De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 223]
| |
De Heerlyckheyd van Salomon.
| |
[pagina 224]
| |
DE HEERLYCKHEYD VAN SALOMON WORDT HIER afgedrukt volgens de eerste uitgave: T' Amsteldam, Voor Dirck Pietersz. Boeckverkooper op't Water / inde witte Persse / recht over de Korenmerckt. Anno 1620. (Bibliographie van Vondels werken Nr. 98). Zie verder hiervoor blz. 74. Dit gedicht is 'n vertaling van La Magnificence de Salomon, ou, seconde partie du quatrieme iour de la seconde Sepmaine, uit Seconde Sepmaine van du Bartas (zie Dl. 1, blz. 473). In de tietel: Christus. Hier is meer als Salomon. Kristus heeft deze woorden van zich zelf gezegd (Lukas 11:31). | |
[pagina 225]
| |
De vertaelder Aen Keyzeren, Koningen, en allen Geweldigen op aerden.Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 226]
| |
De vertaelder Wenscht zynen Vrund den heer Dierick Korver alles goeds.Ga naar voetnoot*1 Hetgene de voortreffelijcke Michel de Montaigne in 't algemeen vanGa naar voetnoot1 2 een uytnemende Poeetisch werck getuyght, daer hy schrijft: La bonneGa naar voetnoot2 3 la supreme la divine, est au dessus des regles de la raison. Quiconque enGa naar voetnoot3 4 discerne la beauté d'une veüe ferme & rassise, il ne la void pas: non plusGa naar voetnoot4 5 que la splendeur d'un esclair. Elle ne prattique point nostre jugement: elle leGa naar voetnoot5 6 ravit & ravage. dat zelve mogen wy in 't byzonder van dit juweel spreken:Ga naar voetnoot6 7 waerin de Heere van Bartas schynt hem zelven te overtreffen, en uyt de 8 Heerlyckheyd des grooten Salomons zynen glans te scheppen. Want 9 gelyck hier de stoffe uytnemende is, alzoo is oock de kunst ongemeen, 10 en de gedichtlievende Lezer word van een aerdsche tot een Hemelsche 11 glori opgetogen: zoo dat hy Salomon vergetende, opstyght voor deGa naar voetnoot11 12 voeten van Christus aller Koningen Koningh, wien alle macht in HemelGa naar voetnoot12-13 13 en op aerde gegeven is, en inde welcke de volheyd der Godheyd licha-Ga naar voetnoot13 14 melyck woont, en alle schatten van wysheyd en kennisse verborgen zyn.Ga naar voetnoot14 15 Heeft ons oordeel dan in zulcken Goddelycken licht geschemerooght:Ga naar voetnoot15 | |
[pagina 227]
| |
16 hebben onze teedere oogen qualyck zoo heylige blixemen konnen ver-Ga naar voetnoot16 17 dragen: en is hier Salustius niet als Salustius uytgedruckt: dat willen wijGa naar voetnoot17 18 geerne toestaen. Evenwel myn Zangeresse leergierigh, heeft, om haerGa naar voetnoot18 19 feylen aengewezen te zien, haer zelven willen onderwerpen uwe A.Ga naar voetnoot19 20 oordeel, het welck zy heeft ervaren te wezen gezond ryp en bezadight,Ga naar voetnoot20 21 zoo datze wenscht indien de Rymers malkanderen eenmael uytdagenGa naar voetnoot21 22 om zonder bloedstortinge om den palm of lauwerhoed te kampen: datGa naar voetnoot22 23 uwe A. de voorplaets onder de Scheydsmannen mooght bekleeden tenGa naar voetnoot23 24 eynde het vonnis te billycker gestreken werde. Ontfanght dan jonstigeGa naar voetnoot24 25 KORVER myn geleende veerzen, en doet ons die eere dat ghy onzeGa naar voetnoot25 26 feylgrepen op de kant aenteekent op dat wyze aenmerckende naemaelsGa naar voetnoot26 27 beteren. t'Amstelredam dezen 28. van Loumaend 1620.
