De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 234]
| |
De Heerlyckheyd van Salomon.
| |
[pagina 235]
| |
15[regelnummer]
Dus is 't dat ick zoo vaeck in spijt van Phebus zingeGa naar voetnoot15
Naey veerzen langh van sleep uyt ernst te zonderlingeGa naar voetnoot16
Die d'Hemel in my blaest, en ticktack even kloeckGa naar voetnoot17
Van wol en zacht kattoen dit heerlijck gouden doeck.Ga naar voetnoot18
Ghy put 't vermogen van uw vleugh'len t'eenemalenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Niet uyt, maer wispelsteert gelijck de NachtegalenGa naar voetnoot20
Gedurende uwe lent van d'een in d'ander haegh,Ga naar voetnoot21
Van stoffe in stof, van lied tot lied al even staegh:Ga naar voetnoot22
Maer ick de Zwaluw' nae te volgen niet en vruchte,Ga naar voetnoot23
Vind nergens nesteltack, passere met der vluchteGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Een veler eeuwen zee, die boom noch oever roert,Ga naar voetnoot25
Nu van het Zuyden, nu van 't Noorden weghgevoert.Ga naar voetnoot26
Uw loopbaen eyndight kort, is vol, is wonder lieflijck,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot27
Elck veldweeghs ghy verpoost uw adem schept gerieflijck,Ga naar voetnoot28
Vind eenigh groen gestoelt', verfrischt u voor een tijdGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
In lustprieelen braef met roozen getapijt:Ga naar voetnoot30
Maer eynd'loos is mijn loop; nu schure ick d'ijsgewelven;Ga naar voetnoot31
Nu sneuv'lende van 't steyl, verduyzelt, vind my zelven;Ga naar voetnoot32
Nu klaver ick om hoogh; nu kruysse ick 't bosch met ijl;Ga naar voetnoot33
| |
[pagina 236]
| |
Ick struyckel, ick verlies my zelf, ick val zomwijl:Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En als quaed mortel lymt den Melcksteen, de Porphieren,Ga naar voetnoot35
Den Iaspis, Serpentyn, en Marbel om te çieren,Ga naar voetnoot36
Om myn vertellingh gaer te hechten, dan en nu
Een kreupel veers insluypt slim, half gevijlt, en ruw.Ga naar voetnoot37-38
Daerom nochtans ick niet het aengevangen staecke,Ga naar margenoot+
40[regelnummer]
Is 't werck groot, grooter is de lust daer ick in blaecke.Ga naar voetnoot39-40
Noch is niet uytgeput myn hert van 't heyligh vuyr:Ga naar voetnoot41
Niet schoons men zonder zweet bekomt en arbeyd zuyr;Ga naar voetnoot42
De dalen leeren 't oogh de bergen onderscheyden,Ga naar voetnoot43-vlgg.
En 't kunstryck beelsel, dat de Kunstenaer laet weydenGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
In een Mosaïsch werck, tot meerder çieraet, hyGa naar voetnoot45
In verwen onderscheyd, hoeveelheyd, en waerdy.Ga naar voetnoot46
God geef dat in mijn rijm de merckelijcxste smetteGa naar voetnoot47
Zy als een mug die haer aen 't sneeuwit aenschijn zetteGa naar voetnoot48
Van een ontloken Maeghd, en luttel feylen thans
50[regelnummer]
Meer luysters brengen toe mijns hoogen yvers glans.Ga naar voetnoot49-50
Al zwacker David wierd, en 't lemmet van zijn levenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot51
(Wien 't olyachtigh sap des wortels gingh begeven)Ga naar voetnoot52
| |
[pagina 237]
| |
Allencx brande inde pijp, als hy op zijn versche'enGa naar voetnoot53
Noch wacker met verstand gaet uyten deze re'en,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Leeraren Salomon, en door 't Geheym gedrevenGa naar voetnoot55
In 't Koninghlijck gestoelte hem zetten hooghverheven.Ga naar voetnoot56
Mijn zoon, dien zonder twist, mevryer, of geweldGa naar voetnoot57
Geluck, nature, en wet de kroon heeft opgestelt,Ga naar voetnoot58
In 'theerschen wijsheyd voegt, en goedheyd te doen blijcken,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Wenscht hy te mennen langh den teugel van zijn Rijcken;
Maer die door hulpe van 't geluck het Koninghschap
Bereyckt, en daer toe komt langhs ongewoone trap,
Moet meer als mensche zijn, en inde Deughd ervaren,
D'ontziene tulband zich verzek'ren op zijn hayren.Ga naar voetnoot63-64
65[regelnummer]
Maer Salomon ghy kent het bed daer af ghy daelt,Ga naar voetnoot65
Ghy ziet hoe Israël Adoniam onthaelt,Ga naar voetnoot66
Hoe om uw eer jeloers de zeden moeten wijcken,Ga naar voetnoot67
En om uw grootheyt wy Natuyr verongelijcken:Ga naar voetnoot68
Streeft nae volmaecktheyd dan, en dapper van gemoedGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
't Gebreck verduystert van uw ondoorluchtigh bloed.Ga naar voetnoot70
Monarch van Iacobs Stam, dient's weerelds Koningh stadigh,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot71
Op 't eenigh steunsel van zijn vrygeley beradighGa naar voetnoot72
Uw stoutste aenslagen grond, en altijd vroegh en spaedGa naar voetnoot73
Uw ooge en uwen geest op zijn voorschriften slaet:
| |
[pagina 238]
| |
75[regelnummer]
't Godslasterlijck geblaf der honden vlied verbolgen,Ga naar voetnoot75
En onder Koningh, wilt uws Heeren zeden volgen.Ga naar voetnoot76
Denckt dat de dickte van uwe hooge muren zelfs,
Veel poorten zwaer van stael, veel hoffelijck gewelfsGa naar voetnoot78
Niet hind'ren dat zijn oogh bekeurende achterhale
80[regelnummer]
Uws herten Dedalus in uw geheymste zale.Ga naar voetnoot79-80Ga naar voetnoot80
Mijn zoon, zoo 't Noodgeheym, of de geboort' veel eerGa naar voetnoot81
U Edomyter teelde, of Philistyner Heer,Ga naar voetnoot82
Zoo 't erflijck u gemaeckt had Pharoos tytels eygen,Ga naar voetnoot83
Zoo Meden aen uw knien quam zynen myter neygen,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Zoo Persen waer uw leen, uw hoogheyd nochtans veughtGa naar voetnoot85
En eyscht alom te zijn geborstweert met de Deughd:
Maer om 't zaed Abrahams 't iuckdragen te gewennen,Ga naar voetnoot87
Gevoegelijck den toom van 't heyligh volck te mennen,Ga naar voetnoot88
Bezitten Iosuaes en Samsons stoel nae wensch,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Een nazaet Gods te zijn, ghy meer moet zijn als mensch.Ga naar voetnoot90
Wilt boven d'ouwde knecht d'aenkomelingh niet achten:Ga naar margenoot+
Gebiedens kunst bestaet in kunst min als 't betrachten,Ga naar voetnoot92
De most wijckt d'ouwde wijn in smaeck, en d'HovenierGa naar voetnoot93
| |
[pagina 239]
| |
Uyt 't hert zijns lusthofs niet roeyt met een dwaes bestierGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
Een groeyzaem weeldigh hout, dat twintigh wintervlagenGa naar voetnoot95
Met zoete vruchten heeft zijn leek're disch beslagen,Ga naar voetnoot96
Om pooten in zijn plaetse een loote of struyck, wiens vruchtGa naar voetnoot97
Hy proefde met 't gebit alleen van valsch gerucht.Ga naar voetnoot98
De vleijers, Salomon, oorlingen zijn, die waerlijckGa naar margenoot+Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Den wijsten Koningh staen tot hindernis gevaerlijck,Ga naar voetnoot100
Wat rechten zy niet aen! vermids zy vinden haerGa naar voetnoot101
Snoo weergade in ons herte, een erger huychelaer,Ga naar voetnoot102
De liefde van ons zelfs, een altijd woe'nde peste,Ga naar voetnoot103
Die aenspant met dees' vreemde, en haet'lijck rot op 't leste.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Den bloon verbeelden zy dat hy is wijs altoos,Ga naar voetnoot105
Den dronckaerd bly van geest, d'ontrouwen ergh en loos,Ga naar voetnoot106
Rechtveerdig Vorst en Prins zy noemen 's volcx verdemper,Ga naar voetnoot107
Den dommen stemmigh Heer, Augustus den verslemper,Ga naar voetnoot108
En als doorsnuff'lend' zy zijn neygingh nu verstaen,
110[regelnummer]
Zy als in hem veraerd zijn boosheyd bidden aen.Ga naar voetnoot109-110
Vlucht die gedrochten dan, ontslaet u om der boozenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot111
Afgrijs'lijcke ommegangh, 't gezelschap der eerloozen:
Geen toegangh in uw Hof den roover toe en laet:
Geen moorders 't hoofd ophoud: de toovenaren haet,Ga naar voetnoot114
| |
[pagina 240]
| |
115[regelnummer]
Uyt vreeze, datze met haers adems gift te gader
Niet smetten doodelijck Stads borrensprongh en ader:Ga naar voetnoot116
De zeden niet vergift, fonteyn daer d'OnderzaetGa naar voetnoot117
Uytputten zal voortaen van beyds of goed of quaed:Ga naar voetnoot118
Beheerscht uw lusten, word uw toorne en ancxst te machtigh,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Die niet zich zelfs gebied geen Koningh is waerachtigh:Ga naar voetnoot120
Doet niet wat ghy vermooght, maer zulcx doet als u past:
Uw neck eerst onderwerpt der wetten iuck en last.
Den Onderzaet als hy tot Leydsman heeft zyn KoninghGa naar voetnoot123
Door water, bergh, en bosch rent zonder lyfs verschooningh.Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Bewyst gespraeckzaem u, goed liefgetal myn zoon,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot125
En volght vermetel niet de beelden dezer Goon
Die uyt haer gulde bus men jaerlycx eens verlochtightGa naar voetnoot126-127Ga naar voetnoot127
Op dat den Hemel, nu verbe'en, het aerdryck vochtight.Ga naar voetnoot128
Zyn woord opeten past geen Koningh wys gezind,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Al wie zyn trouwe breeckt geloof, noch trouwe vind,
Bedriegend' polt zich zelf; het volck jeloers om schouwenGa naar voetnoot131
't Gevaer zyns lichten aerds, zich wapent met wantrouwen:
En 't naegebuyrigh Ryck een Leeuw van sterckheyd grootGa naar voetnoot133
Heeft liever, als een Vos tot zyn trouw Bondgenoot.
| |
[pagina 241]
| |
135[regelnummer]
Zyt in 't beloonen mild, in 't straffen schaers en vrecke:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot135
Maeckt dat Stantvastigheyd uw borst alsins bedecke.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot136
't Uytstekenste is omringht van rampspo'en aldernaest,Ga naar voetnoot137
En d'alderfelste storm op hooge poorten raest.
