De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 431]
| |
Het lof der zee-vaert.
| |
[pagina 432]
| |
In't bedde vande Zee, als in de pluymen stinckt:
Ghy Schippers die niet lang aen eenen oord kont rusten,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En 't ancker licht, en worpt aen veergheleghen kusten:Ga naar voetnoot10
En al wat binnens boords, van schuym en pekel soor,Ga naar voetnoot11
Nu ommeweghen soeckt, nu houd een rechter spoor,Ga naar voetnoot12
Verselschapt myne reys, en voorghenomen bevaert,Ga naar voetnoot13
Die ick gheheyligt heb den lof der nutte Zeevaert.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Sint Lavrens [niet die eer gheroost was, en ghebraen,Ga naar voetnoot15
Maer voormaels is als Voogd nae Indien ghegaen]Ga naar voetnoot16
Begunstige onsen tocht; want hy is omgedragen
Op 't grondeloose vlack door stormen, en door vlagen:
Hy wenckt ons toe alreede, en blyft versekeraer
20[regelnummer]
Te vryen onsen kiel van schipbreuck, en ghevaer.Ga naar voetnoot20
Van wie de Zeevaert eerst ghenoten heeft haer luysterGa naar voetnoot21
Tot noch hangt in gheschil, en d'oudheyd maecket duyster.Ga naar voetnoot22
Wat volck de Zeekust vrijt, en handelt aen het strand,Ga naar voetnoot23
Treckt uit dees vinding lof, bysonder Grieckenland,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Dat op sijn Argo trotst, en op sijn Argonouten,Ga naar voetnoot25
En Tiphys, die de Zee te kruyssen sich verstoutenGa naar voetnoot26
Om winnen 't gulde vlies: doch Tyrus hierom lacht,Ga naar voetnoot27
Die eerst een holle balck te water heeft ghebracht.Ga naar voetnoot28
Egypten geeft niet toe, dat vroeg het land verliesenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Dorst met een rieten schuyt, en met ghevlochten biesen.
| |
[pagina 433]
| |
Brittanien moedigt sich, dat lange wind, en weerGa naar voetnoot31
Versmade, met een boot van barstig bockenleer.Ga naar voetnoot32
Voorts 't anckersmeden sich aenmeten de Tyrrhenen.Ga naar voetnoot33
Phoenicien is eerst Vrania verschenen,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Die leerde hen gade slaen in 't onghestuymig meyrGa naar voetnoot35
Het sincken van den As, en 't klimmen vanden Beyr.Ga naar voetnoot36
En Rhodus neemt sijn naem, vermids voor vele jaren,Ga naar voetnoot37
Sijn Iachten vande wind ghesleept zijn door de baren.Ga naar voetnoot38
Cephisus voelde eerst slaen met riemen synen vliet.Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Het seyl vond Icarus, en Dedalus den spriet.Ga naar voetnoot40
Men plockhaert om den slagh van veelerhande schepen,Ga naar voetnoot41
Des eenes breyn heeft dit, des anders dat begrepen.Ga naar voetnoot42
Soo dingtmen om dien vond, een yeder roept vast mijn,Ga naar voetnoot43
En niemand wil de leste, en elck wil d'eerste sijn.
45[regelnummer]
Wat mijn belangt, een geest my luystert in myne oorenGa naar voetnoot45
| |
[pagina 434]
| |
Dat d'eerste Zeeman is van't schuym der Zee geboren,Ga naar voetnoot46
Ontrent die streeck, daer nu Enckhuysen word bespoelt,Ga naar voetnoot47
Wanneer de zuyder plas uyt syne diepten woelt:Ga naar voetnoot48
Die, uyt het vocht geteelt, soodanig van naturenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Was, dat hy op het droogh te qualijck kost geduren,Ga naar voetnoot50
En boomde met een vlot langs d'oevers, tot dat hyGa naar voetnoot51
By storm, en onweer eens geraeckte aen d'oversy:Ga naar voetnoot52
Van zedert, afgerecht in 't vaeren, hy de boerenGa naar voetnoot53
Als veerman was gewoon nu hier, dan daer te voeren:
55[regelnummer]
Sijn eygen naem was Vreeck, vermids hy vreck onmildGa naar voetnoot55
Kost vorderen sijn vracht, en eerde 't schippers gildGa naar voetnoot56
Als hy 't op 't sterfbed noch uyt sijn verovert goetjenGa naar voetnoot57
Sijn bolleckvanger schonck, en smoddig toppers hoetjen:Ga naar voetnoot58
Die van die tijd Maetroos sijn wettig aengeerft.Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Een dracht die sterven sal wanneer de Schipvaert sterft.
Doch 't zy hier mede hoe 't wil, wy laten d'oude kyven,Ga naar voetnoot61
Ons lust de saecke self wat nader te beschryven.
