De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 507]
| |
Begroetenis aen den doorluchtighsten en hooghgeboren Vorst Frederick Henrick,Van Gods genade Prince van Orangie, Grave van Nassauvv, Catzenelbogen, Vianden, Dietz, Meurs, Buren, Leerdam, Marquis van der Vere ende Vlissingen, Heere ende Baron van Breda, der Stadt Grave en de Landen van Cuick, Diest, Grimbergen, Arloy, Noseroy, S. Vijt, Doesburgh, Leck, Polanen, S. Martensdijck, &c. Erfburghgrave van Antwerpen, van Besanson. Gouverneur, Capiteyn Generael ende Admirael van de Vereenichde Nederlanden, &c.aant.aant.aant.Op den Intree van zijn Stadhouderschap en Landbestiering over Gelderland, Holland, Zeeland, Overyssel, VVtrecht, &c. Tot Amsterdam, | |
[pagina 508]
| |
Begroetenis aen den doorluchtighsten en hooghgeboren Vorst Frederick Henrick,
| |
[pagina 509]
| |
En beuckelaer des lands: die 't Castiliaens geweld,Ga naar voetnoot12
En de gesteurde maght van Oostenrijck sal stuyten,Ga naar voetnoot13
En onsen tuyn met gaergevlochten' harten sluyten.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Veel heyls, veel heyls, o Vorst! die desen last aenvaerd.
En veldheer, op uw' sy den degen gord, en 't swaerdGa naar voetnoot16
Tot ons' verdediging. Wy sien de burgeryen,
En groote steên alreede ontluycken en verblyen.Ga naar voetnoot17-18
Meer eendraghts word gespeurt, meer liefde, en minder haet.
20[regelnummer]
Op uwe trommel treed de wackere soldaetGa naar voetnoot20
Veel moediger. Het paerd dat schuymbeckt, en met brieschen,
Het Spaensch genet uyttart; en om des vyands drieschenGa naar voetnoot22
En dreygen lacht de bloem van uwe ruytery:
Die draeft op uw' trompet stofweckende; daer ghy,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
So blanck in 't harrenas, beswaeyt met groene pluymen,Ga naar voetnoot25
Aenbrallen komt als Mars, voor wien de Goden ruymen;Ga naar voetnoot26
En losen uw' pistool, op die gedreven zijnGa naar voetnoot27
Als blixems van een' oost en westerschen Iupijn.Ga naar voetnoot28
Dit is niet nieus. ghy hebt dit schaeckspel meer geplogen,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
En vroegh uyt moeders borst den Spaenschen haet gesogen,Ga naar voetnoot30
Van zedert Welhem lagh, ô droeve vadermoord!Ga naar voetnoot31
| |
[pagina 510]
| |
Besprenckelt van veel bloeds, in 't laeuwe bloed gesmoort;
Bevocht van traenen, die betuyghden 't bitter scheyen.
't Hof was met droeven galm gepropt, en onder 't schreyen,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En 't jammren werd verdooft uw' kinderlijcke stem.
Ghy trockt geen' voedbre melck, maer hartseer uyt de mem:Ga naar voetnoot36
Recht of het lot uw' borst wou tegens ramp opqueecken;Ga naar voetnoot37
Op dat ghy moght bestaen, om onses tijds gebreken
Te heelen, om gevaer, en sonder krom te gaen
40[regelnummer]
Met neergebuckten hals de stormen uyt te staen.Ga naar voetnoot38-40Ga naar voetnoot39-40
Achilles teeder breyn werd Chirons sorg bevolen;Ga naar voetnoot41-vlgg.
Hy lagh op Pelion gemackelick ter scholen:Ga naar voetnoot42
Daer werd hem ingescharpt, met sang die 't harte trof,
Geen' minnekoosery, maer krijgh en heldenlof:Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Heel anders gingt met u, in 't queecken en in 't koestren,Ga naar voetnoot45
Ghy waert 't weerbarstigh lot als aenbesteed te voestren:Ga naar voetnoot46
Dat u van kindsbeen aen gaf oeffening voor sap,Ga naar voetnoot47
En voerde u mee, bestuwt van 't puyck der ridderschap,Ga naar voetnoot48
Verre over duyn en dal, door hagen, struycken, bossen.