Uyt eerzucht 't aerdryck niet met wapens gaet beroeren.Ga naar margenoot+
140[regelnummer]
Indien geweld, of eere u oorlogh pranght te voeren,Ga naar voetnoot140
Bewyst u Davids zoon, maeckt dat uw Kryghsmans erm
Zoo koud zy in 't bestaen, als in 't uytvoeren warm.Ga naar voetnoot142
Waeckt, zweet, en redeneert, en heldisch niet om temmen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot143
Vryt den gewonnen stroom te voet, en 't nat in 't zwemmen:Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Het schaduwende lof eens planebooms u frischGa naar voetnoot145
Een zonnehoed verstreck, een beuckelaer uw disch,Ga naar voetnoot146
Uw oefeninge uw vuyr, wat zoon uw bedstede ergen.Ga naar voetnoot147
Met lecker dischgerecht wilt uwen mond niet tergen:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot148
Zware arbeyd zy uw sausse: in 't hol eens stormhoeds me'Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Zuypt 't water uyt een beeck vermenght met slym en snee.Ga naar voetnoot150
Laet trommel, laet trompet, laet omgewielde fluytenGa naar voetnoot151
Uw Klaveçymb'len zyn, uw çyters, en uw luyten:Ga naar voetnoot152
Hardvochtigh eenen Bergh al dravende overschiet,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot153
Al loopende een ruym veld, al springende eenen vliet:
155[regelnummer]
Uw hoofd met stof en zweet zy wel doortrocken echter:Ga naar voetnoot155
Zijt overste en soldaet, een blixem is de vechterGa naar voetnoot156
| |
[pagina 242]
| |
Als hy zijn Koningh heeft, die moedigh treed vooraen,
Gezelle in 't avontuur en Rechter van zijn da'en.Ga naar voetnoot158
Met lust tot leerzucht zoude ick uw gemoed ontsteken,Ga naar margenoot+
160[regelnummer]
Zage ick alreede niet de Godlijckheyd uytbreken
Van uw diepzinnigheyd: maeckt dat geleerdheyds çierGa naar voetnoot161
Dien tot een hulp de kunst van 't Koninghlijck bestier,Ga naar voetnoot162
En gae slaet, dat gelijck natvochtigheyds vervelenGa naar voetnoot163-vlgg.
Versmacht eens fruytbooms ziel haer groeyzaem leven telen,Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
De veel te zware les, der kunsten weelde en lust
Zoo fraeije geesten niet haer geestigheyd uytblust.Ga naar voetnoot166
Noch maeckt uw zinnen niet door slaepzucht dom ellendigh,Ga naar voetnoot167
Noch van 't gemeene bests bevord'ren 't hert afwendigh.Ga naar voetnoot168
Met een gevlerckte geest den loop verzelschapt voortsGa naar voetnoot169
170[regelnummer]
Van 't nachtgeleydend' licht, den daghgeleyder toorts.Ga naar voetnoot170
d'Eys'lijcke ondiepten meld die d'Ocean bewegen.Ga naar voetnoot171
De gryze toppen meet der bergen hoogh gestegen.
Doorsnuffelt hoeck voor hoeck dit nederigh gesticht,Ga naar voetnoot173
Doch om verwond'ren, hoe in 't werck de Wijsheyd lichtGa naar voetnoot174
175[regelnummer]
Des geens, die 't zoo wel schickte: en wilt voor al niet slachtenGa naar voetnoot175
| |
[pagina 243]
| |
D'arme Hovelingh, die dor en uytgeput van krachtenGa naar voetnoot177
In 't leeger hof verouwd, en die zijn oogen sterckGa naar voetnoot178
Op 's pylers groeven slaet, op 't voet en heuvelwerck;
Die suf beschouwt 't vermael, medallien, beelden, standen,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
En d'hoofdçieraden van de Koninghlijcke wanden,Ga naar voetnoot180
Die hem vergapende, is nu by nu buyten zich,Ga naar voetnoot181
Terwijl zijn mackers zien den Koningh Scepterdrigh.Ga naar voetnoot182
De weegschael houd recht op, 'toogh toe, uwe handen reyne.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot183
Wreeckt strengh 't bekende quaed en onrecht; 't uwe alleyne
185[regelnummer]
Vergetenheyd beveelt. de tranen ziet, en hoortGa naar voetnoot184-185
't Geschrey des geens die in een zee van droefheyd smoort.
Hoort d' oogen menighmael die op uw landen oogen:Ga naar voetnoot187
Die niet wil Rechter zijn, geen Vorst is om gedoogen:Ga naar voetnoot188
En inder eeuwigheyd scheyd nimmermeer, noch weertGa naar voetnoot189
190[regelnummer]
Van 't scepter des gerechts het schitt'rende oorloogszweerd.
Begunstigt grooten niet, noch druckt die 't qualijck hebben;Ga naar margenoot+
Noch van uw wetten maeckt een ydel spinnewebbenGa naar voetnoot192
Waer in de mugh verwert, terwylen het gebeurtGa naar voetnoot193
Dat ruysschende de wesp den inslagh rijt en scheurt.Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Verdrijft die Herders, die d'onnos'le kud' verteeren.Ga naar voetnoot195
Zulcke Overheden kiest die haren staet vereeren,Ga naar voetnoot196
Die d'Alderhooghste ontzien, die 't vonnis strijcken recht;Ga naar voetnoot197
| |
[pagina 244]
| |
Men oordeelt in 't gemeen den meester nae den knecht.Ga naar voetnoot198
Den vromen mild begaeft; maer wilt uw leen niet schiften;Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Hy stopt, die roert den grond, de borne van zijn giften.Ga naar voetnoot200
Voor al, mijn troetelkind! verdrenckt, om Gods wil, dyGa naar voetnoot201
Niet in 't bedrieghlijck meyr van 's boels liefkoozery:
Helaes! Helaes! ick ducht, keert o alwyze algoedeGa naar voetnoot203
God, mijns gezichts gevolgh doch af van mynen bloede,Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Aenstaende is 't, ducht ick, dat dit zoet vergif, o kruys!
Noch met afgodery zal smetten Davids huys:Ga naar voetnoot206
Dat zoo 's deughds heyl'ge liefde u niet ontsteke t'elcken,Ga naar voetnoot207
Zoo een geduurzaemheyd van naems en faems verwelckenGa naar voetnoot208
U niet te rugh doe zien, tracht dat u in die kamp
210[regelnummer]
Noch tot een lesse dien de Vaderlijcke ramp.Ga naar voetnoot210
d' Almachtige, mijn kind, my roept u te begeven,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot211
Vaert wel, ick wandel door den dood in 't eeuwigh leven,
Om hooger heerschen, vry van 't menschelijck gequelGa naar voetnoot213
Uwe handen ick beveel den staf van Israël.Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Ghy die om 'tquaed eens Vorsts 'skroons glinsterende stralen
Van 't een in 't ander huys, van land tot land doet dwalen,
Verletze by de myne, en brenght van mijns zoons zoonGa naar voetnoot217
Dien Grooten Koningh eens te voorschijn en ten toonGa naar voetnoot218
Daer Israël op hoopt, daer nae ick zucht te voren,
220[regelnummer]
Groot Koningh die het Rijck des Duyvels zal verstooren.Ga naar voetnoot220
| |
[pagina 245]
| |
Zoo sterft hy, en de zoon zyn voetspoor gade slaet,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot221
En 's Hemels God met hert, en mond aenbidden gaet:
Door Godvruchts deure treed in 't rycke met verlangen,
En speelt tot 's Heeren lof veel lieden, veel gezangen,Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
En smoockt te Gibeon, en inden geest aenschouwt,Ga naar voetnoot225
Terwyl zyn vleesch noch slaept, dien God dien hy vertrouwt,
Groot God, die ryck gekroont met flonckerende vyeren,Ga naar voetnoot227
Hem vier Ioffrouwen toont, en geeft hem keur van vieren.Ga naar voetnoot228
De Glori zwickt een schicht dieze in haer rechter vaet,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
En treeter niet als maeghd, maer als een braef soldaet,Ga naar voetnoot230
In 't glinst'rende gesternt' verberghtze haer hoofd en kruyne,Ga naar voetnoot231
En in een sluijer draeghtze een heldere bazuyne,Ga naar voetnoot232
Wiens wind is enckel lof, trompet, wiens hel geruysGa naar voetnoot233
Vult vande schoone Zon het een en 't ander huys:Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
't Hooveerdigh weefsel van haer sleepkeurs die zoo glorytGa naar voetnoot235
Met 's vyands onderlage is bloedigh gehistoryt,Ga naar voetnoot236
Met benden, met tropheen, en ringen: met de voetGa naar voetnoot237
Zy duyzend Koningen vertre'ende zuchten doet.
De Ryckdom magmen prat niet wyd van hier zien brommen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot239-vlgg.
240[regelnummer]
Met Plutoos, Rheaes, en Vrouw Thetis haer ryckdommen:Ga naar voetnoot240
| |
[pagina 246]
| |
Eens laeckens held're glans bedeckt haer lichaem houd,Ga naar voetnoot241
Robynscherp, en gestyft van ingeslagen goud:Ga naar voetnoot242
Haer rechte en slincker stort een bus, waer uyt gestegenGa naar voetnoot243
Komt neerwaerts een Pactol', een blonden Englenregen,Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Een glinsterende Taegh: haer knechts 't Geluck men heet,Ga naar voetnoot245
Het Waecken, Spaerzaemheyd, en d'Arbeyd nat bezweet.
Gezondheyd toont haer gins, geen rimp'len 't voorhoofd breken,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot247
Haer oogh geen peerlen douwt, haer kaecken niet verbleecken;Ga naar voetnoot248
Bly, levend', poezeligh, vertoontze een kinds gelaet,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Zy huppelt, danst, en springht, en vlieght waer datze gaet:
Des levens held're toorts blaeckt in haer vuyst ten toone,Ga naar voetnoot251
En d'heyl'ge vederbos des Phoenix overschooneGa naar voetnoot252
't Begin haers keurs verstreckt. en ziet aen d'ander zy'Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot253
Komt ons de Wijsheyd met haer statigh aenzicht by;Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Die, op datze hoogh verzel de voetelooze vog'len
Van 't eeuwigh Paradijs, zijn aengehecht twee vlog'len:Ga naar voetnoot255-256
Stil isze van gebaer, haer gangh verzwaertze zeer,Ga naar voetnoot257
Men zietze oon regelmaet en passer nimmermeer:Ga naar voetnoot258
| |
[pagina 247]
| |
De spiegel van Nature, en haer zelf tot haer vordelGa naar voetnoot259
260[regelnummer]
Hanght aende ketenkens van haren rijcken gordel.Ga naar voetnoot260
De Vorst zijn oogen op haer schoonheyd slaende knapGa naar margenoot+Ga naar voetnoot261
Waent ingelijft te zijn in 's Hemels borgerschap:Ga naar voetnoot262
Hy vind zich met den glans eens Paradijs besloten,Ga naar voetnoot263
En twyfelt wat hy zal uyt zoo veel goed'ren loten:Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Ten lesten spreeckt hy dus: wat hebbe ick Heer gedaen
Om van uwe handen zoo veel eere, en goeds t'ontfa'en?Ga naar voetnoot266
Ghy voorkomt mijn verdienste, of liever bouwt uw eere,Ga naar voetnoot267
Als ghy mijn snoodheyd eert: o d'overhand is HeereGa naar voetnoot268
Een Keyzerlijck geschenck, en niets en is zoo zoet
270[regelnummer]
Dan datmen 's gramschaps brand maeckt droncken in het bloed;Ga naar voetnoot270
Maer laes! vaeck volgen haer veel woe'nde razernijen,
En d'ouw gewoonte van bebloede moorderijen
Maeckt metter tijd gelijck d' onstrenghste Koningh schierGa naar voetnoot273
Een Tyger, felle Leeuw, Wildzwijn, of Pantherdier.
275[regelnummer]
Die schijnt geluckigh die zijn vruchtb're kud' ziet zwillen,Ga naar voetnoot275
En stelen Carmelus zijn groenende achterbillen;Ga naar voetnoot276
Om wien een wijnrijck land en vruchtbaer korenaerd'Ga naar voetnoot277
Doorploeght met yzer scherp oneynd'lijck teelt en baert:Ga naar voetnoot278
Die vande Seres heeft de blonde en goudgeel ayren,Ga naar voetnoot279
| |
[pagina 248]
| |
280[regelnummer]
Het dierbaer schoon gesteent' van d'Arabische baren,Ga naar voetnoot280
De Wouden Entidors, 't Ophirisch goud daer by,Ga naar voetnoot281
Van Sabba 't reuckwerck zoet, en Tyrus peltery.Ga naar voetnoot282
Maer hoe! men ziet alsins waer Rijckdom staet in 't bloeijenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot283
't Opmercken sterven, en vermetelheyd meer groeijen:Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
De rijcke slaeft om 't goud, en wie nae God geaertGa naar voetnoot285
Zijn oogen en gemoed wil opslaen Hemelwaert
Moet arm zijn inder daed, of arm zich toe gaen stellen:Ga naar voetnoot287
En vreeze en rijckdom oock malkand'ren steeds verzellen.