Verwondering' voor eerst verbaest des dichters sielGa naar voetnoot63
Als op stads timmerwerf hy leggen siet den kiel:Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Als hy scheeps timmerlie met bylen, en met diss'lenGa naar voetnoot65
De Bosschen hoogh van top in schepen siet verwiss'len:Ga naar voetnoot66
De balcken wedersijds een holligheyd bekleen,Ga naar voetnoot67
| |
[pagina 435]
| |
En wassen uyt een hout, als uyt het ruggebeenGa naar voetnoot68
De ribben van een riff, die tusschen beyden latenGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Een ruymen buyck bequaem om 't ingewand te vaten:Ga naar voetnoot70
Dan weder overdwers de plancken aengehecht,
Verdubbelt, gestoffeert, gewoelt, gekromt, gerecht,Ga naar voetnoot72
Met bouten gelardeert, met houte, en ysre pennen,Ga naar voetnoot73
Gesmeert, en geharpuyst, gemoedight tegen 't schennen.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Maer siet, terwijl ick rijm, soo staet daer 't wonderwerck
Geresen als een burgh, of als een groote Kerck,
En levert strijd den Goon: die dit geweld verwenschen,Ga naar voetnoot77
Wt vreese, dat van't zaed der langgebeende menschen
Nieu reusen zijn geteelt, die Iupiter aen boord
80[regelnummer]
Afeysschen rekening van't bloed, dat light versmoortGa naar voetnoot80
En onder 't wicht gestickt van d'omgestorte bergen,
Tot straffe om dattet dorst Saturnus setel tergen.
En als ick 't overleg soo lach ick om 't bestaen,Ga naar voetnoot83
En roep: hoe sal dit tuygh te water konnen gaan:Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Dien aerbeyd duncktme sou een Archimedes passen,Ga naar voetnoot85
Of een die wricken kost de weereld uyt hare Assen.Ga naar voetnoot86
Hier dient een Hercules, of Atlas opghespoort,Ga naar voetnoot87
Die met sijn schouderen den hemel onderschoort.
Sacht mannen spaert uw moeyt, 't is buyten uw vermogen,Ga naar voetnoot89
| |
[pagina 436]
| |
90[regelnummer]
Het is vermetelheyd, de waen heeft u bedrogen.
Men tyter evenwel aen't eysselijck geveert,Ga naar voetnoot91
Als Priaems borgery aen het Troyaensche peerd.Ga naar voetnoot92
Het roert ghewisselijck, het wieght, het gaet, het gaeter:Ga naar voetnoot93
Daer valt de swaerte, en plompt, en rijt een gat in 't water.
95[regelnummer]
De Stroomgod vanden slagh en 't sacken is onstelt,Ga naar voetnoot95
En beurt sijn rieten pruyck eens uyt het blauwe veld,
En graeut: onaerdigh volck, ter quader tijd gheboren!Ga naar voetnoot97
Thans leer ick u mijn rust, en heyl'ge Godheyd storen:Ga naar voetnoot98
Gaet zend te Scheveling te water uwe vloot,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Daer Doris met haer kroost speelt in een ruymer schoot,Ga naar voetnoot100
Mijn spoeling valt benaut, en moet ick schielijck wijcken,Ga naar voetnoot101
Soo quetst mijn bracke vloed de Waterlandsche dijcken.Ga naar voetnoot102
Daer leyt de dicke romp, en waggelt, sijght, en stijght,Ga naar voetnoot103
Die dagelijcx al meer en meer volmaecktheyd krijght.
105[regelnummer]
Men rechter boomen op met taeckelen, en touwen,Ga naar voetnoot105
Men kroonter mars met mars. het schijnt schier ofse bouwenGa naar voetnoot106
Kercktorenen in zee, van waer men magh bykansGa naar voetnoot107
Een wereld oversien, als uyt een hooge trans,Ga naar voetnoot108
Neen, neen, geen masten zijn't, noch marssen, het zijn kattenGa naar voetnoot109
| |
[pagina 437]
| |
110[regelnummer]
Om verder me te gaen, en den Olymp te matten.Ga naar voetnoot110
Ten lesten ick mijn Hulck op 't vlacke vanden stroomGa naar voetnoot111
Voor 't ancker ryen sie, 't ghelijckt byna een droom:Ga naar voetnoot112
Wat vlaggen sietmen hier afswieren van haer stengen.Ga naar voetnoot113
Wat kleuren groen, en geel, hun mengsel hier vermengen.Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Orangie blangie bleu. wat purper, en rood goud,Ga naar voetnoot115
Wat levend vermillioen het oogh met lust aenschout.Ga naar voetnoot116
Wat wapens brommen hier, in wimpels, toppestanders,Ga naar voetnoot117
En sluyers fijn van draed. o welcke Salamanders!Ga naar voetnoot118
Wat Leeuwen silverblanck in paers, in rood, in groen.
120[regelnummer]
Hier sweeft een Adelaer. daer slingert een Griffoen
Hier pronckt een Pauwesteert besaeyt met gouden oogen
De prael van Iunoos koets. en ginder komt gevlogenGa naar voetnoot122
Een witte Noahs duyf met den olyven tack.
Daer daelt Mercurius van 't lichtgesterrent dack.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Gins drijft een Pegasus met Perseus op de baren,
En dreyght het Zeegedrocht, en wil de maeghd bewaren.Ga naar voetnoot125-126
Ick sie Andromeda besturven, Orion,Ga naar voetnoot127
En al het hemels heyr, en sterren maen, en son.
