaverkiesch: de hemel druppelt room.Ga naar voetnoot672
Ons' fuycken sijn vol visch, dat mercktmen aan 't gespartel.
De leeuwerck quinckeleert: ons' kalvers springen dartel.
675[regelnummer]
't Is vrede in onse buurt: geen mensch benijd een' aêr.
Men brandmerct niemand meer voor schelm, voor landverraêr.Ga naar voetnoot676
Geen' schouten en beslaen de rijmers meer in boeten.Ga naar voetnoot677
| |
[pagina 793]
| |
Dese edele Princes kan allen druck versoeten.
Het wichtje lacht, en sy word nimmer lachens moe.
680[regelnummer]
Soo kleene soete knaep, soo Willem, ga vry toe,Ga naar voetnoot680
Versacht met lach op lach de sorgen uwer moeder;
Terwijl uw vader leyd te velde, als 's lands behoeder.
Ick sie den tijd te moet, dat Willem sal te peerd
Op Spanjaerds rennen aen, met lans, pistool, en sweerd;
685[regelnummer]
En hen noch dier doen staen den moordschoot van sijn' grootvaêr:Ga naar voetnoot685
Of waecken op de grens, beducht of ergens nood waer:
Of boven Lillo slaen sijn' schipbrug over 't Scheld,Ga naar voetnoot687
En gaen sijn burghgraefschap verovren met geweld.Ga naar voetnoot688
Soo kleene knaep, versacht de sorgen uwer moeder;
690[regelnummer]
Terwijl uw vader leyd te velde, als 's lands behoeder.
Of wint hy 't Handwerpsch slot door list en buytekans,Ga naar voetnoot691
Dan salmen sien in vier den Haeghschen toorentrans:Ga naar voetnoot692
Dan vloeyt oranjebier uyt Rotterdamsche tonnen:Ga naar voetnoot693
Dan roeptmen luyder keels: Prins Willem heeft gewonnen!
695[regelnummer]
Dan schatert en dan lacht de pachter in sijn' vuyst;Ga naar voetnoot695
Die somtijdts al te vreck ons' drooge keeltjes kruyst.Ga naar voetnoot696
Soo kleene knaep, versacht de sorgen uwer moeder;
Terwijl uw vader leyd te velde, als 's lands behoeder.
Op 't vrolijck boerelied, uyt boesem sonder ergh,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot699
700[regelnummer]
Krioelt van pluymgediert de groene vijverbergh.
De lusthofs marmorbron van vreughd schreyt soete traenen,
En 't bosch vol harten juyght. het spuy dat bromt vol swaenen.Ga naar voetnoot702
De duyn van knijnen woelt. de klepper briescht op stal.Ga naar voetnoot703
Het speelsieck Hollandsch hof vol tiers is, vol geschal.Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
De dingtael viert sijn' tong, de schrijvers hand haer' veder.Ga naar voetnoot705
De tabbaerd houd gemack, en 't volleck speelt moy weder.Ga naar voetnoot706
| |
[pagina 794]
| |
Niet min en toonde sich de Vyvernymph terstondGa naar margenoot+Ga naar voetnootvs. 707
Genegen, en quam opgeborrelt uyt den grond;Ga naar voetnoot708
Daer 't hofwed wortels laeft van jofferlijcke linden;Ga naar voetnoot709
710[regelnummer]
Met sleep die sich gereed tot haeren dienst laet vinden,Ga naar voetnoot710
Van beyderleye sex, te weten: Pruyckjenat,
Spuytverre, en Lobberigh, gehult met leliblad,Ga naar voetnoot712
Loerooghje, Roodelip, Muurweeckster, Baerekemster,Ga naar voetnoot713
Sandsifster, Duyvekuyf, Treckbeckje, en Oeverswemster;Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Met ongegorden kleede, en boven navel naeckt:Ga naar voetnoot715
Duyckin, en Stommeldier, die Danslichts tepels laeckt:Ga naar voetnoot716
Alle afgerecht ten reye, op spel, op rijm, op vaersjes;
Altsamen blanck van vel, gehoost met paersse laersjesGa naar voetnoot718