Uwe A. verplichte VrundGa naar voetnoot*
I.V. VONDELEN. | |
[pagina 228]
| |
Voorreden.1 Ick hebbe, Lezer, meermaels voorgehad mijn plompe handen aen ditGa naar voetnoot1 2 zuyvere te slaen, maer vreeze heeft my altijd doen aerzelen, om dat ickGa naar voetnoot2 3 ontzag, met ongewyde vingeren deze Arcke aen te tasten: en liet myGa naar voetnoot3 4 vastelijck voorstaen dat geen gemeen Priester of Levyt, maer wel eenGa naar voetnoot4 5 hooger als ick geoorloft was zijn voetzool in dit heylige der heyligen te 6 zetten. Mijn gevoelen hier in wierd versterckt vermids het loflijck ge-Ga naar voetnoot6 7 tuygenisse dat de aldertreffelijcxste verstanden van dit Puyckjen gaven:Ga naar voetnoot7 8 gelijck dan neffens andere zynen Uytlegger Simon Goulart hier vanGa naar voetnoot8 9 luydskeels trompettet in deze woorden: s'ensuit la MAGNIFICENCEGa naar voetnoot9 10 ou seconde partie du quatriesme jour de la seconde Sepmaine, ou Salomon 11 est proposé esleu pour successeur a son pere. Sa sapience, son mariage, 12 son Temple basti a l'Eternel, y sont si magnifiquement descrits, qu'en cet 13 eschantillon le Sieur du Bartas semble avoir voulu surmonter soy-mesne,Ga naar voetnoot13 14 & par ses riches inventions debatre avecq la dignité d'un si sublime sujet.Ga naar voetnoot14 15 Dat is: volght de HEERLYCKHEYD of het tweede deel vande vierde dagh 16 der tweeder weke, alwaer Salomon word voorgestelt als zijns vaders gekorenGa naar voetnoot16 17 nazaet. zijn wijsheyd, zijn houwelijck, zynen Tempel Gode gebouwt, wordter 18 zoo heerlijck beschreven, dat in dit munster-stael de Heere van BartasGa naar voetnoot18 19 schijnt hem zelven te willen overtreffen, en met zijn rijcke verzieringen teGa naar voetnoot19 | |
[pagina 229]
| |
20 worstelen met de weerdigheyd van zoo hooghwichtige stoffe. Het was dan 21 niet zonder oorzaeck dat ick my hier aen vreesde te bezondigen. MaerGa naar voetnoot21 22 gelijck my vreeze zomtijds dede deynzen, alzoo noopte my wederomGa naar voetnoot22 23 een heymelijcke hertstocht om eenmael te zien hoe ick deze fransche 24 Venus met een neerlands gewaed en hulsel zoude mogen toijen en op-Ga naar voetnoot24 25 smucken, en met Appelles ten toon zetten, om van nutte berispers mijnGa naar voetnoot25 26 werck te laten keuren. Ick wiekte. Ick waeghde 't. Lezer, verwondert u 27 niet dat wy onder alle zijn puyckrymen dit paragon, deze Overkijcker,Ga naar voetnoot27 28 hebben uytgekeurt: zoo doen oock die gene die diamanten onder dia-Ga naar voetnoot28 29 manten uytpicken. Latet u oock niet vreemd toeschynen dat wy wat 30 tijds met vertalen spillen: een beroyd huysraed moet veeltijds van anderenGa naar voetnoot30 31 wat te leen bezitten. En zoo ghy ons voorwerpt die boertery van d'ExterGa naar voetnoot31 32 die onder de Paeuwen met geleende veeren dacht te proncken, wy voelen 33 dat wy heerlijck getackt, en op ons zeer geraeckt zijn, want wy bragerenGa naar voetnoot33 34 met het gene eens anders is. Maer eer ghy u aen onze rymen ergert, 35 zoo bidde ick dat ghy eerst deze dingen op de ryge overweeght: 1. datGa naar voetnoot35 36 wy u een vertalinge en geen eygen vindinge ter hand stellen. 2. dat wy 37 zoetelijcker hadden mogen vloeijen zoo wy ons niet naeuwer aendeGa naar voetnoot37 38 texst wilden binden. 3. dat mijn moeder my geen beter nederduyts ge-Ga naar voetnoot38 39 leert heeft. Magh ons dit niet afwasschen, en blijfdy evenwel daer opGa naar voetnoot39 40 staen, dat wy met Phaëthon ons onderwonden hebben den ZonwagenGa naar voetnoot40 | |
[pagina 230]
| |
41 te mennen: ick hebbe niet te zeggen, dan my daer mede te troostenGa naar voetnoot41 42 datmen ten minsten noch van my getuyge:
Hic situs est Phaëthon currus auriga paterni,Ga naar voetnoot43
Quem si non tenuit, magnis tamen excidit ausis.
