De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627

Op Barnevelt.aant.aant.aant.aant.^*

Dit 's Grootvaâr, van wiens deugd geen eeuwen zullen zwijgen,¹
Hij deê zijn Rechters zelfs het hair te berge stijgen²
Toen hij ter vierschaar quam al even wel gemoed;³
Zijn Vijand dronk de dood aan zijn onschuldig bloed.⁴

* OP BARNEVELT. - Van 1625? Afgedrukt volgens de oudst bekende uitgave in Bloemkrans van Verscheiden Gedichten 1659, blz. 27.
Op welke afbeelding van Oldenbarneveld dit bijschrift gemaakt is, weten wij niet.

1 Grootvaâr: eretietel door Vondel aan oude hoogvereerde mannen gegeven, evenals bestevaer = grootvader (bijv. Roskam vs. 25 voor C.P. Hooft; en voor Oldenbarneveld Jaergetijde [1631], vs. 15; en in 't Latijnse echografdicht (zie aant. achterin) avus: grootvader); ook De Ruyter heette bestevaer bij zijn matrozen.

2 Bijna dezelfde regel in Klinckert vóór Palamedes vs. 3 (blz. 618).

3 al even wel gemoed: heel welgemoed (al even: letterl. in heel gelijke mate; verder: zeer, heel).

4 dronk de dood: berokkende zich zelf de dood door wroeging en angst (verg. Klinckert vóór Palamedes en Geusevesper [1631] vs. 17-vlgg.).