Ten kuyt toe, om de scheen: wier lieve vrijers sijn
720[regelnummer]
Keyraeper, Grondelief, Belblaeser, Traligrijn,Ga naar voetnoot720
Met hoên van kroost gevormt; Kuylgraever, Angeltaecker,Ga naar voetnoot721
En Fuyckelichter, korts getoenaemt Visscheschaecker;Ga naar voetnoot722
Rietplucker, Zegenself, en Raeckwat nimmer stil:Ga naar voetnoot723
Voorts Krijtluyd, Liesekop, Kijckuyt, en Waterkil:Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
Altsaemen groen van baerd, en 't onderlijf bevlochten
Met mosch en kruyd, daer rijp nocht winters op vermoghten.Ga naar voetnoot726
Ga naar margenoot+Sy selve, silvren nat uytgietende, uyt een' kruyck
Van glinstrigh berghkristal; haer' parlesnoerde pruyckGa naar voetnoot728
Beurde in de bladen, daer 't gevogelt tjilpt en snatert:Ga naar voetnoot729
730[regelnummer]
Van d'eene schouder hangt een mantel van gewatert
Blancketblaeu kamelot, der Nereïden gift:Ga naar voetnoot730-731
En swenckende 't gelaet eens over heen de driftGa naar voetnoot732
Der dienstbre godheên, die met parlemoere lijven,
| |
[pagina 795]
| |
Alreede dartelheyd op glaesen stroom bedrijven;
735[regelnummer]
't Is, seydse (al lachend, en niet luttel in haer schick)
Nu tijd, dat elck ten dans sijn' wederga uytpick,
En Willems wiegh vereer met feestelijcke spelen.
Vier Tritons op dat woord, die elck van toon verschelen,Ga naar voetnoot738
Kinckhorens luyen doen, en blaesen schor geluyd.Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
Blaeuooghde juffers flucx gepaert, sijn vrijers buyt;
En na een' heuschen kus elck huppelt, wuft van trede:Ga naar voetnoot741
Sy danssen, en hun beeld danst in de baeren mede.
De Tegenvoetse en wy malkandren soo betreên,Ga naar voetnoot743
Met hoofden naer om hoogh, met soolen naar beneên.Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
't Gulhartigh danssers hart door geyle wulpscheyd steygert,
Wen 't kristalijn ontdeckt, 't geen kleeding d'oogen weygert.
Nu springtmen hand aen hand; nu los, nu rechts, nu slincx,
Nu voor, nu achterwaert: elck treed wat sonderlings.Ga naar voetnoot748
Sy weten na'et geklanck de lichaemen te mengelen,Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
t'Ontwarren, warren weer, t'ontknoopen en te strengelen:
Ten lesten afgemat, soo duyckense allegaer
Gelijcklijck grondewaert; tot met bedruppelt hayr,Ga naar voetnoot752
Elck op een' dollefijn geseten, opkijckt ylings.Ga naar voetnoot753
De Nymphen sitten dwars, de gollefridders schrylings.
755[regelnummer]
Nu stekense den ring; nu rennen sy om strijd;Ga naar voetnoot755
Nu is het vechten ernst; nu is 't aftreckens tijd.Ga naar voetnoot756
De vijver ruyscht van schuym: de stomme kudden hygen.Ga naar voetnoot757
Geen bloed word hier gestort, schoon ofse vinnigh krijgen.
De faem, die Holland nu had opgeweckt in 't rond,Ga naar margenoot+
760[regelnummer]
Trompetster, gieren ging, en maeckte het Brussel kond:Ga naar voetnoot759-760
En laetende achter sich de stroomen en de bosschen,
Sy Vranckrijck juychen deed. men hoorde Oranje lossenGa naar voetnoot762
Tot sevenmaelen toe al't grof en kleen geschut.
| |
[pagina 796]
| |
Berghgoden keken uyt, vol twijffels en bedut.Ga naar voetnootvs. 764
765[regelnummer]
Het gansche vorstendom doock in oranjespruyten.Ga naar voetnoot765
De feest werd ingewijd met trommelen en fluyten.