Langh leven waer mijn wensch, mijns hertens lust en wit,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Dat ick mijn zonen zaegh in 't derde en vierde lit:Ga naar voetnoot290
Maer ick bezorgh my voor de rampspo'en, die verbolgenGa naar voetnoot291
Gemeynelijcken dicht mijns levens langhheyd volgen:Ga naar voetnoot292
Wie wel leeft leeft genoegh, want 's levens loop die kortGa naar voetnoot293
Is, nae der dagen tal niet afgemeten word,
295[regelnummer]
Maer nae doorluchte da'en, en 't leven kort en sterflijck
Is maer een oogenblick, een niet by 't onbederflijck.Ga naar voetnoot296
Zulcx is de Wijsheyd niet, d' Eere acht zy als 't gespoockGa naar margenoot+Ga naar voetnoot297
Eens winds, die licht vervlieght, het leven enckel roock,
De scepter eenen tack van masthout kleyn van weerden,Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
De peerlen zand en gruys, het goud maer slijm der eerden:Ga naar voetnoot300
Zy is een spiegel Gods, een blixem die ontgaetGa naar voetnoot301
| |
[pagina 249]
| |
Den donderkogel van zijn Goddelijck gelaet:Ga naar voetnoot302
Een heyl'ge instortinge oock des milden Hemels, nimmerGa naar voetnoot303
De schoonheyd is geblust haers voorhoofds klaer van schimmer,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Altijd haer zelf gelijck, zy niet alleen zoo netGa naar voetnoot305
Een zelfde spoor vervolght, maer houd een zelfde tred:Ga naar voetnoot306
Gezondheyd buyten haer, Eer, Rijckdom in 't gemeeneGa naar voetnoot307
My dry venynen waer. de Wijsheyd is 't alleeneGa naar voetnoot308
Die van alle and're goe'n magh strecken zonderlinghGa naar voetnoot309
310[regelnummer]
Haer leydsvrouw, wercktuygh, born, çieraet, en matigingh.Ga naar voetnoot310
Brenghtze o God! voor den dagh, laetze o God! my verstreckenGa naar margenoot+
Een bedgenoot altijd, op dat ick steeds mach leckenGa naar voetnoot312
Den zoeten geur, die vloeyt uyt haren heyl'gen mond,
Datze in het vyerschaer my verzelschap t'allerstond,Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
En ick noch kinds en teer, met haren staf beschuddenGa naar voetnoot315
In vette weyden magh d' Abrahamijtsche kudden,
Oneyndelijcke kud', iae kudde die gewisGa naar voetnoot317
Een trouwen herder van den Hemel weeldigh is.
Heer geeftze my, ick quijn, ick flaeuwe, of zoo ick leveGa naar voetnoot319
320[regelnummer]
Ick heylge vuyrvliege in haer vlamme leve en zweve,Ga naar voetnoot320
En nieuwe zomeruyl, te stout in 't licht ghesmoockGa naar voetnoot321
Van hare lampkens ick myn vlercxkens te'er verschroock.Ga naar voetnoot322
| |
[pagina 250]
| |
Houd daer, ick schenckze u, zeght d'onsterfelijcken VorsteGa naar margenoot+Ga naar voetnoot323
Vermids geen ander liefd brand in uw ed'le borste,Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Ick wil dat ghy bezit, als tot een toegift veylGa naar voetnoot325
Gezondheyd, Ryckdom, Eer, en overvloed van heyl,Ga naar voetnoot326
Terwijl ghy dient dees' Maegd, in mynen dienst u bouwe:Ga naar voetnoot327
Oon eersleep magh niet tre'en zoo welgeboren Vrouwe.Ga naar voetnoot328
Als Salomon ontwaeckt, hy merckelycken zietGa naar margenoot+Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Dat de gematigheyd van s' lichaems dampen nietGa naar voetnoot330
Veroorzaeckt in zyn geest een droom zoo wonderbaerlijck;
Maer 't afgezette beeld van d'hand eens Engels waerlyck:Ga naar voetnoot332
Want zaligh hem oon kunst de kunsten staen ter hand,Ga naar voetnoot333
Geleertheyd zonder moeyte; een ongemeyn verstand
335[regelnummer]
Zijn doen verguld: hy vlieght om hoogh, en gaet doorzoeckenGa naar voetnoot335
Van 'sweerelds ingewand de diepte, en donckere hoecken.Ga naar voetnoot336
De raedzels van 't gewijd pampier zyn hem gemeyn,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot337
En daeghlycx zyn gespraecke; en zyn diepzinnigh breynGa naar voetnoot338
Van weynigh woorden, die de Goddelycke veeren
340[regelnummer]
Beschreven, zoude eerlangh veel boecken ons stofferen.Ga naar voetnoot338-340
Geleerd'lyck hy de Zon oon vreeze sterven ziet:Ga naar voetnoot341
| |
[pagina 251]
| |
De dwalinge onverdwaelt der sterren hy bespied:Ga naar voetnoot342
Hy weet of't is Nature, of Engel, die de rondeGa naar voetnoot343-vlgg.
Met een dryvouwde Keer doet op een tyd en stonde:
345[regelnummer]
Of Phebus licht van zijn, de Maen van anders vuyr:Ga naar voetnoot345
Of d' Herbst, de Zomer, Lent, en Winter koud en stuyrGa naar voetnoot346
Der Zonnen kind'ren zijn: en van wat roock zoo verreGa naar voetnoot347
Om hoogh de locht ontsteeckt een langhgehayrde sterre:Ga naar voetnoot347-348
Wat longen stijf van dreun wind teelen slincx en krom:Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Wat vuyr'ge pennen dat de blixems dragen om:Ga naar voetnoot350
Wat breydel d' Oceaen dwinght binnen zyne palen;Ga naar voetnoot351
Of hy gehoorzaemt 't licht met zyn gehoornde stralen?Ga naar voetnoot352
Of't zweet'righ kussen des verliefden Hemels frisch
Der peerlen Vader, en der oest'ren bruy'gom is:Ga naar voetnoot353-354
355[regelnummer]
Of't waer is dat hy droef de slymige ons uytzondert,Ga naar voetnoot355
De blinckende als hy lacht, de bleecke teelt als 't dondert:Ga naar voetnoot356
| |
[pagina 252]
| |
Of't vochtigh Element't gryze Amber teelt gewis,Ga naar voetnoot357
Of datmen 't vette dreck zal achten van een visch.
Hy weet waeromme d'aerde is vast, rond, oon begintsel,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot359-vlgg.
360[regelnummer]
Des weerelds middelpunt, en der naturen bintzel:
Hy kanze meten, en verstaet noch, of hy 't zagh,Ga naar voetnoot361
Hoe doch de Coloquint met zulcken oordeel maghGa naar voetnoot362
Uytpicken 't witte vocht in duyst're, en donckere ad'ren,Ga naar voetnoot363
't Elleborum het zwart, de Rha het groen vergad'ren:Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
En of zulcx toegaet in ons zwack, en teeder lyfGa naar voetnoot365
Of halende tot zich, of iagende uyt heel styf.Ga naar voetnoot366
Kort om, der planten kracht hy kent die groot en teederGa naar voetnoot367
Nature in wezen houd van d' Hysoop tot den Ceder.Ga naar voetnoot368
Hy weet waerom de tand des bytwolfs droef van aerdGa naar voetnoot369
370[regelnummer]
't Peerd groote snelheyd geeft, en oock zyn spoor verzwaert:Ga naar voetnoot370
| |
[pagina 253]
| |
Hoe in een oogenblick Hyena's Teven blaffenGa naar voetnoot371
In 't naerd'ren met haer schaeuw behend weet af te schaffen:
Hoe 't komt dat d'Elephant verhit door 's gramschaps vlam
Getemt word, als hem naeckt de ruyghgevliesde Ram:Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Hoe 't komt dat d'Alderhoogst' vryt d'Adeler voor 't sling'renGa naar voetnoot375
Des blixems, die hy schiet met gloeijendige ving'ren:
Waerom de Zeegans oock haer eijers groot van schelGa naar voetnoot377
Broeyt met haer pooten uyt heel heet en breed van vel,
En zonder tonge schreeuwt, geteugelt aen haer vlercken,Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Zoo zy nae wensch niet kan de zoute velden mercken.Ga naar voetnoot380
Hy weet of uyt een damp ontstaet de keyzelsteen,Ga naar voetnoot381
Of uyt gekoockte slym. geleerd'lyck geeft hy re'enGa naar voetnoot382
Of van 't quickzilver, of van zwavel de Metalen
Ontstaen, of van een sap gedickt door's winters dralen,Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
En reyn geveeght door d'hitte: of van een assigh vocht.Ga naar voetnoot385
Of dat hy die 'tgewoel der dicke baren wrocht,Ga naar voetnoot386
Het Hemels Keyzerryck, de bontgespickelde eerdeGa naar voetnoot387
Gelyckmenze uyttreckt nu, almachtigh die formeerde.Ga naar voetnoot388
Hy weet waerom de deughd des held'ren Iaspis helptGa naar voetnoot389
390[regelnummer]
Den bloedenden, en 't bloed behendighlycken stelpt;
De Saphir heelt't gezicht. de Topaes zal bestrijen
Vrouw Venus; d'Amethist dien God wien 't veyl wil vlijen,Ga naar voetnoot392
| |
[pagina 254]
| |
En hoe 't zich toedraeght dat jeloers de Diamant
Zich tegen des Magneets behende diefstal kant.Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Getalen, maet, en toon zyn geest weet t'achterhalen,Ga naar voetnoot395
En d'effenmatigheyd der lyven met haer talen:Ga naar voetnoot396
En vanden Nectar zat die d'Hemel stort altyd
De bye heeft d'honigh op zyn lippen gekonfyt.Ga naar voetnoot397-398
Maer hy omhelst geensins des spieg'lings bloote aenmercking
400[regelnummer]
Met zulcken yver als de nutzame bewerckingh,Ga naar voetnoot399-400
Noch draeght het snat'ren van een weetzucht zoo veel gunst,Ga naar voetnoot401
Noch d'hovaert eens Sophists, als deze brave kunstGa naar voetnoot402
Die vestight eenen staet, het heyligh roer kan vaten,Ga naar voetnoot403
En met eenstemmigheyd voe'n hooge en leege staten.Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Voor al hy 't recht niet krenckt, der wetten kracht hy verght,Ga naar margenoot+
En als d'uytstekenst' van 't hoogh Pyreneesch geberght'Ga naar voetnoot406
Zyn voorhoofd hy verklaert, en 't hoofd steeckt inde lochten,Ga naar voetnoot407
Versmaed slaghregens, 't ys, de winden, en de tochten:
De stormen hy belacht, en braef worpt boven dienGa naar voetnoot409
410[regelnummer]
Des donders hoovaerdy ter neder voor zyn knien.Ga naar voetnoot410
Oon vlecke draeght hy zich onbuyghlyck vonniswyzer;Ga naar voetnoot411
Noch niemands gunst ontruckt zyn vuyst het wrekende yzer,Ga naar voetnoot412
Noch haet en wettet niet; de gunsten hy vertreed;Ga naar voetnoot413
| |
[pagina 255]
| |
Met zyne voeten hy's volcx vreeze en tranen kneed.Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
's Gouds stralen nimmermeer doen schemeren zyn oogen;Ga naar voetnoot415
Noch vind zich met een wolck van onkund niet betogen.Ga naar voetnoot416
Zyn spraeck word een geheym geacht van minst en meest,Ga naar voetnoot417
En uyt 's lands wetten hy scherpzinnigh treckt den geest.Ga naar voetnoot418
In zaeck van twyfel spitst hy zich op 's dingers pertenGa naar voetnoot419
420[regelnummer]
Omzichtigh, en ontleed der loozer pleyters herten.Ga naar voetnoot420
Van zyn geboorten dagh geen vyftien oegsten noytGa naar margenoot+Ga naar voetnoot421
Verschudden haer perruyck met goud schoon opgetoyt,Ga naar voetnoot422
Als hy geluckigh scheyde, en wijs'lijck uyt kost voerenGa naar voetnoot423
't Vermaerde pleytgeschil van twee doorslepen hoeren.Ga naar voetnoot424-vlgg.