De winden vryen vast de levendige verven,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
En lecken 't kaeckelbont, en willen 't noode derven.Ga naar voetnoot130
Het Schip met beeldewerck beset is een goet deel,Ga naar voetnoot131
Hoe bralt die gaeldery dat Vorstelijck kasteel.Ga naar voetnoot132
| |
[pagina 438]
| |
Hoe Christen reeders hoe! wat mannen, zydy droncken,Ga naar voetnoot133
Het geen de Nood bedocht misbruyckty om te proncken.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Te rijcke schatten heeft de Zee u toegebracht.
Sy werpt u peerlen op, ghy besightse tot pracht.Ga naar voetnoot136
De weelde heeft Tyrus eer voor haren val doen dolen.Ga naar voetnoot137
Maer swijgt Poeet, dit zy den predickstoel bevolen.Ga naar voetnoot138
O Goddelijck gesticht! ghy lockt mijn sinnen uyt.Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Ghy juychende Meermin! en waterlandsche bruyt!Ga naar voetnoot140
De schoonheyd van uw pruyck Neptunus houd gevangen,Ga naar voetnoot141
Als hy kleynoodgie, en goud' siet aen uwe ooren hangen.Ga naar voetnoot142
Ghy schijnt een Cypria die in het parlemoerGa naar voetnoot143
Nae 't Cypersch Eyland toe op 't levend marmor voer,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
En met 't aenminnigh vier haers uytsichts eerse landen,Ga naar voetnoot145
Al watter plompt in't nat van minne dede branden.
Die voet set binnens boords, siet met verwondren aenGa naar voetnoot147
De groote en fockemast, de seylen, de besaen,Ga naar voetnoot148
| |
[pagina 439]
| |
Den boegspriet, 't galioen, spil, beting, anckers, kluysen,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Om vieren 't anckertou wanneer de baren bruysen,
't Ghespannen boevenet, de koebrug, de kombuys,Ga naar voetnoot151
Waerin men spyse koockt voor 't driftigh eyckenhuys:Ga naar voetnoot152
Verneemt de bottlery, de koyen, gotelingen,Ga naar voetnoot153
Kortouwen wijd van mond, die vesten zouden dwinghen,Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
De koegels swaer van wicht, de kamer, die het kruytGa naar voetnoot155
Daer Cerberus voor beeft, in haren boesem sluyt:Ga naar voetnoot156
De stuurplecht, de kajuyt, die bueren met malkander,Ga naar voetnoot157
De wyde stuurmans hut: verbaest hy onder anderGa naar voetnoot158
Stijgt neder in het ruym, en roept: o Bootsgesel!Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Rampsaligh mensch, wats dit, 't is 't voorburgh vanden Hel.Ga naar voetnoot160
Nieusgierigh loopt vry heen doorsnuffelen, o sotten!Ga naar voetnoot161
Te Napels, en te Room d'Italiaensche grotten:
Seldsamer duycktmen hier in onderzeeschen kuyl.Ga naar voetnoot163
Hier is de Noorder As. hier gaet de sonne schuyl.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Een Koninglijcken oegst sou desen buyck verslinden.Ga naar voetnoot165
De Gierigheyd vertrout haer schatten hier den winden.Ga naar voetnoot166
De koopman knaeght sijn hert op 't bedde, of by het vier:Ga naar voetnoot167
| |
[pagina 440]
| |
Het lichaem dat is t'huys, sijn sorghen waecken hier.
't Geselschap dat dees Bruyt en Ionffer leyd ter kercken,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Daer bancken zijn van steen, en graven sonder sercken,Ga naar voetnoot170
En 't koor staet onverdeckt; is Koopman of Kommijs,Ga naar voetnoot171
De Schipper, Stuurmans maet, en Stuurman, die om prijs,
En winning 't roer bewaect: Hoogbootsman, Schimman, gieter,Ga naar voetnoot172-173
Seylmaecker, Bottelier, Barbier, en Busseschieter,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
De Wachter van 't kajuyt, de Putger, de Provoost,Ga naar voetnoot175
En 't statigh aengesicht dat sieltjes salft, en troost,Ga naar voetnoot176
De Timmerman, de Kock die voedsel schaft om leven,Ga naar voetnoot177
En op ghesette tijd' elck een sijn spijs moet geven.