Al't volleck riep: die dagh moet eeuwigh heyligh sijn,
Die Willem eerst bescheen. geen' wolck dien sonneschijn
Bedroef. geen damp betreck den glans van sijn' geboorte;Ga naar voetnoot769
770[regelnummer]
En't hof sijn' borgerije onthael met ope poorte.
De hovling wijnen pleng. de juffer suycker stroy
En geld; en't feestgewaed vloey neerwaert, rijck van ploy:
En wat Oranje lieft dan aen den maeghdenrey koom,Ga naar voetnoot773
En, leef Prins Willem leef! singe om oranjemeyboom.Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Daer rijst een groot gevaert en hemelhooge kerck,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot775
De weereld door geroemt het achtste wonderwerck,
In't vleck Escurial; gelegen weynige uuren
Van't konincklijck Madrid. de pracht en prael der muuren
Wtheemsche wandelaers als voor het voorhoofd slaet;Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
't Sy 't oogh in't meesterstuck van binnen weyen gaet,
Of buyten: d'een verheft de stoffe na'et bedaeren;Ga naar voetnoot781
En d'ander looft de kunst en geest der kunstenaeren.
Wat schatten 't oosten geeft van parlen en gesteent;
Wat rijckdom jaer op jaer de westerkust verleent;
785[regelnummer]
Wat silver en rood goud, ten mijnen uytgegraeven,
Philips sijn gouddorst swelght, met spilling veeler slaeven,Ga naar voetnoot786
Dat dijde hier voedsel toe; tot heughnis van den slagh,Ga naar voetnoot787
Waer in de lelivorst sijn' adel sneven sagh:Ga naar voetnoot788
Sint Laurens, om't geloof geroost op heeten rooster,
790[regelnummer]
Hier sijne autaeren heeft, en rijck gesegent klooster;
De Koning sijn paleys; 't welck een ding slechts ontbeert,Ga naar voetnoot789-791
Dat namelijck de poort geen' sorge buyten keert:
Dese hiel den avondvorst (soo met saffraende wieckenGa naar voetnoot793
Het morgenrood verrees, en't licht begon te kriecken)Ga naar margenoot+
| |
[pagina 797]
| |
795[regelnummer]
Onledigh, en verselt met sijnen myterdrigh,Ga naar voetnootvs. 795
D'eertsbisschop van Toleed, des priesterdoms ontsich,Ga naar voetnoot796
In't eensaem kabinet. hier drijven op hunne assen
Twee silvre klooten, die soo groot een' heerscher passen:Ga naar voetnoot798
Vijf mannen souden niet, al hieldense hand aen hand,
800[regelnummer]
Omvaemen yeder rond. d'een is met diamantGa naar margenoot+
Besaeyd en overciert. Twee groote lichten swieren,Ga naar voetnoot801
En trecken hunnen kreys door schoon bestarnde dieren.Ga naar voetnoot802
Dees' starre is flonckerlicht, die droef en luysterflaeu.Ga naar voetnoot803
In't noorden grimt de beer. in't suyden pruylt de paeu.Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
Orion met sijn swaerd doet d'oppergoden tsaegen;Ga naar voetnoot805
En Hyades bedruckt voorseggen regenvlaegen.Ga naar voetnoot806
De midlijn wordter van den Zodiack gesneên.Ga naar voetnoot807
Maer op den andren kloot, de groote en kleyne zeenGa naar margenoot+
Met golven bruysen, die de drift der wolcken trotsen;Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
En 't schijnt als of'er wier gekaetst word aen de rotsen.Ga naar voetnoot810
Te seldsaem is't om sien, hoe d'Oceaen omvangtGa naar voetnoot811
Den ganschen aerdboôm, die hier alsins boômloos hangt.Ga naar voetnoot812
De zee haer' seylen draeght, het aerdrijck volck en steden,
Gesplist door heerschappije, en tempelsinlijckheden.Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
Philips ernsthaftigh hing en overgaepte al stilGa naar voetnoot815
Den aerdkloot, recht als een die't al opslocken wil.