425[regelnummer]
Laes aerde! d'eerste zeght, is 't mooghlijck dat gebelghtGa naar voetnoot425
Ghy berstende van spijt niet levendigh verzwelght
Dit vuyl afgrijs'lijck wijf? Heer Koningh, is het mooghlijck
Dat uytgaende om bestaen een stuck zoo ongedooghlijckGa naar voetnoot428
Zy schaemt'loos uwen troon derf naed'ren met bedrogh,Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
Niet om quijtscheldingh, maer om aen te klagen noch?
Die Stiefmoer vande slaep van spyze en wijn vertredenGa naar voetnoot431
Heeft haren zoon versmacht den ioncxsten nacht geleden,Ga naar voetnoot432
Doen vindende hem yskoud oon pols en roeringh, let,Ga naar voetnoot433
Erghlistelijcken leght hem fijntjens in mijn bed,
435[regelnummer]
Nam 't mijn we'er inde plaetse. houd daer, o ouw slaepbye!Ga naar voetnoot435
| |
[pagina 256]
| |
O meer als eerlooze! houd, o zaed van bastardye!
Uw prye neemt, houd daer, en geeft my mijn gerief,Ga naar voetnoot437
Mijn hoop, mijn tydverdrijf, mijn herteken, mijn lief.
O bitter avontuur! o zeldzaem kerckendiefte!Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Dit kleyn fraey Engelken ghy kussen nae beliefte!Ga naar voetnoot440
Hy zoetert lachen om uw staem'lende gebaer,Ga naar voetnoot441
En zich verwerren in uw vuyl uw luyzigh hayr:
Dit poppeken de vreughd doen in uw ziel opryzen,
En groot geworden uw wanschapen ouwdheyd spyzen:Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Maer ick ocharme! helaes! heb voor myn lot alleen
Den last van 't zwanger gaen, en 's barens herde ween,Ga naar voetnoot446
Het schudden van zyn wiegh, van 's waters musc' de luchten,Ga naar voetnoot447
En van zyn kinds geschrey de moey'lycke geruchten.
O onder sterflycke ick d'ellendighste in 't verdriet!
450[regelnummer]
O kinderlooze moe'r! ach! dat uwe handen nietGa naar voetnoot450
Zyn met een mes voorzien als 't hert met razernyen!
Neen eer ick zal dien smaed zoo wederweerdigh lyenGa naar voetnoot452
Wil ick dees' teve doon, en fellyck eer bestaenGa naar voetnoot453
Haer boezem woe'nde met myn hand te randen aen.Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Dus antwoord d'ander: ha wolvin! ha heetst' der teven!Ga naar voetnoot455
He! wie geloofde oyt dat een boosheyd zoo doordrevenGa naar voetnoot456
Den wyn verzelde: indien Gods ooge u niet vervaert,Ga naar voetnoot457
Vreest's Konings wack're geest noch die zyn plaets bewaert.Ga naar voetnoot458
't Vernoeght u niet dat ghy my aentyght door uw boosheyd,Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Doortraptheyd, dronckenschap, moord, meyneed, en eerloosheyd,Ga naar voetnoot459-460
| |
[pagina 257]
| |
Ghy wilt my, maer vergeefs, ontnemen noch myn kind:
Neen al te vast hem liefde in 's moeders ermen bind.
Hy rooft my 't leven die my rooft myn kind goedaerdigh.
Gerechten Davids zoon, die zyt als hy rechtvaerdigh,Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Ick bidde dat uyt gunst des gunsts die hy u eerGa naar voetnoot465
Bewees, doen hy we'er kinds met toegeneyghd gebeerGa naar voetnoot466
Uw tranen stilde, en met zijn tonge uyt groot begeeren
Van ionghs op u de spraeck gingh leeren fatzoeneren:Ga naar voetnoot468
Of als bebloed en warm, en kuchende en begaen,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Hy keerde met den roof der Koningen verla'en,Ga naar voetnoot470
U in zyn beuck'laer wieghde, u vrund'lijck liep omermen,Ga naar voetnoot471
En schreijende hief u op zijn schouwder met zijn ermen:
Ghy greept zyn baerd en loeght, als ghy zaeght lachen stoutGa naar voetnoot473
Een ander Salomon in 't helder vlammend' goud
475[regelnummer]
Van 't vaderlyck helmet, en bootsten honderd lachjesGa naar voetnoot475
Ter zyden 't pluymdonst van zyn witte Reygerschachjes:Ga naar voetnoot476
En met de baren van een pluym bedeckt, ghy doenGa naar voetnoot477
Een vogel scheent, die in een hage zinght in 't groen:Ga naar voetnoot478
O ick bezweere u by den naem des hooghberomdeGa naar voetnoot479
480[regelnummer]
Bathseba, die des nachts haer duyzendmalen kromdeGa naar voetnoot480
Kout over uwe wiegh, en eer ghy d'uchtent kreeghtGa naar voetnoot481
Haer tepel van wit bloed had honderdmael geleeght:Ga naar voetnoot482
Die met 't bepeerlde goud uw hoofd gingh overwelven,Ga naar voetnoot483
| |
[pagina 258]
| |
En leeft zorghvuldigh meer by u als by haer zelven:Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
O groote Koningh! ick bezweer u by al 't guntGa naar voetnoot485
Hier 't heylighst' word geschat dat ghy my recht vergunt:
Dat zoo uw goedheyd laes! te hinderlyck myn zaecke,
Van myn ontfangen leet vergunnen wil geen wraecke,Ga naar voetnoot487-488
Ten minsten neemt my niet 't geen my Natuyr met smert
490[regelnummer]
Gaf buyten uwe ionst: ontruckt my niet myn hert:Ga naar voetnoot490
Ontvreemt, met oorlof, my myn bloed niet: daerbenevenGa naar voetnoot491
Maeckt ons niet kinderloos gedurende 's kinds leven.
Terwyl met roepen zy 't den Koningh maecken moe,
Myn is het kind, 't is myn, ghy lieght, 't behoort my toe:
495[regelnummer]
Het volck reede half geschift is; d'een nae 's herten oordeelGa naar voetnoot495
Dees' Vrouw draegt, d'ander wyst het ander wyf te voordeel.Ga naar voetnoot496
Gelyck twee tuysschers op een speelberd, op goe hoop,Ga naar voetnoot497
Kasteelen, Wyngaerds, land vertrouwen 's teerlinghs loop:Ga naar voetnoot498
Een strydige begeerte ontroert al d'ommestand'ren,Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
D'een d'eene gunstigh is, en d'ander draeght den and'ren,Ga naar voetnoot500
En elck door vreeze en hoop gedreven nae als voor,Ga naar voetnoot501
Ontstelt 't bewegen van 't bedriegelyck yvoor.Ga naar voetnoot502
De Koningh dut alleen, en zyn wyze ooren hoordenGa naar voetnoot503
Geen ongelyckheyd in gehuyl, geklagh, en woorden.
505[regelnummer]
'sKinds aenzicht aengemerckt, ten teeckent noch ten wroeghtGa naar voetnoot505
D'een meer als d'ander niet: noch 's Rechters geest vernoeghtGa naar voetnoot506
| |
[pagina 259]
| |
Word, zoomen overslaet haer iaren vergeleken;Ga naar voetnoot507
Duttende, vind hy zich van waertuygh oock versteken.Ga naar voetnoot508
Daernae spreeckt hy aldus: maer 't schynt een droomenpraet,Ga naar voetnoot509
510[regelnummer]
Als 's Rechters vlytigheyd alle onderzoeck ontstaet,Ga naar voetnoot510
Moet yet aenmerck'lijcx uyt Naturens schoot behend'lijckGa naar voetnoot511
Geput zyn toevlucht zyn, of zich behelpen end'lyckGa naar voetnoot512
Met 's pijnbancx strengigheyd: nu 't moederlijck gemoedGa naar voetnoot513
Een vast gezet is van Nature mild en goed,Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
En nimmermeer Nature haer strenger stelt ten tooneGa naar voetnoot515
Dan in 't geen lydende is een Moeder in haer Zoone:
Daer op gelyck ontwaeckt: tsa, zeght hy, 't zweerd gewet!Ga naar voetnoot517
Tsa dat u 't kind nu toegedeylt werd juyst en net!Ga naar voetnoot518
'T recht en medoogentheyd verplaetst laet elders zwerven,Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
De billijckheyd niet duld dat een 't zal heel be-erven.Ga naar voetnoot519-520Ga naar voetnoot520
O herd geschil! daer ziet de Rechter in 't besluytGa naar voetnoot521
Haers herten heym'lyckheen elck kenbaer breken uyt:Ga naar voetnoot522
'T momaenzicht is gelicht: haer tonge flaeuw van krachtenGa naar voetnoot523
Met een oprechte wensch geeft antwoord hun gedachten.Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
De valsche Moeder zeght: 't geschiede, ick wilt, houd daer,Ga naar voetnoot525
Rechtveerdigh deylt 't gebeent', zyn nag'len, en zyn hayr.
Och deylet niet, ick geef, zeght d'ander, u te vorenGa naar voetnoot527
Mijn recht, vervloeckte vrouw! daer, neemt mijn uytverkoren
| |
[pagina 260]
| |
Kleyn kind in uw bezit, noch liever ick 't voor dyGa naar voetnoot529
530[regelnummer]
Houd levende, en geheel, als dood ontleed voor my.Ga naar voetnoot530
De Koningh zeght 't hoort u, die 't barende hebt verkregen,
'T hoort u toe door mijn recht, en 't moederlijck bewegen.Ga naar voetnoot532
Gelijck een zelve Mijn' nu voortbrenght met het goudGa naar margenoot+Ga naar voetnoot533
Veel goed Chrysocolon, en zilver menighvoud,Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
Eens rijckdoms rijcke schat, een ongelooflijcke eereGa naar voetnoot535
Verzelt van Davids zoon de wijsheyd meer en meere.
Te water hy gebied, hy heerscht te lande ontzien.
Wel hondert kroonen flucx zijn tulband manschap bien.Ga naar voetnoot537-538Ga naar voetnoot538
Sidon, de zee des Nijls naest aen zijn grenzen palen:Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Voor hem de vochte Euphraet zijn hoornen leegh laet dalen.Ga naar voetnoot540
Peru in zijn trezoor vloeyt rijck'lijck zoomen zeyt.Ga naar voetnoot541
Te Sion 't goud als zand gemeyn voor elck een leyt,Ga naar voetnoot542
De Peerle als Keyzelsteen, en heel Iudeen in vredenGa naar voetnoot543
Alsins vloeyt in een zee zoo 't schijnt van zaligheden.Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
Elck zonder afgunst leest, en zonder KrijghsgeruchtGa naar voetnoot545
Zijns wijnstocx trossen, en zyns vijghbooms zoete vrucht.
Hy overvloeyt van als, niet op dat hy nae wenscheGa naar voetnoot547
Van mensch worde een vuyl zwijn, maer Engel van een mensche,
| |
[pagina 261]
| |
D'onsterflycke tot lof, die, daer hy hier noch leeft,Ga naar voetnoot549
550[regelnummer]
Van't Hemelsche vermaeck hem reede een voorsmaeck geeft.