By dese komt Maetroos vaeck hondert in't getal,
180[regelnummer]
Twee vanen krijgsvolck oock als 't ergens gelden sal.Ga naar voetnoot180
Dees leven welvernoegt nae 't schaffen vanden Kock is,Ga naar voetnoot181
By grut, by pekelvleysch, by labberdaen, en stockvis,Ga naar voetnoot182
Erweten, suyvel, rog, 't seewater maecktse graegh.Ga naar voetnoot183
| |
[pagina 441]
| |
Een Bootsman wel ghehart en voelt gheen quade maegh,Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Ghelijck ons pronckers doen, die brassen, en vergasten,Ga naar voetnoot185
En voor een gastgaen vaeck drye dagen moeten vasten.Ga naar voetnoot186
Vermids ter wereld oock bestaen moet alle dingGa naar voetnoot187
By wetten, by ghesagh, by tucht, en ordening,Ga naar voetnoot188
Soo heeftmen sulcx in acht: men eerter goede seden,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Men predickter het woord, men oeffenter ghebeden,Ga naar voetnoot190
Men spanter heylgen raed, het vierschaer eyscht sijn recht,Ga naar voetnoot191
Men strafter dievery, twist, vloecken, en ghevecht,
Met dag, met vangenis, kielhalen, boeyen, slagen,Ga naar voetnoot193
En temtse die op 't land geen weelde konnen dragen.Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Men smetster viermael daeghs. ses ledighen een back.Ga naar voetnoot195
Elck nuttight sijn ranssoen, sijn koye, en ongemack.Ga naar voetnoot196
Een yeder staet sijn wacht. men meet den tijd by glasen,Ga naar voetnoot197
Die schendigh word verquist van reuckeloose dwasen.Ga naar voetnoot198
Dit alles aengemerckt, staet t'overwegen, of
200[regelnummer]
Mijn Kraeck niet evenaert met eenigh Keysers hof,Ga naar voetnoot200
Dat met veel kost, en moeyt ten golven uyt ghetimmert,Ga naar voetnoot201
| |
[pagina 442]
| |
Van lijst, en beeldewerck, van goud en marmer schimmert,Ga naar voetnoot202
Dat sijn vertrecken heeft daer menigh in verdoolt,
Sijn salen hoogh, en leegh, sijn kelders uytgehoolt,Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Wiens balcken zijn vergult, wiens gevels, tinnen, daecken
Het oogh des vremdelings verletten, en vermaecken:Ga naar voetnoot206
Daer knechten sonder tal hun plichten gade slaen,
En knielen voor hun heer, en zijn hem onderdaen:Ga naar voetnoot208
Wiens vesten vol gheschuts, en kopre slangen leggen,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Om alle uytheemsch gheweld te stuyten, en t'ontseggen,Ga naar voetnoot210
En daer rechtveerdigheyd tot billijckheyd geneyghtGa naar voetnoot211
De deughd met prysen eert, met straf de boosheyd dreyght.Ga naar voetnoot212
Ghelijck een voghel als de dagh begint te krieckenGa naar voetnoot213
Ter vlucht sich rust, en reckt, en wackert syne wiecken,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Soo doet mijn seylbaer vlot, en watertreder me:Ga naar voetnoot215
Hy spant sijn vleugels uyt, en maeckt sijn seylen ree.Ga naar voetnoot216
De wind de doecken vult, en doet het hennep klemmen.Ga naar voetnoot217
Den Eyck de baren spout, en wint de diepte in't swemmen.Ga naar voetnoot218
Recht als een swemmer doet, die moeder naeckt ontkleed,
220[regelnummer]
Met handen water schept, en met de voeten treed,Ga naar voetnoot220
En stiert, en 't oever siet al meer te rugge deysen,Ga naar voetnoot221
Soo neemt oock 't Schip te baet al wattet kan in't reysen.Ga naar voetnoot222
| |
[pagina 443]
| |
En als een duyf, ter vaert zich gevend, drymael klept,Ga naar voetnoot223
Geeft vier Konstapel, is 't, wanneer de kiel sich rept;Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Trompetten slaen de locht, met trommels, en schalmeyen,Ga naar voetnoot225
Met een vermengt gheluyt van lachen, en van schreyen.Ga naar voetnoot226
Geen duyn, nocht witten blinck, nocht Pharos kan voorwaerGa naar voetnoot227
d'Aenstaende swarigheyd, den nood, het leet, 't gevaer
Van 't varen oversien, nocht ons volkomen uytenGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
Wat golven op de borst eens grysen Zeemans stuyten,
En breken reys aen reys. Die 't sich beroemt, en pocht,Ga naar voetnoot231
Dat hy op d'oever 't sand, de sterren aen de locht,
In Zee de baren tel. Wat sterffelijcke lippenGa naar voetnoot232-233
Oyt melden Stuurmans sorgh, de blinde, en siende klippen,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
De steerten hard van steen, de bancken onder zee,Ga naar voetnoot235
Daer menigh eycken swaert' sijn bodem stoot aen twee:Ga naar voetnoot236
Charybden, Scyllen, die dan braecken, dan weer slorpen,Ga naar voetnoot237
Afgronden, die nocht loot kan peylen, nocht beworpen,Ga naar voetnoot238
En platen stijf van rug, draeystroomen diep van kolck,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
En rotsen vaeck ontsien van 't zee bevaren volck:Ga naar voetnoot240
| |
[pagina 444]
| |
Der winden dwarreling, de blixems, donderslagen,
Onmatigheyd van hitte, en koude, en wintervlagen.Ga naar voetnoot242
De naerheyd vande nacht, langdurigh sonder licht,
Van sterren, en van maen: den nevel die 't ghesichtGa naar voetnoot244
245[regelnummer]
Der baeckens hem beneemt, het waecken, en het braecken,Ga naar voetnoot245
Des waters vochtigheyd, het klocken, en het kraecken:Ga naar voetnoot246
Der golven tuymelingh, de broosheyd van het hout,Ga naar voetnoot247
Daer hy sijn leven op onseker heeft vertrout:Ga naar voetnoot248
De veerheyd vande reys, van magen afgescheyden,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Van vrou, en kinders, die met wenschen hem gheleyden.