50[regelnummer]
Te vellen lans en speer, pistool en bus te lossenGa naar voetnoot50
Was dagelijcx vermaeck. Ghy leefde in vlam en vuur.Ga naar voetnoot51
Met kool ontwerpt' ghy niet veldslagen op een' muur.Ga naar voetnoot52-vlgg.
| |
[pagina 511]
| |
Nocht maelde met een' staf, koelmoedigh overweger,Ga naar voetnoot53
Hier stormen, daer een' schans, en ginder weer een leger;Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Wat verder noch een' vloot die Lissebon vermant,Ga naar voetnoot55
Of plondert aen den Taegh, of steeckt een' zee aen brand.Ga naar voetnoot56
Neen neen, ghy voerde 't heyr op d'alderuyterste oorden:
Daer ghy, hoe jong en teer, de schorre donders hoordeGa naar voetnoot58
En met uwe oogen saeght, en waert niet eens bedut,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
De blixems van het grof, en van het kleyn geschut,
En wolcken aen het ruym des hoogen Hemels sweven,
Met roock van slangen, en kortouwen dicht beweven.Ga naar voetnoot62
Ghy naeckte nauwelijcx de grensen uwer jeughd
Of gaeft een proefstuck van uw' aerd en oorlooghsdeughd,
65[regelnummer]
Op Vlaendrens kusten: daer nieusgierigh alle duynen,Ga naar voetnoot65
Vermaeckt met u te sien, opstaecken haere kruynen.
Dees bodem had Fortuyn, of eer de wapengod
Geheylight, datm'er sou met ysren handschoen 't lotGa naar voetnoot67-68
Opworpen, of Nassau gedempt sou zijn van Spanjen,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Of 't moedigh Aragon sich buygen voor Orangien.Ga naar voetnoot70
Men overwoegh 't gevaer. uw broeder sat gereed,Ga naar voetnoot71
Op een schuymbeckend paerd, so sat uw' vroomheyd meed,Ga naar voetnoot72
Hy sprack uyt open helm: eelaerdigh bloed 't is hedenGa naar voetnoot73
Dat Mars ons heeft ter feest in 't vlacke veld gebeden;Ga naar voetnoot74
| |
[pagina 512]
| |
75[regelnummer]
Hier geld geen weygeren, men gunt ons keur van twee,Ga naar voetnoot75
Op 't spits te rennen, of op 't swallepen der zee.Ga naar voetnoot76
Twee wegen staender voor ons open. D'ooren suysen.
De golven ginder, daer de swarte Spanjaerts bruysen.Ga naar voetnoot78
Hoe nu toe FREDERICK? ick sie 't en rout u nietGa naar voetnoot79
80[regelnummer]
(Met schudde ghy uw' pluym) noch' rekent dit verdriet,
Maer wenschelijck dat ghy die stonde mooght beleven,Ga naar voetnoot80-81
Om dwers door lood en stael naer sulck een' palm te streven:Ga naar voetnoot82
Dat voeght een heldenhart, 't is waer, en draeght u vroom:Ga naar voetnoot83
Dat past een' sulcke telgh, geteelt van sulck een' boom:Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Doch 't past my wederom ernsthaftelijck te lettenGa naar voetnoot85
Op u, en reuckeloos niet t'effens op te settenGa naar voetnoot86
De glori onses stams; den Iber voor altoosGa naar voetnoot87
Dien roem te laten dat ons huys leyd hopeloos.Ga naar voetnoot88
Gae heen dan, groote hoop van uwen grooten vader,
90[regelnummer]
Beveel my dese sorgh, en desen last te gader,Ga naar voetnoot90
En geef u binnens boords. So hy dees' woorden sprackGa naar voetnoot91
Vernamen d'oversten hoe u de moed ontstack,Ga naar voetnoot92
Gelijck een jonge leeu (die veel heeft toegenomen
In krachten, maer geheel zijn' wasdom niet bekomen.)Ga naar voetnoot94
| |
[pagina 513]
| |
95[regelnummer]
Wanneer hem d'harder port, op dat hy hem ontjaeghtGa naar voetnoot95
Den roof, daer hy op vlamt, en van na by belaeght:Ga naar voetnoot96
Twee blicken spalckt hy op, en 't dier bestaet te grimmen,Ga naar voetnoot97
En leepooght overzyds, terwijl sijne hayren klimmen,Ga naar voetnoot98
En ten neusgaten uyt snuyft vier en heeten roock:Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Dat elck een aersling treed; soo deed ghy datmael oock,Ga naar voetnoot100
En borst ten lesten uyt aldus: ick yemand wycken!