d'Eertsbisschop aen sijn' sijde, in overleg niet trager,Ga naar voetnoot817
Sijn' rug had toegekeert den heldren starredrager.Ga naar voetnoot818
Het breyn met goud vermast, nu maelde en overdocht,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
Door welcken treck het best de vleugels korten moghtGa naar voetnoot820
Van sinte Marck sijn leeu; die altijd even wackerGa naar voetnoot821
Op Hollands wachter ooght, en moedight sijnen macker.
Nu was hem in den wegh, in't Zwitsersche geberght,Ga naar voetnoot823
| |
[pagina 798]
| |
Het vrijgevochten volck, dat Habsborghs heyren terght.Ga naar voetnoot824
825[regelnummer]
Nu sagh hy Parthenoop, ontbloot van Castiljanen,Ga naar voetnoot825
Ligurien ten dienst, en't Hartoghdom Milanen.Ga naar voetnoot826
Dan schoot hem in den sin, gedoodverwt in sijn' ziel,Ga naar voetnoot827
Dat onversiens de Turck in sijn' galeyen viel;
En had yet wightighs voor op eenigh Christen eyland.
830[regelnummer]
De Toletaen bestorf, bekommert om 's rijcx heyland;Ga naar voetnoot830
En ried hem, dat hy flucx sou stijven, waer hy kon,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot831
Met logens of met geld den chan van Babylon:Ga naar voetnoot832
Of doen Ianitser 't hart, van vrees getroffen, popelen,Ga naar voetnoot833
Wen hy den Sophiaen siet voor ConstantinopelenGa naar voetnoot834
835[regelnummer]
Self over Bosphorus zijn' legerbrugge slaen;Ga naar voetnoot835
Den Persischen kameel met rijcken roof gelaên;
En't heyr van Machomet op Machomet ontstekenGa naar voetnoot837
Aentrecken, onder schijn van Osmans moord te wreken.Ga naar voetnoot838
Flucx siet de Koning weer naer Limaes stranden om:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
Hier dondert Hollandsch schut; daer dunckt hem slaet de trom;
Hier rooct een' lange streeck; daer blickt hem vlam in d'oogen:
Mèt komt de faem op slagh al snorrende aengevlogen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot842
Die ongewijd, sich op gewijden kercktrans set;Ga naar voetnoot843
En dese tijding wringt door boghtige trompet:
845[regelnummer]
Prins Welhem, eer te Delf door moordenaers pistolen
Geschoten, liet de wraeck de vierschaer gods bevolen;Ga naar voetnoot846
Die weer een' Willem weckt uyt Henrick zijnen soon:
Swight Spaensche Koningstaf; swight Duytsche Keyserkroon.
Dat was een donderslagh in des monarchen ooren.
| |
[pagina 799]
| |
850[regelnummer]
Hy draeyt zijn' lichten vast; en barst in't lest met tooren
Op dese woorden uyt: hoe wrockt dit heyloos bloed,Ga naar voetnootvs. 850-851
Dat dus veel marrens brout, en op ons' kusten woed.Ga naar voetnoot852
Best gun ick Holland vrede, en soeck den vorst te paeyen;Ga naar voetnoot853
Eer d'oorlooghstormen hier op't land bestaen te waeyen;Ga naar voetnoot854
855[regelnummer]
Reael met Willougby, van Hollander en BritGa naar voetnoot855
Met vlooten afgestiert, in onse rijcken sit,
En brande, en blaecke, en roof, en plonder, en verover.