45 Dat is: Alhier light Phaéton verslagen
De Voerman van zyns vaders wagen:
Die, of hem is den toom ontgaen,Ga naar voetnoot48
Nochtans heeft vry wat stouts bestaen.
50 Lezer ick hebbe gezeyd. Leest nu het kort inhoud van onze overzet- 51 tinge, daer nae de vertalinge van het uytstekenste gedicht dezes God-Ga naar voetnoot51 52 delijcken Poeets, en oordeelt heusselijck van onze misslagen.Ga naar voetnoot52 | |
[pagina 231]
| |
Het Inhoud.1 De Poeet beschryft heerlyck in dit boeck de Heerlijckheyd van Salo- 2 mon de Zone Davids, het afzetzel, gedurende zijn wyze regeringe, van-Ga naar voetnoot2 3 den waren Salomon, de vrede-Vorst, Iesus Christus, de zone Godes, enGa naar voetnoot3 4 Bruydegom der Kercken. Zijn voorreden vervaet een noodzaeckelijckeGa naar voetnoot4 5 vertooninge van het onderscheyd tusschen hem, en de andere PoëtenGa naar voetnoot5 6 dezes tijds, voornamelijck inde langheyd van zijn voorgenomen werck,Ga naar voetnoot6 7 alwaer hy zich zedighlijck ontschuldight: daer nae volgens zijn voor-Ga naar voetnoot7 8 nemen komt ter zaecken: en als het eerste lid van zijn verhael stelt DavidGa naar voetnoot8 9 voor, die met uytnemende leerstucken zynen zone onderwijst, om hemGa naar voetnoot9 10 bequaem te maecken tot de regeeringe des Koningrijcx: beschryvende 11 de voornaemste deughden waermede een goed Vorst zich gedurighlijckGa naar voetnoot11-12 12 behoort te vergezelschappen, daer nae de quaden waer van het hem 13 betaemt zich te wachten: het welck besloten word met de overlydingeGa naar voetnoot13 14 dezes grooten Koninghs. 15 Het tweede lid begrijpt hoe God den Salomon verschijnt, wien Glorie,Ga naar voetnoot15 16 Rijckdom, Gezondheyd, en Wijsheyd aengeboden worden. Hy vandenGa naar voetnoot16 17 heyligen Geest gedreven, stelt en met goede reden de Wijsheyd boven 18 alle de andere, waermede hem God begaeft, om zijn gaven in hem teGa naar voetnoot18 19 kroonen. Daer nae stelt de Poeet voor oogen deze Wijsheyd van Salomon 20 bestaende, inde kennisse van alle Goddelijcke, natuurlijcke, en aerdscheGa naar voetnoot20 | |
[pagina 232]
| |
21 zaecken, voornamelijck inde bestieringe zyner onderzaten, en inde be-Ga naar voetnoot21 22 dieninge des gerechts, waer toe hy bybrenght een aenmerckelijck voor-Ga naar voetnoot22 23 beeld, genomen uyt de heylige geschichten uyt de tien hoofdstuckenGa naar voetnoot23 24 van het eerste boeck der Koningen, waer uyt dit heele Poeetsche werckGa naar voetnoot24 25 getogen is.Ga naar voetnoot25 26 In het derde lid, hebbende aengewezen de geluckzalicheyt van Salo-Ga naar voetnoot26 27 mon, zoo verhandelt hy zijn houwelijck met de Vorstinne van Egypten:Ga naar voetnoot27 28 het welck vereyschende de alderschoonste streken van een waerachtigh 29 poetelijck pinceel, veroorzaeckt oock dat onze uytnemende dichter in 30 70. veerzen vervolght een schoone lusthof, waer uyt de MinneboefjensGa naar voetnoot30 31 vertrecken die Salomon en Pharonida tot onderlinge minne bewegen,Ga naar