Ick scheep gaen, nu hier staet soo braef een' prijs te strijcken!Ga naar voetnoot102
So deê mijn grootvaer niet de keyser Adolf, doeGa naar voetnoot103
Hy hartogh Albrecht voer met sijnen degen toe,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
En sleet ses uuren mat van houwen, steecken, kerven,Ga naar voetnoot105
En achte 't heerlijck in sijn' rusting soo te sterven:Ga naar voetnoot106
Gelijck een held die woed voor 's rijx gerechtigheyd,Ga naar voetnoot107
En van het leven eer als van de kroone scheyd.
't Geleden ongelijck verjaert ten desen dage.Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
't Voorvaderlijcke bloed volhard in sijne klage,Ga naar voetnoot110
En na drie eeuwen eyscht 't uytvoeren van de straf.
Laet ons versoenen dan het keyserlijcke graf:
Indienwe niet ontaerd zijn van der oudren sede,
Verwinnen laet ons beyde, of stervenwe hier ter stede.
115[regelnummer]
Mijn' siel verlaet mijn lijf eer dat ick u verlaet.Ga naar voetnoot115
Soo reed ghy naer den strijd, veel blyder alsmen gaet
Ter bruyloft, om met vreughd met lachen, en met reyen
| |
[pagina 514]
| |
De tortsen van een' bruyt goedjonstigh te geleyen.Ga naar voetnoot117-118
Het nare veldgeschrey sloegh 's Hemels hooghe zael,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
En d'overhand hing lang in twijffelige schael.Ga naar voetnoot120
Tot driemael weeck ons heyr: tot ghy met ruyterbenden
Van alle kanten troft den vyand op de lenden,
En sijn' slaghordens sloopte, en braeckter alsins doorGa naar voetnoot123
Als een gestutte vloed, en waterstroom; waer voorGa naar voetnoot124
125[regelnummer]
Geen rijsenhoofd, geen dam, geen paelwerck blijft bestendigh,Ga naar voetnoot125
En sijnen adem schept in 't open, en te schendighGa naar voetnoot126
In 't kort het platte land set in een' bare see,Ga naar voetnoot127
En ruckt en sleept met sich de stallen en het vee.
De grooten Henrick, die u gaf sijn' naem te voeren,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Niet vreesselijcker oit ging onder 't heyr rumoerenGa naar voetnoot130
En weyen, daer het hoofd du Maine had luttel harts,Ga naar voetnoot131
Doen hy 't ontquam met sijn' bloeddorstige Guisards.Ga naar voetnoot132
De Wael, de Spanjaert vlood, vermengt met d'Italiaenen.Ga naar voetnoot133
Sy lieten u de prael van hunn' Bourgoensche vaenen.
135[regelnummer]
d'Aertshartogh van veel schricx gedoodverwt werd gered.Ga naar voetnoot135
Mendoza bleef gevaen op 't bloedige bancket.Ga naar voetnoot136
Hy sagh het dorre veld alom met naeckten decken:Ga naar voetnoot137
't Aemachtigh sand het bloed der groote Donnen lecken.Ga naar voetnoot138
| |
[pagina 515]
| |
De triomfeerder sat hier segenrijck te prijck.Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
't Strax opgeblasen heyr was nu een droevigh lijck.Ga naar voetnoot140
Soo vond ghy 's Gravenhaegh: daer cyteren en veelenGa naar voetnoot141
V wellekomden, met geslage maeghdenkeelen.Ga naar voetnoot142
Indien ick volgen sou het spannen uwer tent,
Vw' toghten wijd en sijdt, de steên van u berent,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Haest waer ick afgemat. 't vernoegt my nu van verreGa naar voetnoot145
T'aenschouwen 't flickeren van uwe opgaende starre.