Noodtdruftigheyd van kost, van takel, en van tou:Ga naar voetnoot251
Het spillen van sijn volck door ongemack, en kou:Ga naar voetnoot252
Weerbarstigheyd van weer, der roovers dreygementen,
En wat anxstvalligh 't breyn kan schrick, en vrees inprenten.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Een aengename koelt die over 't vlacke sweeftGa naar voetnoot255
Lockt Palinurus uyt goedaerdig, en beleeft,Ga naar voetnoot256
Belooft hem weer na wensch, en heyl, en spoed in 't varen:Ga naar voetnoot257
Het is voor wind, voor stroom, met vollegsame baren.Ga naar voetnoot258
Men viert den schoot van't seyl, men settet inden top,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Het schuym bruyst soetelijck recht voor den steven op:Ga naar voetnoot260
| |
[pagina 445]
| |
Tot dat de schaduw' valt, en Titan in het duyckenGa naar voetnoot261
Wijckt voor d'Atlantides met goudgesnoerde pruycken.Ga naar voetnoot262
Den heldren Hemel dicht van sterren is besaeyt.
De doecken hangen slap. men twijffelt of het waeyt.Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Als onverwacht de wind versucht langs 't sandige oever,
De locht betreckt, en dooft de sterren langs hoe droever.Ga naar voetnoot265-266Ga naar voetnoot266-vlgg.
En steeckt syne ooren op, en gaet den OceaenGa naar voetnoot267
Met dicken nevelen bevatten, en beslaen:Ga naar voetnoot268
Mengt Zee, en Hemel t'saem, plasregenen, en buyen.
270[regelnummer]
Het Oost is tegen 't West, en 't Noorden tegen 't Zuyen.
Den Opgang d'Ondergang al bulderende ontseyt.Ga naar voetnoot271
De Middagh huylt en raest. de Middernacht die schreyt.Ga naar voetnoot272
De berning woed aen 't strand, op Syrten, en op platen.Ga naar voetnoot273
De Winter is ontboeyt. de stormen uytgelaten,Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Vermeestren AEolus; die twijffelt of't GevalGa naar voetnoot275
Van Hemel, Aerde, en Zee een Chaos brouwen sal.
De vloed weerstreeft den wind. de winden aen het hollen
Omwentelen den vloed, en doen de golven rollen.Ga naar voetnoot278
Waer waendy blijft mijn schip ghedreven vanden Nood,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Geworpen inden muyl, en kaecken vande dood?
Men isser drock in 't werck met strijcken, pompen, hoosen,Ga naar voetnoot281
Met kerven, klutsen, slaen, met binden, klimmen, loosen.Ga naar voetnoot282
| |
[pagina 446]
| |
Nu lydet achter last, nu voren, nu ter sy.Ga naar voetnoot283
De Zee vergeet haer perck, en Nereus eb en ty.Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Nu hanget aen een berg. nu breeckt de mast de wolcken.Ga naar voetnoot285
Nu slickt den Hel het op door 't slorpen vande kolcken.Ga naar voetnoot286
Men vloeckt 'tgewenschte land al schricktmen voor den plas.Ga naar voetnoot287
't Schip luystert nae geen roer, na Stuurman, nocht kompas.
De kunst is overheert. gelijck wanneer door toorenGa naar voetnoot289
290[regelnummer]
't Ianitser schuym verhit, wil na geen Sultan hooren,Ga naar voetnoot290
En schuymbeckt, dreyght, en driescht, en stampt, en huylt, en woelt,Ga naar voetnoot291
Tot met der Bassen bloed sijn wraecklust word ghekoelt:Ga naar voetnoot292
Mijn Tiphys vaeck aldus, sijns ondancx, de ghemoedrenGa naar voetnoot293
Der Watergoon versoent, met d'ingeladen goedren,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
En licht ter nood scheeps last, en sijne masten kerft,Ga naar voetnoot295
Smackt willigh over boord het gene hy noode derft,Ga naar voetnoot296
En worstelt by den tast, en hoort de touwen gieren,Ga naar voetnoot297
Verneemt geen hemels licht, nocht siet geen baeckens vieren:Ga naar voetnoot298
Of soo hem licht gebeurt, 't zijn blixemen met krachtGa naar voetnoot299
300[regelnummer]
Geslingert van Iuppijn in 't droefste vanden nacht:Ga naar voetnoot300
Tot traegh de dagh aenbreeckt: die hem te moet gaet voerenGa naar voetnoot301
't Geen met medoogen soude een steenen hert beroeren:Ga naar voetnoot302
d'Ontrampeneerde vloot, verbaest, en afgeslooft,Ga naar voetnoot303
| |
[pagina 447]
| |
Van seyl van treyl, van roer van snoer, van mast berooft,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Gesloopt, versand, gestrand, op riffen, en op scheeren:Ga naar voetnoot305
Wanhopige die hulp in 't uyterste begeeren,
En hangen van een roots, of swemmen op een planck,Ga naar voetnoot307
d'Een levend, d'ander dood, versopen, flaeu, en kranck,Ga naar voetnoot308
En andere die stijf van vreese sijn gekrompen,Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
En wachten op het jongste, en houden't op met pompen,Ga naar voetnoot310
En smeecken noch van verre om bystand met een schoot,Ga naar voetnoot311
En and're die gepropt sieltoogen in een boot.Ga naar voetnoot312
Help Proteus! wonder is 't dat sterffelijcke menschenGa naar voetnoot313
Noch smalen op den ploegh, en om een Zeelucht wenschen.