voetnoot31 32 waerop het houwelijck word in het werck gestelt. Te dezer oorzaeckGa naar voetnoot32 33 hebben het vertreck van Egypten, de aenkomste van deze Vorstinne te 34 Ierusalem, de ontmoetinge vande Koningh en haer, en haer bruylofts-Ga naar voetnoot34 35 mael haere bequame beschryvinge. Ende overmids dat dit houwelijckGa naar voetnoot35 36 van Salomon yet wat grooters beteeckent, als de grootheyt zelf, te weten,Ga naar voetnoot36 37 de verborgen eenigheyd van Iesus Christus met zyn Kercke, de PoeetGa naar voetnoot37 38 willende de Lezer om hooge voeren tot deze Goddelijcke betrachtinge,Ga naar voetnoot38 39 neemt de zaecke wat leeger: en onder het decxsel van Salomons bruylofts-Ga naar voetnoot39 40 feest te vereeren, vertoont ons een wonderbaerlijcke dans, te weten derGa naar voetnoot40-41 41 Hemelen: alwaer vaste en dwalende-sterren een zoo juyst afgepaste be- 42 weginge hebben, dat alle andere beweginge ten aenzien van deze maer 43 lompery is. Onder andere past hy tot deze Goddelijcke dans Zon enGa naar voetnoot43 | |
[pagina 233]
| |
44 Maen: ende by de Zon stelt hy voor oogen Salomon en Christus: by deGa naar voetnoot44 45 Maen, de Vorstinne van Egypten, en de Kercke. Dit alles ziet men hier 46 afgemaelt in veerzen die een oneyndelijcke schoone betrachtinge be- 47 helzen, en een ernstiger overweginge vereyschen als dit kort begryp:Ga naar voetnoot47 48 inzonderheyd, zo men waerneemt het gene hy daer aen hecht van hetGa naar voetnoot48 49 heyligh gespraecke des Bruydegoms met zyne Bruyt. Wy hebben korte-Ga naar voetnoot49Ga naar voetnoot49-50 50 lijck deze dingen op de kant aengeteeckent, om alle heylige gemoederen 51 te bekooren de meyninge des Poeets veel grondiger na te vorschen.Ga naar voetnoot51 52 Het leste lid begrijpt geen mindere verwonderinge inde beschryvingeGa naar voetnoot52 53 van de bouwinge dezes heerlijcken Salomons Tempel, gesticht nae deGa naar voetnoot53-54 54 groote weereld, en ingetogen inde dry boecken dezes wyzen Vorsts, wiensGa naar voetnoot54 55 gebed gedaen inde inwydinge des Tempels hier by gevoeght word:Ga naar voetnoot55 56 En volgende de aenkomste vande Koninginne van Saba te Ierusalem:Ga naar voetnoot56 57 alwaer zy naevorscht de wijsheyd des Koninghs, die haer onderwyst 58 inde kennisse des eenigen waren Gods, waer uyt vloeyt de met rechte 59 verwonderinge des Koningins. 60 Eyndelijck het zy men waer neemt Salomons onderwyzinge, het zyGa naar voetnoot60 61 de verschyninge Godes om hem te zegenen, of zijn wijsheyd, of zijn 62 glorie, of zijn houwelijck, het afzetzel van al onze geluckzaligheyd, ofGa naar voetnoot62 63 zynen Tempelbouw, of zijn gantsche gelegentheyd huysselijck, burger-Ga naar voetnoot63Ga naar voetnoot63-64 64 lijck, en geestelijck gedurende zijn Godsdienstigheyd, het zy de bouwingeGa naar voetnoot64 65 en schoonheyd des gedichts dat alles voor oogen stelt: men moet be- 66 kennen, dat met recht dit boeck den tytel draeght van 67 DE HEERLYCKHEYD VAN SALOMON. |
|