O Hollands eenige hoop in velerley gevals!Ga naar voetnoot147
Ghy zij het FREDERICK, die 't erfdeel van den PaltsGa naar voetnoot148-vlgg.Ga naar voetnoot148
Woud vryen, doen ghy had soo geerne los getroffenGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
Op desen Genuees: maer logge lompe Moffen
Weerhielden uwen arm, en scharp gelaen pistool;Ga naar voetnoot151
Hunn' meyneed weerde 't vier van polver en van kool;Ga naar voetnoot152
Soo dat de Rijn van spijt sijne hoornen ging verschuylen,Ga naar voetnoot153
En Duytsland moght hem van den grond op hooren huylen.Ga naar voetnoot150-154Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
't Heught Brussel noch hoe 't hof door vreese was ontset,Ga naar voetnoot155
Doen 't voor sijn' poorten hoorde uw' spelende trompet,Ga naar voetnoot156
| |
[pagina 516]
| |
En doen d'Infante self ten trans uyt van den toorenGa naar voetnoot157
Het brieschen van uw' hengst ving met bestorven' ooren,Ga naar voetnoot158
En haer' speelhuysen sagh aensteecken van uw' toorts:Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Soo dat de gansche stad bereên werd van een' koorts.Ga naar voetnoot160
Maer onverwonnen held, na soo manhaftigh strijenGa naar voetnoot161
Hebt ghy u onder 't jock van Venus moeten vlijen,Ga naar voetnoot162
En dulden dat de minne uw' boesem heeft geraeckt,
En als van Hercules sijn' segefeest gemaeckt;Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
En die bleeft ongequetst in 't haglen veler schichtenGa naar voetnoot165
Voor eene AMELIA ten lesten noch most swichten:Ga naar voetnoot166
Doen minne uyt 't gitteswart u van haere oogen schoot,Ga naar voetnoot167
En door den pantser sond een heet onsichtbaer loot.
Ghy sloeght aen 't quijnen, tot soo lang ghy waert genesen
170[regelnummer]
Van die u had gewond met haer aenminnigh wesen:
't Welck desen roem alleen voor veel' vorstinnen erftGa naar voetnoot171
Dat aller Princen doel in sijn beschouwen sterft,Ga naar voetnoot172
En met de lippen leest uyt lelyen de roosen,Ga naar voetnoot173
Die op haer' kaecken frisch van levend purper bloosen.
175[regelnummer]
O eer van 't huys van Solms! die Holland heyl belooft,
En weeldigh in uw' schoot den grooten veldheer stooft,Ga naar voetnoot176
Wanneer hy uyt den slagh besweet komt ingereden,Ga naar voetnoot177
En 't harnas nu ontgespt aen sijn' vermoeide leden:Ga naar voetnoot178
Omhels uw' bruydegom, ghy princelijcke bruydt,
| |
[pagina 517]
| |
180[regelnummer]
Soo datter rijse eerlang een' vrome Orangie spruyt:Ga naar voetnoot180
Daer 's vaders hart in leeft: die rustigh aen derf spannenGa naar voetnoot181
Met vyanden van prat gepurperde tyrannen;
En kneusen hem den neck, die soo vermetel nuGa naar voetnoot183
Op silvervloten snorckt, en mijnen van Peru.Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Kleef uwen bruygom aen, vorstinne van Orangien,Ga naar voetnoot185
Soo trou gelijck ghy deed dat pand van groot Britanjen,Ga naar voetnoot186
Elizabeth: die, als 't heylheyligh steenenpuyckGa naar voetnoot187
Omscheenen had met glans haer' blinckende perruyck,
En 't slincx geluck haer sond in droeve ballingschappen,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Ghy volghde trouwelijck met troostelijcke stappen:Ga naar voetnoot190
Gespeel in blijde weelde, en in rampsaligh ramp;Ga naar voetnoot191
Geselschap in triomf, en na verloren kamp:
Den Hemel boet 't verlies, en geefse weer te keeren,Ga naar voetnoot193
En 't oud Keurvorstendom met sege te vereeren:Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Vorst FREDERICK weet raed tot boete van die scha:Ga naar voetnoot195
Schoon of Madrid uytstroyt: wy singen lijfs gena;Ga naar voetnoot196
Schoon of Bourgoenjen juycht, en huppelt om ons' wallenGa naar voetnoot197
Om datwe voor een poos een weynigh sluymervallen,Ga naar voetnoot198
En eenigh misverstand, en burgertwist ons dreyght.Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Maraen uw aenslagh faelt. Een yeder is geneyghtGa naar voetnoot200
| |
[pagina 518]
| |
Te volgen FREDERICX gesegende banieren,
En in 't Orangien veld den leeu te laten swieren.