315[regelnummer]
Niet minder is 't gevaer, wanneer dat mijn PinasGa naar voetnoot315
Nu inden afgrond stort, nu slaet den Noorder As,Ga naar voetnoot316
En voor sijn anckers rijd, en hoort de golven klotsen,
Ontrent een strand omheynt met eysselijcke rotsen.Ga naar voetnoot318
Als Corus 't water stuuwt, en opjaegt uyttet ruym,Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
En mijn Maetroosen zijn begraven onder 't schuym
Een etmael twee of drye, en door't langdurig stoockenGa naar voetnoot321
't Plechtancker naulijcx vat, en alle kabels roocken,Ga naar voetnoot322
En branden door't geweld van schuren sonder maet,Ga naar voetnoot323
Ia breecken vaeck van een gelijck een dunne draed.
325[regelnummer]
't Armdicke touw men viert vaeck tweemael honderd vadem,
En jonnet ruymer bot om halen synen adem.Ga naar voetnoot326
| |
[pagina 448]
| |
Men kleed, men onderleyt, men ziddert slagh op slagh,Ga naar voetnoot327
En elcke waterberg hun dreygt den jongsten dagh.Ga naar voetnoot328
De Zeevaert evenwel uyt soo veel swarigheden
330[regelnummer]
Sich pronckeryen weeft, en gaet op 't cierlijxst kleeden
Haer uytgeblasen lof: gelijck de KoninginGa naar voetnoot330-331
Penthesilea doet, onsterffelijcke Heldin!Ga naar voetnoot332
Die op d'Atriden bickt, en derfse 't voorhoofd toonen,Ga naar voetnoot333
En voert de benden aen der woedende Amazonen,
335[regelnummer]
En van geen aerslen weet met haer gemaende schild:Ga naar voetnoot335
Daer al het Dorisch heyr vergeefs 't geweer op spilt.Ga naar voetnoot336
En om haer dapperheyd de wereld te vertoogenGa naar voetnoot337
Tert met gepluymden helm 't wit van Achilles oogen.Ga naar voetnoot338
Maer als den Oceaen bewogen door gebeenGa naar voetnoot339
340[regelnummer]
De baren kemt, en rust sijn afgematte leen,Ga naar voetnoot340
Vergeet Maetroos sijn smert, met tjuyteren, en quelen,Ga naar voetnoot341
En oeffent synen geest met deuntjens, en met spelen,
En koestert inde son sijn lichaem vry van pijn:Ga naar voetnoot343
Ghelijck Halcyone by heldre sonneschijnGa naar voetnoot344
345[regelnummer]
Sich baeckert op het meyr, en net, en pluyst haer pennen,Ga naar voetnoot345
Die afgesleten zijn met Ceyx na te rennen:Ga naar voetnoot346
Haer troost en eegemael, wiens Koninglijcke siel
Leed schipbreuck, als de storm veroverde den kiel.
| |
[pagina 449]
| |
De Zeevaert is beroemt in veelderley manieren.Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Men siet een kleyne balck een groot geveert bestieren,Ga naar voetnoot350
En dwingen na sijn lust, nu voor, nu by den wind,Ga naar voetnoot351
Dan loef dan lywaert aen. schoon of de nachten blind,Ga naar voetnoot352
En woest de wegen zijn, 't kompas dat kanse brengenGa naar voetnoot353
Door d'ongebaenden plas, en toonen 's weerelds hengen.Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
De lely doelt nae d'As, en dwaelt, en is ontrustGa naar voetnoot355
Tot datse Arcturus vind, en hem van blyschap kust.Ga naar voetnoot356
Aentreckelijcken steen! en leydster van mijn vloten,Ga naar voetnoot357
Wat Godheyd, wat geheym, ghy stadig opgeslotenGa naar voetnoot358
In uwen boesem voert! mijn siel om weten joockt,Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Waerom de borsten doch der gener die ghy stroocktGa naar voetnoot360
Dus rasen om de min van grouwelijcke beeren,Ga naar voetnoot361
Soo datse tijd noch eeuw versetten kan nocht keeren.Ga naar voetnoot362
Oock lacht den Hemel toe met sonderlinge gunstGa naar voetnoot363
Mijn Seylkunst, wien verstreckt de gulde SterrekunstGa naar voetnoot364
365[regelnummer]
Een uurwerck in het diep, en leert, hoe uyt de kimmenGa naar voetnoot365
De tortsen op haer beurt ontsteken hooger klimmen:Ga naar voetnoot366
| |
[pagina 450]
| |
Hoe hoogh de gordel, die het midden vanden kloot
Omgort, geresen is uyt Thetis blaeuwe schoot:Ga naar voetnoot367-368
En of de fiere Paeu in't zuyder deel gewekenGa naar voetnoot369-vlgg.