'T welrieckende gerucht van 's Koninghs heerlyckheden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot551
Ryckdom, schoontaligheyd zich gaet alom verspreden.Ga naar voetnoot552
De Tyriers willigh hem als bondgenoot ontfa'en.Ga naar voetnoot553
Zijn zoonschap Pharo zoeckt. de nabuyr bid hem aenGa naar voetnoot554
555[regelnummer]
Niet min als d'onderzaet, en 't vuyr zyns ooghs met yleGa naar voetnoot555
Ontsteeckt der Ionffren bloem op d'oev'ren vanden Nyle.Ga naar voetnoot556
Wat maeckty Salomon, ocharmen! ziet uw geestGa naar margenoot+Ga naar voetnoot557
Niet dat dees' bruyloft u een strick is en geen feest:
Een Hymen geschaeckeert van ongelycke willen,Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
En voor 't onsterflyck zaed recht doodlycke geschillen:Ga naar voetnoot560
Dat d'os en d'ezel in een zelve iuck gepaertGa naar voetnoot561
Niet voeghlyck ploegen om de korendragende aerd'.Ga naar voetnoot562
Wie met een heydens bloed zich echt'lyck gaet verzellenGa naar voetnoot563
Doet eebreuck voor den Heer. 't geloof wil altyd hellen,Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
't Vereyscht een hulpe, en geen bekoorster meer om haer
Het eerste wercktuygh van den ouden Logenaer,Ga naar voetnoot565-566
| |
[pagina 262]
| |
Noch gift dat dood'lyck in uw bed light heet van minne,Ga naar voetnoot567
En d'ongodvruchtigheyd u blaest ten lippen inne.Ga naar voetnoot568
Groot Koningh die ghy van den vloed des Nyls ontleentGa naar voetnoot569
570[regelnummer]
Geen vleesch is van uw vleesch, geen been van uw gebeent',Ga naar voetnoot570
't Is een uytheemsch gebeente, een ribb' van woeste onvrije,Ga naar voetnoot571
Een lid geheel verrot van Pharoos lazerije.Ga naar voetnoot572
Maer zuldy zeggen: hoe? alree de schoone BruytGa naar margenoot+
Van d'Afgodische Nyl 't bevleckt gewaed trock uyt,Ga naar voetnoot573-574
575[regelnummer]
In 't wit haer çieren gaet, d'onnoozelheyd omgorden,Ga naar voetnoot575
En door 't geloove is nu Abrahams zaed geworden:
Zulcx stemmen wy licht toe, en d'heyl'ge schoonheyds çierGa naar voetnoot577
Waer van zy 't beelde draeght, my lichtelycken hier
Doet hellen aen die kant: maer ducht ick of verslimdeGa naar voetnoot579
580[regelnummer]
Haer eersleep al uw hof, dat God op u vergrimde,Ga naar voetnoot580
D'onsterflijcke die niet wil dulden datmen slincxGa naar voetnoot581
Gaet mengen Isacx bloed met 't bloed eens vreemdelincx.
Recht onder d'Evenaer d'aenminnige NatureGa naar margenoot+Ga naar voetnoot583
Besprenght een aerdigh bosch dat boomgroent t'aller ure,Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
Daer door het gantsche iaer de Mey in 't groene staet,Ga naar voetnoot585
Die met zijn verwe alom 't schoon veld tapyten gaet.Ga naar voetnoot586
d'Aerd' lacht hier overal, en hoemen meer wil buygen
De bloemen schoon gesternt te meer zy levend' iuygen.Ga naar voetnoot587-588
't Groeyt hier al zonder moeyte, of is 't door arbeyds pijn,Ga naar voetnoot589
| |
[pagina 263]
| |
590[regelnummer]
De zoete Zephyr zal alleen de bouwheer zijn.Ga naar voetnoot590
De Zuydwind botster niet, en d'hagel nae langh dreygenGa naar voetnoot591
't Onsterflijck woud niet snoeyt. de rechte Palm in 't neygenGa naar voetnoot592
Kust vrundelijck zyn bruyt. de Planeboom aldaerGa naar voetnoot593
Al schuyfelende vrijt zijn Weergae 't gantsche iaer.Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
De Popelier aenbied zijn dienst den Popelieren.
De kromme Olm word omhelst van Wijngaerd goedertieren.Ga naar voetnoot596
't Veyl kleeft aen d'Eycken dicht, en 't groeyt en 't leefter al,Ga naar voetnoot597
En 't worter al geteelt Vrouw Cypris te geval.Ga naar voetnoot598
De Waen poortwachtersse is, en hoed met groote stoutheydGa naar voetnoot599
600[regelnummer]
De poort voor Gierigheyd, Zorge, en verstorven Oudheyd,Ga naar voetnoot600
Zooze op 't gebloeyt poortael van 't groenende huys niet heenGa naar voetnoot601
Uyt achteloosheyd werpt het pacxken vande re'en:Ga naar voetnoot601-602
Doch wel onthaeltze hier in de bloode stoutigheden,Ga naar voetnoot603
Schoontaligheyds gebaer, de vleijende gebeden,Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
De gramschap haest geblust, de tranen haest we'er droogh,Ga naar voetnoot605
Behende dievery, 't vertwijff'len, 't lachende oogh,Ga naar voetnoot606
De slappe ledigheyd, de wellust in haer bloeijen,Ga naar voetnoot607
Wien d'heyl'ge Nectar men welrieckend' ziet ontvloeijen,
| |
[pagina 264]
| |
't Gerabraeckt waecken, d'hoop van 's vuyr'gen wensch geniet
610[regelnummer]
d'Onsterfelijcke spyze, het aengenaem verdriet,Ga naar voetnoot609-610
't Ontbondene verlof, en overdaeds niet achten,Ga naar voetnoot611
De tooverlieden, en de zoete minneklachten.Ga naar voetnoot612
De telgh verladen van het balsem druppende hout
Steeds onder 't nest'len trilt der liefdekens veelvoud:Ga naar voetnoot613-614
615[regelnummer]
De Schoonheyd legt: Lust broeyt: d'Hertstochten door 't veel tergenGa naar voetnoot615
Des brands, 't gebroedsel kipt van dees' Pygmeesche dwergen.Ga naar voetnoot616
't Een light in 't eywit noch, en 't ander leeft al vlugh:
Een ander tot een wiegh streckt 's moeders lieven rugh:Ga naar voetnoot618
Een ander stoppelhayrt: een ander leerlingh ieughdighGa naar voetnoot619
620[regelnummer]
Van tack in tack, van hage in hage wispelt vreughdigh.Ga naar voetnoot620
't Een in eens app'laers schaeuw zacht dobbedobt en slaet,Ga naar voetnoot621
En van zijn ermen ne'er zijn koker hangen laet,Ga naar voetnoot622
Die vuyr'ge damp uytbraeckt: en op een Muschken teder
Proeft 't ander zynen boogh die Reuzen velt ter neder.Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Lijmstricken 't ander spant voor 't Cijsken met een zwinck,Ga naar voetnoot625
Voor 't zoet Kanariken, en voor den snatervinck.Ga naar voetnoot626
Ziet ziet hoe stille dees' hanghvleughlende te bysterGa naar voetnoot627
De vog'len nopen gaen. die dwers beschrijt een Lyster:Ga naar voetnoot628
| |
[pagina 265]
| |
Die vliegen doet een Paeuw: die een Faisant ment fraey:Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Die noopt een blancke Zwaen: die iaeght een Papegaey:Ga naar voetnoot630
Die leyd vast aerzelinghs het Duyfken glad van kuyve:Ga naar voetnoot631
Die draeijen doet rondom een wilde Ringelduyve.Ga naar voetnoot632
Ziet hoe een bende van dees' Pottertjens te gaerGa naar voetnoot633
De gulde Wittjens iaeght zoo dertel hier en daer,Ga naar voetnoot634
635[regelnummer]
't Een met een roozetack wil vangen 't zomeruyltjen,Ga naar voetnoot635
Die met zijn handjens te'er, een ander met een tuyltjen:Ga naar voetnoot636
't Gehoornde vogelken ontsliptze, en loert een vlaeghGa naar voetnoot637
Met lichte sprongh op sprongh der Minneboefjens laegh.Ga naar voetnoot638
Mijn buysjens, Cypris roept, wegh met dees' malle mijntjes,Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
Want voor een Zomeruyl mijn kleyntjes! mooghdy fijntjesGa naar voetnoot640
Doen sneuvelen ter ne'er een dertel Venuskind,Ga naar voetnoot641
Gehoornde Cupidons genoegh men alsins vind.Ga naar voetnoot642
Twee Tweelingen daer op, wiens gulde minneflitzenGa naar voetnoot643
In't Koninghlijcke bloed slechts weecken hare spitzen:Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Tza broeder, zeggen zy, dat onze hand inder ylGa naar voetnoot645
In dees' twee herten elck gae schieten eenen pyl:Ga naar voetnoot646
De daed zoo snel gaet als 't gevlerckte woord zijn gangen.Ga naar voetnoot647
Zy doen een keer twee dry om zoo de vlucht t'erlangen:Ga naar voetnoot648
| |
[pagina 266]
| |
't Gepluymde vlercxken elck klep klep beweeght en zwaeytGa naar voetnoot649
650[regelnummer]
Den krinck gekarmozijnt tot drymael, ingezaeytGa naar voetnoot650
Hier 'tgoud, daer 'tHemelsblaeuw. 'teen nae Iudeen gaet pogenGa naar voetnoot651
En 't ander spoed nae 't strand des Nyls hoogh opgetogen.Ga naar voetnoot652
Ziet Pharoos Dochter doen haers tyds bragaet en eer,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot653
Haer vlechten streelde, die ter aerden golfden ne'er,
655[regelnummer]
En in een kleyn vertreck, gevloert met geele platen,Ga naar voetnoot655
De geestige hand van dry kunstjonffren stond gelaten.Ga naar voetnoot656
Met 't we'erzijds honderdmael getande palmhout daerGa naar voetnoot657
De locken ploeghde d'een van haer uytvloeijende hayr,Ga naar voetnoot658
En d'ander overstorte haer guldene perruyckenGa naar voetnoot659
660[regelnummer]
Met eenen Nectarstroom zachtglijend', zoet om ruycken:Ga naar voetnoot660
De derde nu met naeld, nu met een vinger e'elGa naar voetnoot661
Frizeert en nopt en krolt en kronckelt een goed deel,Ga naar voetnoot662
En d'ander watertze hier en daer nae d'ouw gewoonheyd,Ga naar voetnoot663
En smalende op de kunst verheerlijcken haer schoonheyd:Ga naar voetnoot664
665[regelnummer]
Als dezer Tweelinghs een met 't schut dat vuyrigh blaecktGa naar voetnoot665
In zwaluwen gestalt daer snellijck binnen raeckt,
En op haer boezem lost, 'k en weet niet hoe, de veugel
Schalck 'tgoude booghsken dat school onder slincker vleugel.Ga naar voetnoot667-668
De Maeghd zeght ick hebt wech, 'k hebt inde lenden ach!Ga naar voetnoot669
| |
[pagina 267]
| |
670[regelnummer]
Maer als zy by haer bloed noch geen lidteecken zagh,Ga naar voetnoot670
Neen 't is geen wonde ocharm! ick wedde, zegtze al droever,Ga naar voetnoot671
Dat slapende op de kant van 't naeste beecxkens oeverGa naar voetnoot672
Een Adder boos van aerd in mynen boezem gle:Ga naar voetnoot673
Zy pickt my in mijn herte. o reyckt my hand op ste,Ga naar voetnoot674
675[regelnummer]
Brenght my flucx beddewaerts, eens yzigh vuyrs vernielenGa naar voetnoot675
Een heete yskegel is de quelgeest myner zielen.