Vorst FREDERICK in 't hart des volcx gegriffet staet:
't Geen olie is de wond, dat is hy onsen staet.Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Hy dempt wraeckgierigheyd, die lange was aen 't bloeden,Ga naar voetnoot205
En strengelt lieffelijck der burgeren gemoeden,
En murwt het steenen hart, en levert het gedwee,Ga naar voetnoot207
En lockt en wenckt van nieus den zegen uyt der zee.Ga naar voetnoot208
Koophandel wackert weer die trager scheen en luyer:Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
De koe belooft meer rooms uyt haer geswollen uyer,
En treed tot aen den buyck in 't frissche klavergras;
En d'acker seyd ons toe een heerelijck gewas,Ga naar voetnoot212
En rijcken overvloed met volgepropten hoorne.Ga naar voetnoot213
Philippus die dit merckt die swelt van nijd en toorne:Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Noch feller dat hy siet, hoe 't forsse Swedenrijck,Ga naar voetnoot215
En Denemarck ons stut met sijn' gevelde pijck:Ga naar voetnoot216
Hoe de gevlerckte leeu, de roos, de Fransche lelyGa naar voetnoot217
Ons sweeren hunne trou by 't heyligh Euangely.
Wat staen wy dan beducht, en als beklemt van schrick.
220[regelnummer]
Het vaderland dat roept: ghy siet hoe FREDERICK
Niet minder is gesint uw leet te doen verhuysen,
Gelijck Timoleon ging vegen SiracuysenGa naar voetnoot222
| |
[pagina 519]
| |
Van, aller borgren haet, den wreeden Dionijs:Ga naar voetnoot223
Of so als Conons soon; wiens dapperheyd en prijsGa naar voetnoot224
225[regelnummer]
Athenen langen tijd heeft loffelijck gesongen:
Of als Epaminond roem van Thebaensche tongen.Ga naar voetnoot226
Mijn' Hollander ick sie gehart te velde gaen,Ga naar voetnoot227
En keeren segenrijck met rijcken roof verlaen.Ga naar voetnoot228
De Spanjaerts zijn in roock en vlammen opgevlogen.
230[regelnummer]
Hy self heeft Spinola gestroopt en uytgetogen
Den kolder vry van steeck, en brengt sijn' degen meê,Ga naar voetnoot231
En siet, een tweede Nay die volgt en smeeckt om vreê.Ga naar voetnoot232
Hollanders, bid hy, staeckt dit diersch en heftigh woeden,Ga naar voetnoot233
Wy zijn van worstlen mat. Soldaten zijn Gods roeden.
235[regelnummer]
Mijn konings land en strand treurt jammerlijck en woest.Ga naar voetnoot235
De vloeck des oorlooghs smelt, en quist sijn' gouden oegst.Ga naar voetnoot236
Philippus u erkent voor vrygevochte mannen,
En borsten die het kaf kunt uyt het kooren wannen:Ga naar voetnoot238
Die 't Brabants gasthuys propt met eysselijck gekarm,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Met krijghslie sonder been, met hoplie sonder arm,
Geschoten in 't beleg voor 't noit verovert Bergen;Ga naar voetnoot241
't Welck geen ding minder lijd als porren en als tergen;Ga naar voetnoot242
't Welck van geen aerslen weet met sijnen ysren rugh,Ga naar voetnoot243
Ia in sijn' legerplaets maeckt self Valasco vlug.Ga naar voetnoot244
| |
[pagina 520]
| |
245[regelnummer]
Gaet handelt wandelt weer langs all' mijns konings stranden,Ga naar voetnoot245
En boeyt en ketent Mars, en laet hem knarssetanden
Met sijn' bebloeden beck. bemuurt hem in een slot,
En knoopt den band des vreeds. waer vrede is daer is God.
Ick sie 't verbond gemaeckt. het volck word goedertieren.Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Ick sie de vredefeest op speeltoonneelen vieren.Ga naar voetnoot250
Ick sie de vredevlam, die drift van wolcken leckt!Ga naar voetnoot251
Ick sie hoe als een kleed de vrede 't land bedeckt.
Ick hoor Vorst FREDERICK van alle tongen roemen,Ga naar voetnoot253
Ick hoor hem VREDERYCK, en Vredevader noemen.
255[regelnummer]
Ick smaeck sijn' goedigheyd. ick voel sijn' heuschen aerd.Ga naar voetnoot255
Ick rieck den soeten reuck van vrede die hy baert.Ga naar voetnoot227-256
Bekraghtigh FREDERICK dan 't geen wy ons verbeelden.Ga naar voetnoot257
Leef met AMELIA in voorspoed en in weelden,
Ter tijd toe binnen Delff het heyligh grafgesteentGa naar voetnoot259
260[regelnummer]
Vwe assche ontfange in vre by 't vaderlijck gebeent.
Uvver Excell.tie allerdemoedighste dienaer
I. vander Vondelen.
|
|