Wacht na geen' beternis; sy maecken 't langs hoe grover.Ga naar voetnoot858
Is d'oude graeflijckheyd mijn' hope en toeverlaet,Ga naar voetnoot859
860[regelnummer]
Soo leef ick hopeloos. wy sien hoe dat hun staet
Van bondgenooten steeds gestut word en gesteven.Ga naar voetnoot861
Door't vorstenqueecken sal Oranjen eeuwigh leven;
Handhaevende Hollands saeck, en staet, en landbestier;
En groeyen onder Mars, gelijck in vlam en vierGa naar voetnoot864
865[regelnummer]
De Salamander leeft. ick ben tot pays genegen.
De myter neegh hem toe, en gaf den vorst zijn' segen.Ga naar voetnoot866
Maer soo Prins Frederick, vermoeyt van hartejaght,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot867
Diep in den avondstond, lagh van den slaep verkracht,Ga naar voetnoot868
Op ouden Rijnkant, nau bewaeckt van rieckende honden;Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
En dat zijn pagie had 's paerds teugel vast gebondenGa naar voetnoot870
Aen bladerigen wilg, die over't water hing;
Waer in sich bevend lof en maenlicht spieglen ging:Ga naar voetnoot872
Genaeckte hem een' godin, die sedigh voor hem buckte.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot873
Eene ope starrekroon het blinckende hoofdhayr druckte:Ga naar voetnoot874
875[regelnummer]
't Welck nedervloeyende, als een vierige komeet,
Den rug ten hielen toe met krunckelgolven kleed;
En tusschen't schitteren en schemeren der wiecken,
Spreyd geuren, die een lijck opwecken, door 't welriecken;Ga naar voetnoot878
Geur van ambrosivocht, slechts heyligheên gemeen.Ga naar voetnoot879
| |
[pagina 800]
| |
880[regelnummer]
Hoogh hemelsblaeuwe keurs deckt voeghelijcke leên,Ga naar voetnoot880
Bestickt met Hyacinth, welck gansch doorluchtigh barrent;Ga naar voetnoot881
En voorts met diamant tot beelden rijck bestarrent:Ga naar voetnoot882
Op wien een gordel sluyt, die cestus overtreft,Ga naar voetnoot883
Waer sich robijnevlam uyt gouden grond verheft,
885[regelnummer]
Met levendigen glans; robijn onvergeleken
In waerde, en opgesocht met moeyte langs de beken
Des hemelschen Olymps; riem die zelf god Iupijn,Ga naar voetnoot887
Tot loon van wellust, schonck haer' moeder Mnemosijn.Ga naar voetnoot888
De slincke een' passer voerde, haer rechte een' gulde roede.Ga naar voetnoot889
890[regelnummer]
O alderbraefste Prins van Keyserlijcken bloede!Ga naar voetnoot890
(Soo sprack sy, en hiel stal) ick ben Vrania,Ga naar voetnoot891
Die't eeuwigh blinckend hof vol starren gade sla.Ga naar margenoot+
Ick wichel niet alleen 't beloop van 's vorsten levenGa naar voetnoot893
Door starrekund; maer oock door inspraecx geest gedreven,Ga naar voetnoot894
895[regelnummer]
Ontvou 't geen doncker noch den mensch verborgen is;Ga naar voetnoot895
En draegh de sleutelreecx van gods geheymenis:
Dies tsaegh niet. 'k heb gemerct hoe d'opperlampen wemelen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot897
En de gesteltenis en kreyssen aller hemelen,Ga naar voetnoot898
Mèt dat uw' gemaelin verloste van haer' vrucht;Ga naar voetnoot899
900[regelnummer]
Een' Maysche son, die 't hoofd beurde in de Maysche lucht;Ga naar voetnoot900
Doen Titan met sijn' torts den droeven nacht beschaemde,Ga naar voetnoot901
En voor sich rijsen sagh de plaets, daer hy versaemdeGa naar voetnoot902