370[regelnummer]
Sich rechtende sijn hoofd kan uyttet water steken,
En waer de Wagenaer op ons gesicht moet staen
Wanneer het hoofdpunt raeckt den vleugel vande Swaen.Ga naar voetnoot372
Dees teeckens, schoon de kiel van pekel schijnt bedolven,Ga naar voetnoot373
Ons leyden als een spoor en voetpad door de golven:
375[regelnummer]
Des heb Hipparchus danck, Anaximander me,Ga naar voetnoot375
Leydsmannen van mijn Hulck, vierbaeckens inde Zee,Ga naar voetnoot376
En andre lichten meer, Atlassen, Hemelschragers,Ga naar voetnoot377
Die geerne doen bericht aen yverige vragers:Ga naar voetnoot378
Oock Tycho braef van geest, die tot Saturnus spijt,Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Ons weder heeft hersteld den ouden wysen tijd,Ga naar voetnoot380
En op dien wetsteen soo sijn sinnen heeft geslepen,Ga naar voetnoot381
| |
[pagina 451]
| |
Dat hy niet ledigs laet, maer treckt, en schrabt vol strepenGa naar voetnoot382
Het schoon gesternde veld: waer door mijn Castor weetGa naar voetnoot383
Te dwalen vande lijn schier op een vinger breed.Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Sijn leerling komt oock lof, die geen bancket van taertenGa naar voetnoot385
Nocht maerssepeynen schaft, mijn Ridderen, maer kaerten,Ga naar voetnoot386
Graedbogen, Astrolaebs, en klooten hol en bol,Ga naar voetnoot387
Met teyckenen vermaelt, en beelden wonder dol:Ga naar voetnoot388
Die boecken brengt in 't licht, waer voor sy hem bedancken,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Als hy de gronden peylt, en waerschout voor de bancken,Ga naar voetnoot390
d'Inhammen ruym van schoot, en hoecken krom van bocht,Ga naar voetnoot391
Waer doorse seecker gaen braveren door het vocht.Ga naar voetnoot392
Mijn eycken Slot aldus door d'ongeruste padenGa naar voetnoot393
Sleept grooter last, en vracht als duysend wagens laden,
395[regelnummer]
En wind te Paphus op het ancker uyt den grond,Ga naar voetnoot395
Vliegt in een etmael heen den Nilus inden mond:Ga naar voetnoot396
Of stoot van Parthenoop aen 't land daer de SirenenGa naar voetnoot397
Met vleyende gesangh Vlysses zijn verschenen.Ga naar voetnoot398
| |
[pagina 452]
| |
Stond weer en wind ten dienst, waer 't vlack een rechte baen,Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Men sou om 's weerelds riem in hondert sonnen gaen.Ga naar voetnoot400
Soo draeft mijn Pegasus, hy weet van geen vermoeyen,Ga naar voetnoot401
Drijft op sijn wiecken voort daer andre vogels roeyen.Ga naar voetnoot402
Maer och wat hoor ick hier een jammerlijck gheschreeuw!