Hoe vele gals helaes! o wicht te fel en bitsGa naar voetnoot677
Met uwen honigh menght uw invergifte flits!Ga naar voetnoot678
De Maeghd die op 't vermael der velden plagh te weijen,Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
Te lachen, springen, en te danssen met haer Reijen
Lieft d'eenzaemheyd, is droef, en by haer zelven stom,Ga naar voetnoot681
Steent, mymert, en verzucht, en weet niet eens waerom.Ga naar voetnoot682
De rijckdom, 't prat geweld der Naelden opgetogenGa naar voetnoot683
Haer stelt der Iebuseen bolwercken naeckt voor oogen.Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
In 't kristalijn des Nyls verschijnt haer de Iordaen,Ga naar voetnoot685
In Memphis Solyme, en steeds t'elcken weder aenGa naar voetnoot686
Haer hand bootst op 't stramijn van zelf en ongebodenGa naar voetnoot687
't Beeld en schoon voorhoofd van de Vorst en Prins der Ioden:
Dien, als hy voorslagh vast van d'heyl'ge Tempel maeckt,Ga naar voetnoot689
| |
[pagina 268]
| |
690[regelnummer]
Iuyst op een zelve tijd het ander Tweelingh raeckt.Ga naar margenoot+
De pijl hecht in 't gebeent', de ramp zit in zijn a'ren:Ga naar voetnoot691
De slaep doet niet in slaep zijn zoete smerten varen,Ga naar voetnoot692
Pharonide is zijn hert, Pharonide is alleen
d'Eenige stoffe van zijn hooge wonderre'en.Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
Hy voed een burgerkrygh in zyn gemoed van binnen.Ga naar voetnoot695
Nu rijst d'alziende Zon om 's aerdrijcx lyst te winnen,
Nu stichtze 's middaghs brand, nu rustze in schaduw frisch,Ga naar voetnoot696-697
Maer zyne min steeds op haer heete middagh is.
Hy temt zyn peerden als voorheen niet zoo vermetel,Ga naar voetnoot699
700[regelnummer]
Hy leest noch schrijft, noch klimt op zynen Rechters zetel
Om hooren 's weduws klacht, noch zorght voor 't hofgezin,Ga naar voetnoot701
Hy stelt geen wet meer hy ontfanghtze vande Min.Ga naar voetnoot702
Gezanten die bera'en dees' feeste gaet betrachten,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot703
Met tafereelen noch met ringen wilt bevrachtenGa naar voetnoot704
705[regelnummer]
Uw koets, de schrand're Min heeft langh 't afzetsel zoetGa naar voetnoot705
Gesneden met zyn schicht in't diepst' van haer gemoed;Ga naar voetnoot706
D'een steeds in d'ander leeft, zy hebben, zeldzaem perten!Ga naar voetnoot707
Verwisselt tegen een elckanders vuyrige herten;Ga naar voetnoot708
Veel min genoegens 't hert vind in als buyten haer,Ga naar voetnoot709
710[regelnummer]
Maer 't wenscht met zynen gast te huwen 't lyf te gaer.Ga naar voetnoot710
't Gebeurt wel haest, de Maeghd men uyt de prangende ermenGa naar voetnoot711
Haers Moeders ruckt en treckt, die al beroert gaet kermenGa naar voetnoot712
| |
[pagina 269]
| |
En blyde is te gelyck, en schreyende en ontsteld
De Vader, ouwde stock, dus haer vertreck verzelt:Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Myn kind, myn zoete zorgh, Osiris leyde uw wegen,Ga naar voetnoot715
De loijende Isis brenge uw huys eerlangh den zegenGa naar voetnoot716
Eens guldenen geslachts, en met uw dagen nuGa naar voetnoot717
De kuysche liefde groey van Salomon en u.
Vrouw, maeghd, kind, jongh en oud, gezonde en krancke menschen
720[regelnummer]
Van toornen volgen haer met wencken en goe wenschen.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot720
De stille Nyl woelt min als hy wel anders doet.
Het zuyden streckt schips wind, en onwind voor den vloed.Ga naar voetnoot722
Haer voetzool 't land alsins welrieckende doet schynen:Ga naar voetnoot723
Haer ooge vruchtbaer maeckt d'Arabische woestynen.
725[regelnummer]
't Is Idumeër feeste; alsins men al den daghGa naar voetnoot725
Niet dan kromhoornen hoort, gepyp, en trommel-slagh.Ga naar voetnoot726
Als mieren krielet volck bekranst te veldwaerts inne,Ga naar voetnoot727
En iuyght en roept: veel heyls! veel heyls de Koninginne!
O datze een loot gelijck, dien d'overschaeuwde voet
730[regelnummer]
Van een te weeldigh hout bleeckverwigh treuren doet,Ga naar voetnoot729-730
Maer van een zoeter wind haer elders op laet queken,Ga naar voetnoot731
En trotz haer ruyghte doet ten blonden Hemel steken:Ga naar voetnoot732
't Lacht t'haerwaerts al daer in nieuwe aerd' zy willigh tiert,Ga naar voetnoot733
En met gulde app'len zy den gantschen lusthof çiert.
735[regelnummer]
Van 't rijcke Sion men kan straten zien noch raecken.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot735
| |
[pagina 270]
| |
'tBene'enste is getapijt met ruyghgehayrt schaerlaecken,Ga naar voetnoot736
De zyden zijn van zy', 't borduursel onbevleckt
Die voor de stralen van te heeten zon bedeckt.Ga naar voetnoot738
Men dringht, men stoeyt te hoop. een thy van menschen hedenGa naar voetnoot739
740[regelnummer]
Volght golvende alsins nae de Maget aengebeden.Ga naar voetnoot740
De Ionffren worpen van de daecken even zeerGa naar voetnoot741
Op haer we'erlichtende hoofd een bloemenregen ne'er,Ga naar voetnoot742
Ieloers dat t'elcken niet haers kaecxkens tweelinghroozen
Die roozen schande aendoen die van naturen blozen.Ga naar voetnoot743-744
745[regelnummer]
Ten lesten komt ons hier der Vorsten eere en pracht,Ga naar voetnoot745
Dees' twee Gelieven, als ter maenden halver drachtGa naar margenoot+Ga naar voetnoot746
De klare Zon en Maen malkand'ren hel beloncken,
En worpen min'lijck toe d'een d'ander duyzend voncken.
Zy zijn te ga'er gelijck schoon, ieughdigh, groen, en bly,Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
Gelijck in aerdigheyd, en wie niet van nae byGa naar voetnoot750
Noch huyf, noch mutze ziet haer gulden hoofden çieren,Ga naar voetnoot751
Waent 't zijn Adonisen, of 't zijn twee Venus dieren.Ga naar voetnoot752
Uyt vreeze beven ree dees' leerlinghs vande min.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot753
Haer eerste ontmoeten schijnt t'ontstellen hert en zin.Ga naar voetnoot754
755[regelnummer]
De zoete bernkool die inwendigh broeyt midsdezenGa naar voetnoot755
Schiet roode vlammen door haer teder Vrouw'lijck wezen,
Haer tonge stamelt, en haer starende oogen stil
| |
[pagina 271]
| |
Een schaemzaem lamper schijnt uyt schaemt' bedecken wil.Ga naar voetnoot758
O prachtige Hymen! maer waer voerdy my om hooge?Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
Ben ick reede heydensch niet ontrent die zael'ge bogeGa naar voetnoot760
Daer hooge, en leeger Goon, en mind're bly van geestGa naar voetnoot761
Maeltyden, sprongen om, op Thetis bruyloftsfeest?Ga naar voetnoot762
Van 't Idumeesche land Iuppyn de groote hier onderGa naar margenoot+Ga naar voetnoot763
Zyn lichte voeten treed den vuyr'ge, en heeten donder,Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Verliest zyn Majesteyt door 't lachende gelaet,
Van Koningh hov'lingh word, van Vorst een onderzaet,Ga naar voetnoot766
Den kleynsten heel gelijck, en evenwel te meereGa naar voetnoot767
Blinckt op zyn aengezicht al steeds de veynzende eere.Ga naar voetnoot768
Meer als een Phebus hier, meer als een Musa licht
770[regelnummer]
Op 't gulde booghsken springht, en 't lieflijck maetgedicht,Ga naar voetnoot769-770
Zoo aerdigh dat by nae Arcades, en pylarenGa naar voetnoot771
Opspringen op 't gedreun van zangh, en zoete snaren.
Veel Iunoos schouw ick hier, en veel Minerven aen,Ga naar voetnoot773
| |
[pagina 272]
| |
En veel Dianen, die in looze stricken va'enGa naar voetnoot774
775[regelnummer]
Wel duyzend Heeren, nae dat rijckdoms lust en liefde,Ga naar voetnoot775
Of eer of schoonheyds brand haer 't herte quetste en griefde.Ga naar voetnoot776
Veel aerdige Hebens, en meer als een Chiron hierGa naar voetnoot777
Om dienst begaen, ontrent de bedden goedertierGa naar voetnoot778
Den Nectar schaffen op. de disch ontfanght met belgenGa naar voetnoot779
780[regelnummer]
De schot'len die gebeeld d'Ambrosia verzwelgen.Ga naar voetnoot780
Wel honderd Marssen hier oon bloetdorst op de been.Ga naar voetnoot781
Wel hondert Hermens voe'n thien duyzend vrolijckhe'en.Ga naar voetnoot782
Thien thien Oreades, Pans, Satyrs narrisch vlijenGa naar voetnoot783
Zich aen te stellen thien thien zotte mommerijen:Ga naar voetnoot784
785[regelnummer]
Want ick en weet niet hoe Gods knechten in 't gemeenGa naar voetnoot785
Inzuypen 't zoet vergif van woeste uytheemsche ze'en.Ga naar voetnoot786
Van zoo veel beelden daer een ander zich aen quytenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot787
| |
[pagina 273]
| |
Magh, en die çieren met zyn heerlycke tapyten,
Ick onder 't tydverdrijf wil kiezen eenen dansGa naar voetnoot789
790[regelnummer]
Die met wijszoet vermaeck zy vergezelschapt gants,Ga naar voetnoot790
Kuysche heyl'ge defte dans, dans daer ick my hertgrondighGa naar voetnoot791
Aen Sal'mons grootheyd, en myn Musa me' bezondigh.Ga naar voetnoot792
De leck're schot'len nu gelicht nae 't dralen langh,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot793
De dans vanght aen te gaen, in 't wyde en ruym bevanghGa naar voetnoot794
795[regelnummer]
Eens zaels, die klaer, die rond, Augustisch altemaleGa naar voetnoot795
Te recht men noemen magh des weerelds groote zale.
O welcken wellust! te zien hupp'len zy' aen zy'
In 't rond, langhs hooge muur, een bende Vrouwen blyGa naar voetnoot798
En helden, haer oogh licht als Pharus blinckt in 't duyster,Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
Haer lijf geçiert is met klinckanten schoon van luyster:Ga naar voetnoot800
't En is geen aers'len, maer een glydingh zoet van pas,
Eenstemmigheyd haer toom is, zy gaen even ras,Ga naar voetnoot802
d'Een luystert nae den gangh des and'ren iuyst en even,Ga naar voetnoot803
Die 't ziet waent datze van een geest zijn voortgedreven.Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
Al snellen zy men zou 't noch zeggen, noch vermo'en:Ga naar voetnoot805
Zy posten, tusschen thien thien duyst schre'en dieze doenGa naar voetnoot806
Een schre' zy rugwaerts gaen: d'een ronde doenze op d'ander,Ga naar voetnoot807
En vruchtbaer loncken zy in 't loopen op malkander.Ga naar voetnoot808
| |
[pagina 274]
| |
In 't midden vande vloer zich sluijerwijs verspreedGa naar margenoot+Ga naar voetnoot809-vlgg.Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Een Hemelsblaeuwe riem, gemarbelt langh en breedGa naar voetnoot810
Met beelden, daer met vlam betogen wy aenschouwenGa naar voetnoot811
En danssen zien te hoop vijf Heeren, en twee Vrouwen.Ga naar voetnoot812
Hier danst een ouwde Stock met zynen mantel langh,Ga naar voetnoot813
En bruyngraeuw, stijf omgord met een blaeuwe AdderslanghGa naar voetnoot814
815[regelnummer]
Die knaeght haer krunckelsteert, en kunstelijck ick spooreGa naar voetnoot815
Ruyt, vyerkruyd, en komijn, alruyn, en mandragoreGa naar voetnoot816
Voortskruypen in zijn kleed, waerin geschildert zijn
Nae 't leven het Kameel, de Beyr, den Ezel, 't Zwijn:
De wackre vogel-Kraen luyd schreeuwt met veel geschals hier,Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
En Paeuw zijn steert opsteeckt: hy draeghter tot een halsçier
Een groote Cornalijn, daer 's kunst'naers yzer dichtGa naar voetnoot821
Den tijd in sne met zijn dryvoudigh aengezicht.Ga naar voetnoot822
Zijn treden zijn gewis, zijn aenzicht nors van't veynzen,Ga naar voetnoot823
Zijn lichaem is wel hier maer elders zijn gepeynzen.