Soo onlangs met Diaen: hem volleghde Erycijn,Ga naar voetnoot903
Mercuur daer op; om heer van dees' geboort te sijn:Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
Latonaes dochter trad den roedrigh op sijne hielen:Ga naar voetnoot905
'tGeluck steeds aengebeên van sterffelijcke zielen,Ga naar voetnoot906
| |
[pagina 801]
| |
In het horoscopus dese hemelstacy sloot;Ga naar voetnootvs. 907
Waer over Iupiter sijn' soete straelen schoot
Wt Cypris elpentroon. ick koom van d'hooghste plecken,
910[regelnummer]
O vader, seyd sy, u het lot uws soons ontdecken:
God, god is't dieme raeckt, daer is hy. doen vernamGa naar margenoot+Ga naar voetnoot911-vlgg.Ga naar voetnoot911
De vorst haer hoofd omringt van duysendtongde vlam:
Het aensicht sy verschiep in verwen heel verscheyen;
En't hoofd geschud begon sich 't hangend hayr te spreyen,Ga naar voetnoot914
915[regelnummer]
Gelijck een bruysend meyr: en hygende sy dol,Ga naar voetnoot915
Sibylle in't woen geleeck; behalven dat in't holGa naar voetnoot916
Dese een' Troiaen berichte, en die in open veldeGa naar voetnoot917
Aen onsen Batavier Prins Willems noodlot spelde.
Nu met beseten mond besweet aen't woên gebragt,Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
Sy grooter scheen, en van gods mogentheyd verkracht.Ga naar voetnoot920
Bedaert ten lesten, schudse haer' krop uyt met dees' woorden:Ga naar voetnoot921
'k Sie Willem daer in 't spits der Hollandsche slaghoordenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot922
Aengrijpen 't westersch heyr van Phlippes. 'k hoor hem reeGa naar voetnoot923
Verwinner getrompet te lande en oock ter zee.
925[regelnummer]
'k Sie Willem keeren van Castiljens nederlaegen,Ga naar voetnoot925
En sitten gelauriert in god Augustus wagen:Ga naar voetnoot926
En laetende achter sich den Taegh, die schuymt van bloed,
Sleept groote Donnen na, in ketens afgewoed.Ga naar voetnoot928
De Nieuwe weereld juycht, en swarte en geele Mooren,Ga naar voetnoot929
930[regelnummer]
Dat Willem endelijck verlosser is beschoren;Ga naar voetnoot930
Tot wraeck der schimmen, die de goudsucht heeft verdelght:Ga naar voetnoot931
Dat Willem dien, die heeft den aerdboôm ingeswelght,Ga naar voetnoot932
Wt overladen maegh doet scepterstaven braecken.
| |
[pagina 802]
| |
Ick hoor der dichtren rey, in allerhande spraecken,
935[regelnummer]
Basuynen zijn verstand, zijn' gaeven, zijne daên,Ga naar voetnootvs. 935
Sijne huwelijcken en verbonden, aengegaen
Met Keysers, Koningen, zijn' broeders en zijn' maegen;
Gewent hoofdheyligh cier en purperverw te dragen.
Sijn bloed, de Keurvorst roemt hem aen den Neckerstroom,Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
En Rijnsche muscadel huwt aen Oranjeboom.Ga naar voetnoot940
Hem roemt Britanjens pronck, in't midden van haer' soonen,Ga naar voetnoot941
Gewijd met hayrband, wrong, en rijck geslote kroonen;Ga naar voetnoot942
En al't Nassausch geslaght, 't welck heerelijck en prat,
Meer gloors heeft onder hem, als't onder Adolf had.Ga naar voetnoot944
945[regelnummer]
Hem vieren soo veel' steên met neyging haerer toornen;Ga naar voetnoot945
En Indus buyght voor hem zijne altijd vochtige hoornen;Ga naar voetnoot946
De Muldau desgelijcx, de Donau, en de Rijn.