Soo haest de pijnboom swom versmolt de gulden eeuw,Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Een ys're tijd begost, de Gierigheyd op eerdenGa naar voetnoot405
Invoerde 't mijn, en dijn, en quam te veld met sweerden,Ga naar voetnoot406
Met trommel, en trompet, met harnas, en met spies,
En in 't onnoosel bloed haer klaeuwen greetigh wiesch:Ga naar voetnoot408
Voor loch en voor bedroch Gerechtigheyd most duycken,Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Nocht mocht haer dorpels meer vreedsamelijck gebruycken:Ga naar voetnoot410
Men boude muur en slot, men stichte burg, en stad,
Een yegelijck sijn haef met sorg en anxst besat.Ga naar voetnoot412
't Is waerheyd, ick bekent, 't misbruyck is weerd gelastert.Ga naar voetnoot413
Wech met dit hoerekind, en aterlinxen bastert,Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
Wech met dit Zeegedrocht, flucx smackt hem buyten boord,Ga naar voetnoot415
Die de geselligheyd der sterffelijcken stoort.Ga naar voetnoot416
Besoeckt vrymoedelijck de veergelegen oorden,Ga naar voetnoot417
Maer pleegt oprechtigheyd in handel, en in woorden,Ga naar voetnoot418
| |
[pagina 453]
| |
Nocht brandmerckt door geweld niet 't Christelijck geloof,Ga naar voetnoot419
420[regelnummer]
Nocht mest u selven niet op 't vette vanden roof,
Maer doelt nae 't rechte wit. de Grootvorst vande winden,Ga naar voetnoot421
Om 't menschelijck geslacht door liefde te verbinden,
Elck land te maeyen gaf een sonderlingen oest,Ga naar voetnoot423
Op datter geenig rijck door oorloogh werd verwoest,Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Als elck om sijn gebreck, en nootdruft af te weeren,Ga naar voetnoot425
Verstond hoe qualijck hy sijn nabuur mocht ontbeeren,Ga naar voetnoot426
En dat 't een landschap was tot 's anderen gerijf:Ga naar voetnoot427
Gelijck een yeder lid, oock 't minste, 't gantse lijf
Met dienst te stade komt. Indienmen wil bereyckenGa naar voetnoot429
430[regelnummer]
Het eynde van dees kunst met swaergeladen Eycken,Ga naar voetnoot430
Soo sal de segen Gods toevloeyen door de vaert,
Gelijck de balssem droop in 's Hoogenpriesters baert:Ga naar voetnoot432
Soo zal de Zeevaert lof behalen door mijn dichten.Ga naar voetnoot433
Men sal haer Majesteyt een eer, en Pronckbeeld stichten,Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Een achtste wonderwerck, voor Tessel op het ruym,Ga naar voetnoot435
Daer stevens af en aen steeds bruysen door het schuym.Ga naar voetnoot436
Haer pruyck met diamant geciert, en gulde snoeren,Ga naar voetnoot437
En steenen schoon van glans, een Schip tot prael sal voeren,
Een keurs van fijn fluweel, die op het zeegroen treckt,Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Met Indisch goud geboord de lendenen bedeckt:
| |
[pagina 454]
| |
Waer op een mantel hangt, gewatert als de stroomen,Ga naar voetnoot441
Van licht en hemelsblaeu, bepeerelt om de soomen,Ga naar voetnoot442
De slincker sweyt een vlag, een staf de rechter hand:Ga naar voetnoot443
Soo maecktse als Zeevoogdes een trotse, en brave stand.Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
De Watergoon bemoscht beschouwen haer verwondert,Ga naar voetnoot445
En wat na Godheyd aerd bedropen opgedondert,Ga naar voetnoot446
Den kop beurt uyttet diep, de groote, en kleyne Steen
Die leggen aenden stroom, of palen aende Zeen.Ga naar voetnoot448
Ick sieder die den Golf verlooft is, 't rijck Venedig,Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Het pratte Lissebon, Marsillien steeds onledig,Ga naar voetnoot450
En Londen Konings stoel, haer suster, en gebuurGa naar voetnoot451
't Welvarende Amsterdam, en Dantsick korenschuur.
Ick sieder 't uytheemsch volck handklappen, en haer groeten,Ga naar voetnoot453
En Mooren swart van huyt neervallen voor haer voeten,
455[regelnummer]
En wenschen mijn Godes geluck, en spoed, en heyl,Ga naar voetnoot455
En al die om haer eer een ooge slaet in 't seyl.Ga naar voetnoot456
Ick vind my onder land. wy sien de Loodsluy naren,Ga naar voetnoot457
Een volck dat kennis heeft aen gron'den, wind, en baren.Ga naar voetnoot458
Sy leggen ons aen boord, die wel ervaren maets,Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
En Tritons van het meyr ons sturen binnen gaets.Ga naar voetnoot460
| |
[pagina 455]
| |
Wy krygen in't gesicht den hoogen Burgh van Muyen,Ga naar voetnoot461
Daer Hoofd der Rymers hoofd met veersen streelt de buyen,Ga naar voetnoot462
De Nymphen vande Vecht op 't strijcken van sijn Veel
Met Glaucus leyd ten dans. Wy sien het Zee-prieel,Ga naar voetnoot463-464
465[regelnummer]
De marckt van Christenrijck, daer Weelde in haren zetel,
En trotsgewelfde Beurs ten sterren vaert vermetel.Ga naar voetnoot465-466
Wy naecken Schreyers hoeck, daer lieffelijck en blyGa naar voetnoot467
Een Waterlandsche Rey, de Iuffertjens van 't Y,Ga naar voetnoot468
Met ongehuyfde pruyck, en kletten geestig singen,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
En na den toon van sang, en spel hun treden dwingen.Ga naar voetnoot470
Twee Diertjens inden hoop aenminnig groeten ons:Ga naar voetnoot471
d'Een volght met soet musijck des anders violons,Ga naar voetnoot472
En hebben toegewijt haer kuysheyd Phoebus suster.Ga naar voetnoot473
Laet vallen 't ancker, strijck. hier is de vloed geruster.Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Hier gaet noch eb noch ty. hier hoortmen geen geruys.Ga naar voetnoot475
Hier open ick mijn reys in 't saligh Roemers huys:Ga naar voetnoot476
Wiens vloer betreden word, wiens dorpel is gesletenGa naar voetnoot477
Van Schilders, kunstenaers, van Sangers, en Poëten.
I.V. Vondelen.
|
|