| |
[pagina 275]
| |
825[regelnummer]
d'Heer Zadock gaeter met een gangh kloeck, gaeuw, en vlugh,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot825
Braef is hy, vro, en hupsch: op zynen styven rughGa naar voetnoot826
Een zydenkleed wiens verwe op 't blancke tin wil treckenGa naar voetnoot827
Met groote ploijen zich en vouwen uyt gaet strecken,
Gebeeld met eeckel, ayr, met lely, violet,Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Olijf, mirobalaen: geboort, en rond omzetGa naar voetnoot830
Met Aernen droef van pluym, met heerlijcke Faisanten,Ga naar voetnoot831
En met geiuckte toornverschuddende Elephanten,Ga naar voetnoot832
Bezaeyt met Esmerald, en Diamantscherp oock,Ga naar voetnoot833
En hoogh, en leegh doorvuyrt met zoete geur en roock.Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
De derde op 't zelve pleyn verhaest noch meer benedenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot835
Van zijn Soldaetsche dans de woeste Krijghsmans treden.Ga naar voetnoot836
't Gelaet is enckel vuyr, en menigh Iaspis schoon,
En menige Amethist, op d'appel klaer ten toonGa naar voetnoot838
Van zijn krom slaghzweerd blinckt: van hoofdscheel tot den teenenGa naar voetnoot839
840[regelnummer]
Blaeuwt het gereten stael om 't moedigh lichaem henen,Ga naar voetnoot840
't Goud op zijn beuck'laer vlamt, wiens rand alom vergult,Ga naar voetnoot841
Met Peerden snel te voet, en Wolven is gebult,Ga naar voetnoot842
En d'ommeloop des schilds geçiert is en beladenGa naar voetnoot843
| |
[pagina 276]
| |
Met 't loofwerck van Euphorb', en Scammonye bladen.Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Wie zydy Schoone die met 't vuyr uws ooghs steeckt aenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot845
Den Hemel, en de locht, en d'aerde, en d'Oceaen?
O aller schoonen Schoonste uw zelven ons wilt mellen,Ga naar voetnoot847
Wien Tortel, Mussche, en Duyf, by nacht by daegh verzellenGa naar voetnoot848
Met groote eerbiedigheyd: wiens gulden vlechthayr blinckt,
850[regelnummer]
Dat met roo roozen, thijm, en mijrten is omringht:Ga naar voetnoot850
Die eenen Cestes gord welrieckende om uw lenden,Ga naar voetnoot851
Daer aerdigh nest'len in der Minneguytjens benden:Ga naar voetnoot852
Om wiens gewaed een boord van veel granaten loopt,Ga naar voetnoot853
Gezoomt met klaer Berijl, met Saphir toegeknoopt:Ga naar voetnoot854
855[regelnummer]
Wiens voet verkleynende in 't verklaert gewelf der sterrenGa naar voetnoot855
Nu volght der danssers Vorst, nu voordanst we'er van verren:Ga naar voetnoot856
Zijt ghy 't o Schoone! niet, die met een kuyschzoet vuyr
Onze eegaes herten in een hert smolt en natuyr?Ga naar voetnoot858
En deze die u volght met aengename stappen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot859
860[regelnummer]
Dede hy behend niet die schoontalige boodschappen?Ga naar voetnoot860
O ziet wat vreemder dracht? zijn mantel kaeckelbontGa naar voetnoot861
Geboort met beecxkens van quickzilver schijnt in 't rond,Ga naar voetnoot862
En elcke streep die door 't schaerlaecken men ziet zwieren
Streckt tot een vlock aen 't eynde Agaetsteen, of Porphieren.Ga naar voetnoot863-864
| |
[pagina 277]
| |
865[regelnummer]
Een koppel Honden vast vervolgen hier den Das:Ga naar voetnoot865
Daer we'er den loozen Vos: daer 't Geytken snel en ras:
De Leeuwerck, Nachtegael, en 't Cijsken ongevangenGa naar voetnoot867
Gebootst op 't schijngeboomt, de vlercken latende hangen,Ga naar voetnoot868
Haer keel schynt zwellen doen, en met zoet veldgeschreyGa naar voetnoot869
870[regelnummer]
Al quinckelerend' te beschamen den schalmey.Ga naar voetnoot870
D'eerdroock, de Pimpernel, en PeterçelyblarenGa naar voetnoot871
Beschaeuwt 't gevlochten loof van zijn gekrunckelde hayren.Ga naar voetnoot872
Hy keert, hy draeyt, hy is vrypostigh net bespraeckt.Ga naar voetnoot873
Veel kleyne kringen in zyn groote ronde hy maeckt:Ga naar voetnoot874
875[regelnummer]
Zyn geschaeckeerde loop zich hier en gins gaet spreeden,Ga naar voetnoot875
En noch verzelt een maet deze ongeregeltheden.Ga naar voetnoot876
Ruymbaen o yders walgh! onheylige aen een kant,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot877
Noch lot noch deel hebtge aen deze heyl'ge wellusts brand:Ga naar voetnoot878
Maer zuyv're zielen komt, doorsnyd ghy vry 't gedrange,Ga naar voetnoot879
880[regelnummer]
Tza wint de voorplaets, dat dit Paer verzade eerlangeGa naar voetnoot880
Ons oogh met haer gelaet, dat overschoone Paer:Ga naar voetnoot881
Alleen alleen de feest word aengesteld om haer,Ga naar voetnoot882
| |
[pagina 278]
| |
O 'k zieze dicht hier by, help God! wat fackel lichter!Ga naar voetnoot883
Ick kanze dulden niet, o eerste klaerheyds stichter!Ga naar voetnoot884
885[regelnummer]
O Zonne vande Zon! helaes! de punten hier
Wat van uw stralen koelt, en matight wat uw vyer:Ga naar voetnoot885-886
Met uytgestorte glans uw zuster gaet verrasschen.Ga naar voetnoot887
't Is uyt met my, ick kan niet meer, ick keer tot asschen.
O zael'ge We'ergaen! nu 't met oorlof niet kan schienGa naar voetnoot889
890[regelnummer]
Uw bevrunde aengezicht oon hinder aen te zien,Ga naar voetnoot890
Duld dat ick uwen dans, uws çieraets gulde stucken,Ga naar voetnoot891
En zoete woorden in myn dichten uyt magh drucken.
De Koningin haer hayr (hayr waer van distileertGa naar voetnoot893
Steeds frisschen dauw) draeght in veel krollen gefrizeert:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot894
895[regelnummer]
D'een vloeyt ten voeten ne'er in held're locxkens, d'anderGa naar voetnoot895
Ryst met langh peerlesnoer gebonden aen malkander.Ga naar voetnoot896
Haer keurs damast is met een zilv're frangien zoom,Ga naar voetnoot897
Geloofwerckt rijck'lijck met het zilver van een stroom,
Met maenkruyd, met kouwoerde heel uytheemsch gaergeweven,Ga naar voetnoot898-899
900[regelnummer]
En met het Dier vermaelt dat by de locht moet leven.Ga naar voetnoot900
Wat wildy Musa met een errenstigh pinçeelGa naar voetnoot901
| |
[pagina 279]
| |
In 't breede afmalen al haer schoonheyd in 't geheel:
Van al de schoonheyd, glans, gunst, rijckdom uytgescheijenGa naar voetnoot903
Daer d'Hemel me beschonck den huppelenden ReijenGa naar voetnoot904
905[regelnummer]
Zy moeder is alleen, en als een kristalijnGa naar voetnoot905
Den dansaenschouw'ren zy'r af iont den wederschijn.Ga naar voetnoot906
Een hoed geweven gaer van bloemen die wel gaeijen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot907
Citroenen, ayren, en Clytjen die steeds draeyen,Ga naar voetnoot908
En met Robijn borduurt, Balais, en ChrysolijtGa naar voetnoot909
910[regelnummer]
Bekroont 't straelworpende hoofd des Bruydegoms altijd.Ga naar voetnoot910
Zijn gesaffraende kraegh tot spelwerck heeft wel honderdGa naar voetnoot911
Karbonck'len rood als vuyr. de balsem uytgezondert,Ga naar voetnoot912
De Ceder, de Kanneel, de Lauwer rijck gebeeldGa naar voetnoot913
Elck met haer rancken çiert zijn ploijen opgestreelt.Ga naar voetnoot914
915[regelnummer]
De witgevlerckte Zwaen hem toeiuyght met vermaeckenGa naar voetnoot915
Een nieuwe lofzangh op zijns mantels gulde laecken.
De Phoenix hier zijn nest en grafsté bouwen wil.Ga naar voetnoot917
Uyt 't nat rijst 't met pantsier gewapent Crocodil.Ga naar voetnoot918
De Maeijer zwert gebra'en haest Zeyn en garve ontvielen,Ga naar voetnoot919
920[regelnummer]
En snelle vreeze hem flucx ent vleug'len aen zijn hielen.Ga naar voetnoot920
| |
[pagina 280]
| |
De felle Leeuw worpt vuyr en vlam uyt d'oogen beus,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot921
En slingersteertende hy door backhuys, muyl en neus
Zijn gramschap eyslijck slijpt, en d'ad'ren gaet ontspannenGa naar voetnoot922-923
Om een welrieckent roth van Panthers aen te rannen:Ga naar voetnoot924
925[regelnummer]
Als iuyst de braven Haen met purp're vederbosGa naar voetnoot925
Zijn trotze kop verçiert: een kuyf half peersch, en ros,Ga naar voetnoot925-926
En half vergult men op zijn kruyn hoogh uyt ziet steken,
En langhs zijn styve borst, met spick'len bont bestreken,Ga naar voetnoot928
Een roode baerd vloeyt: in zijn geelgroen oogen leytGa naar voetnoot929
930[regelnummer]
De schrick gelegert, en zijn leden zijn bespreytGa naar voetnoot930
Met ongesponnen goud: zijn korte beck zich krommet:Ga naar voetnoot931
Zijn voet gespoort in't tre'en gelijck een Krijgsman brommet:Ga naar voetnoot932
Zijn groote steert zich in twee welfde tacken tackt:Ga naar voetnoot933
Met vleugelruysschen hy zijn lenden ribbezackt:Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
Hy zinght, zoo 't schijnt, en met zijn byzijn en trotz brallenGa naar voetnoot935
Hy vande stercke Leeuw de kuyf en moed doet vallen.Ga naar voetnoot936
Dees zalige Eegaen met een welbedreven spoorGa naar margenoot+Ga naar voetnoot937
Nu hupp'len achterwaert, nu zylinghs, nu we'er voor:Ga naar voetnoot938
| |
[pagina 281]
| |
Zy danssen zoo het schijnt d'Hispanische pavane,Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
En nochtans nimmer men haer lieve dans ziet ganeGa naar voetnoot940
Uyt 's gordels krinck, die met gesternde Dieren breedGa naar voetnoot941
En wijd vermaelt, alsins 't plaveysel onderscheet.Ga naar voetnoot942
Als d'ed'le Bruydegom na Siloos bergh gaet wand'renGa naar voetnoot943
Ontluycken duystderley schoon bloemen elck voor and'ren:Ga naar voetnoot944
945[regelnummer]
Als hy d'Olijfbergh groet, hy, waer zijn lichte treGa naar voetnoot945
Oock loopt, duyst vlocxkens laet van nevel rijm en snee:Ga naar voetnoot946
Want 't glinst'righ vloersel met zijn aerzelen geslagenGa naar voetnoot947
d'Ontruste wevertre'en gelijck is in die dagen.Ga naar voetnoot948
Nu kussen zich dees' twee, nu aers'lingh zy we'er gaen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
En zien malkand'ren nu bedroeft, nu lachende aen,
Nu voorwaerts, nu ter zy', met ongelijcke gangen.Ga naar voetnoot951
De Koninghlijcke Maeghd men merck'lijck ziet ontfangenGa naar voetnoot952
Verand'ringe in 't kristal haers voorhoofds schoon verjonght,Ga naar voetnoot953
Nae mate haer't helder ooge haers Bruydegoms belonckt:
| |
[pagina 282]
| |
955[regelnummer]
Dat zooder hindernis komt plotslijck tusschen beydeGa naar voetnoot955
De twee geliefkens, word zy droef, als ofze schreyde,Ga naar voetnoot955-956
Het schijnt al ofze storf, haer helder oogh gaet uyt,Ga naar voetnoot957
Zoo werckt kuysche heyl'ge brand in zoo verheven Bruyt,Ga naar voetnoot958
Maer dit 's ten aenzien van haer maetzangh niets met allen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot959
960[regelnummer]
Haer Engelen geluyd zy houwen met bevallenGa naar voetnoot960
Met zorghbetoover luyt, viool, en voetgelicht,Ga naar voetnoot961
En houden dus gespraeck met lief'lijck maetgedicht.Ga naar voetnoot962
O klaergeooghde Maeghd! wat zydy schoon te achten,Ga naar voetnoot963
Mijn lief, hoe lieve ick u, mijn Duyfken wit van schachten!Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
O God! hoe lieve ick u, ach 'k ben my zelfs niet meer,
Ick sterve om u, mijn lief, om u verryze ick we'er,
Wat zydy schoon in 't oogh! hoe lieve ick u, mijn herte!