Mevrou AEmilia, die nau den wederschijn,
Van haer' vergoden soon, in sterflijck oogh kan doogen;Ga naar voetnoot948-949
950[regelnummer]
Sit tweede Olympias met sinnen opgetogen,Ga naar voetnoot950
Van d'aengedronge schaer gesmeeckt en aengebeên;Ga naar voetnoot951
En moeder maeckt uyt jonst haer' voorspraeck elck gemeen.Ga naar voetnoot952
Wt had sy, en verdween. Wie komt mijn' geest verwarrenGa naar margenoot+
(Soo volghde haer 's vorsten stem) die noyt aen wichelstarren
955[regelnummer]
Sich ydelijck vergaepte, in voorspoed of in druck;
Maer van den waeren god mijn heyl hoop en geluck,
Gelijck 't een Christen voeght. mèt was zijn' rust ten ende:
En opgeseten 't ros veel peynsende hofwaert wende.Ga naar voetnoot958
Terwijl was Graevenhaegh in strijd geraeckt met Delf:Ga naar margenoot+
960[regelnummer]
Elck socht den meesten roem te schaecken voor sich self;Ga naar voetnoot960
d'Een quam de pallemtack; die was der glori nader:
d'Een moedigh op den soon, en d'ander op den vader:
d'Een stofte op't vorstenhof, en die op't Princegraf.
Elck was de saelge schoot, die Princen 't leven gaf.
965[regelnummer]
Na datmen vinnigh had van wedersijds gekeven,
Werd endelijck 't geding aen 's veldheers mond verbleven,Ga naar voetnoot966
| |
[pagina 803]
| |
Die uytspraeck dede aldus: mijn' landslie, hoort na my,Ga naar margenoot+
Oprechte Delvenaers, en Haeghsche borgery:
Mijn naem is Vrederick; dies schep ick geen behaegen
970[regelnummer]
In borgerlijcken twist, maer Christelijck verdraegen.
Indien mijn' dood u bey kon strecken tot geluck,
Ick sneed mijn hart in twee, en deelde u elck een stuck.
Wilt mijnent halven dan malkanderen omarmen,
Als broeders vry van nijd. ick sal u bey bescharmen.
975[regelnummer]
Ick sal uw vader zijn in oorloogh en in vre:
En erf ick segen gods, ghy erft mijn segen me.
Soo sprack hy, en elck een sich geerne liet geseggen.
De zee werd stil en kalm, en ging haer' baeren leggen.
Ick endighde mijn lied: 'tgedy tot Welhelms prijs,Ga naar margenoot+
980[regelnummer]
En u tot eeuwige eer, ô Hollands paradijs!Ga naar voetnoot980
Lucksaelge vorstenwiegh! 't sy u te dank gesongen,Ga naar voetnoot981
Wiens naem klinckt overwyd op soo veel' duysend tongen.
Roemt Delos op Apol, stoft Creten op Iupijn,Ga naar voetnoot983
Ghy Graevenhage, sult op Willem moedigh sijn:Ga naar voetnoot984
985[regelnummer]
Ghy sult uw voesterling met eedle borsten koesteren:
Hy, goedertieren god sijn' voester weer sal voesteren;
Soo sal sijn' moeder oock vorst Fredericx gemael;Ga naar voetnoot987
Die't harte van dien held kan kneden met haer' tael,
Steenrotsen murwen, doen bedaeren ruysschende elsen;
990[regelnummer]
En wie 't gebeurt twee goôn te kussen en t'omhelsen,Ga naar voetnoot990
Met geurigh rood korael, en wit gesielt albast;
Gelijck 't een' vorstenbruyd en princemoeder past.
Virgil.Ga naar voetnoot*)
Nec puer Iliaca quisquam de gente Latinos
In tantum spe tollet avos, nec Romula quondam
Ullo se tantum tellus jactabit alumno.
EYNDE. |
|