Al waeckende ick bezwijm, ick flaeuwe, ick stort met smerte
Door 't stralen uws gezichts, en slapende evenwel
970[regelnummer]
Voel waecken in mijn schoot mijn zuur en zoet gequel.Ga naar voetnoot970
Wat stort uw zoete p'ruyck voor reucken mijn Vrundinne!Ga naar voetnoot971
Watte Amber, Wieroock stort uw zoeten adem inneGa naar voetnoot972
Twee fyne purp're dra'en! wat myrre zoo veelvoudGa naar voetnoot973
| |
[pagina 283]
| |
Ontvloeyt uw ving'ren die gereept zijn met schoon goud!Ga naar voetnoot974
975[regelnummer]
Mijn Vrund, hoe zoet is my de reuck van uw geruchten!Ga naar voetnoot975
Wat stort uw zoete locht al heym'lijck zoete luchtenGa naar voetnoot976
In mijn ontsteken borst! en watten honigh nietGa naar voetnoot977
Ontvloeyt uw zoete keel, die beeck en gulde vliet!
Mijn bloem, een lely, roos mids in 't gebloemt gekropen,Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
Een rooze, een lely is, d'een toe en d'ander open:Ga naar voetnoot980
Dees' bloeme met mijn hand ick d'eerste afplucken wil,Ga naar voetnoot981
Die riecken, kussen, in mijn boezem steken stil.Ga naar voetnoot982
Als d'App'laer ghy, mijn Lief, zijt onder d'andre boomen,Ga naar voetnoot983
En vrucht, en bloezem hebt ghy uyt een stam bekomen:
985[regelnummer]
De vrucht ick smaecken wil, de bloezem riecken ach!
En in uw koele schaeuw gaen leg'ren nacht en dagh.
Den schoonen avondstond terwijl met haer azuyren
Koetswagen sleept een schaer van kleyne en mind're vuyren,Ga naar voetnoot987-988
De willekomme slaep doet d'oef'ningh wijcken drae,Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
En de bene'enste Bruyt volght's Hemels Venus nae.Ga naar voetnoot990
Deze Hymen uytgeviert, geen and're worm den KoninghGa naar margenoot+Ga naar voetnoot991
En knaegt, noch droomt niet el als aen des Heeren wooningh,Ga naar voetnoot992
Zijn schatkist open staet, geen onkost hy en schouwt,Ga naar voetnoot993
En 's kunst'naers zinnen hy verlet, en bezigh houd.Ga naar voetnoot994
| |
[pagina 284]
| |
995[regelnummer]
Wel thien duyst handen men flucx zweeten ziet en ylen,Ga naar voetnoot995
In alle bosschen men slechts hamers hoort en bylen,
En d'hayrge toppen nu van d'heyl'ge LibanusGa naar voetnoot997
Nae't water rollen om op Sion stygen flus:Ga naar voetnoot998
Men snijt in balck en deel de bosschen met de zage:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Het groote steengeberght vast krimpt van daegh te dage,Ga naar voetnoot1000
Met beytels hamers de Steenhouwer eermen 't meentGa naar voetnoot1001
Doorsnuffelt 't styf gedarmt' van 't Hemel-hoogh gesteent':Ga naar voetnoot1002
Hy venstert een geberght dat ryst nae boven ys'lijck,Ga naar voetnoot1003
En temt flucx den porphier van d'eeuwen onverbrys'lijck.Ga naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
D'een de gehaekte steen doorkloven heeft met vyer,Ga naar voetnoot1005
En d'ander die begraeft in een diepe afgrond hier,
Den marbel gepolyst met kunstige handen veerdigh,Ga naar voetnoot1007
Ia marbel 't voorhoofd van 't gebouw eens Koninghs weerdigh:Ga naar voetnoot1008
Dees' houwt een pylers kop: een bult die met zyn hand:Ga naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
Een tegenbult verzoet dees: die een voet-vierkant:Ga naar voetnoot1010
| |
[pagina 285]
| |
Dees' maeckt een hanebalck: die een beschot ter zyden:Ga naar voetnoot1011
Dees' schaeft de delen glad: die gaetze kunstigh snyden,Ga naar voetnoot1012
Bezielt doo ced'ren, en met 't schett'ren van een houtGa naar voetnoot1013
Gebeeren stemmen weckt, en zuchten menighvoud.Ga naar voetnoot1013-1014
1015[regelnummer]
En and'ren met 't begryp van d'heyl'ge muur gerezenGa naar voetnoot1015
Doen met haer stout bedrijf den Hemel zelve vreezen:
Men werckt met lust, noch klaeght de kunstenaer altydGa naar voetnoot1017
Dat in midzomer hem den dagh te haest ontglyd.Ga naar voetnoot1018
De druyvenlezers zoo al zingende uyt genuchtenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
Met 'tsnoeymes kromgebeckt afsnoeyen Bacchus vruchtenGa naar voetnoot1020
In 't vaetjen zoet van reuck: en trossen gaeuw en vlughGa naar voetnoot1021
Haers handgifts zware last met kromgebogen rugh,Ga naar voetnoot1022
En tot de lenden in de mostkuyp neergestegenGa naar voetnoot1023
Al hupp'lend' vloeyen doen een purp're druyven-regen.Ga naar voetnoot1024
1025[regelnummer]
Men ploegt d'onlust te spijt, 'twerck zietmen spo'en met lust,Ga naar voetnoot1025
Wie 't 'tsmorgens heeft gezien, wanneer de Zonne rustGa naar voetnoot1026
Erkent hoe 't groeyt: d'alwyze en ingoede Heer der HeerenGa naar voetnoot1026-1027
Aen dezen arbeyd schijnt zich zelf te willen keeren,Ga naar voetnoot1028
En 'snachts te wercken als een zoete rust op 't bed
| |
[pagina 286]
| |
1030[regelnummer]
Der metzers zeen'wen en gebeenten houd verlet.Ga naar voetnoot1030
Groot Koningh van waer quam dat Reuzen-hert gekropenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1031
Van zoo veel bergen tot een lichaem op te hoopen?Ga naar voetnoot1032
Met watte wagens, met wat stercke rollen danGa naar voetnoot1033
Men dees' vierkanten lomp zoo wyd verslepen kan?Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Wat krommer vastigheyd van opgehangen bogenGa naar voetnoot1035
Ten bonten wolcken draeght dat pack hooghopgetogen?Ga naar voetnoot1036
Indien op 't buytenwerck ick met myn oogen let,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1037
De Mets'laer heeft gevoeght den kant des steens zoo netGa naar voetnoot1038
Dat zoo hy zyn gebouw niet kaeckelbont de' schynen,Ga naar voetnoot1039
1040[regelnummer]
Met Syrische Allebast en herde Serpentynen,Ga naar voetnoot1040
Met honderd gadingen van Marber vast en klaerGa naar voetnoot1041
Men waende of d'heele muur een enckel vierkant waer.Ga naar voetnoot1042
Zoo 't binnenwerck wy zien, het buytenst' wy verfoeijen:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1043
Een ryckdom men alsins uytmuntende hier ziet gloeijen,Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
De wanden, 't vloersel, en de zolders opgebouwtGa naar voetnoot1045
Met Ced'ren zyn beplackt, de Ced'ren we'er met goud,Ga naar voetnoot1046
En al de plaesteringh met loof gevoe'rt van binnenGa naar voetnoot1047
| |
[pagina 287]
| |
Met bloemwerck wild kouwoerd en lodder Cherubinnen.Ga naar voetnoot1048
Van d'heyl'ge çiersels ick gewagh doe noch vermaenGa naar voetnoot1049
1050[regelnummer]
Die in weerdije verr' 't gebouw te boven gaen:
De kunst de stoffe antwoord, de stof't gebruyck te wonder.Ga naar voetnoot1051
O Kunstenaer volmaeckt! ghy bootste uw werck byzonder
Nae 's weerelds Ide, en zoo als voormaels ongefeyltGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1053
In loten dryderley de weereld wierd gedeylt,Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
En dat d'Almachtige hand des Heeren schiep volkomenGa naar voetnoot1055
Een Aerdsch, een Hemelsch, een heel Godlyck uytgenomen:Ga naar voetnoot1056
Met bloemen, vog'len, en met beesten çierend' 'teerst',Ga naar voetnoot1057
Met fack'len 't ander, en met deughden 't alderveerst':Ga naar voetnoot1058
Als God aen 't schild'ren, met schoon blaeuw de baren krulde,Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
De velden groende alom, en 't krom gewelf vergulde:Ga naar voetnoot1060
Als hy 't gesteente schonck zyn verwen licht van strael,Ga naar voetnoot1061
De bloemen spickelde, en gaf glanssen aen 't Metael:Ga naar voetnoot1062
Beeldsnijende, doorwrocht de stroncken en de bla'renGa naar voetnoot1063
Der planten met zoo veel fraey beelden dra'en en aren,Ga naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
En Gieter bootste ons noch zoo veel gedaenten hierGa naar voetnoot1065
Van posten snel gewieckt, veel visch, en menigh dier.Ga naar voetnoot1066
In dryen deyldy noch dit Godshuys drymael heyligh:Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1067
't Een 't alderheylighst is, daer niemand wandelt veylighGa naar voetnoot1068
| |
[pagina 288]
| |
Als God, de Cherubs, en hy die Stadhouder trotzGa naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
Is van Melchisedech ware eeuwigh zone Gods.Ga naar voetnoot1070
Het binnenste poortael is slechts voor den Leviten,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1071
Die helder Zon op Zon toeworpen d'Isra'liten,Ga naar voetnoot1072
De stralen van haer leere, en met 's wets honighsap
Haer voedende ingelyft zyn 's Hemels borgerschap.Ga naar voetnoot1074
1075[regelnummer]
Het voorpoortael ghy schickt voor die ick minder reken,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1075
Voor 't leeghgezeten volck, en d'algemeyne leken,Ga naar voetnoot1076
En werckman ondermenght, ghy alsins wonder zoetGa naar voetnoot1077
Appelles, Phedrus kunst, en Miron bloeijen doet.
Dit stael u zoo behaeght, dat ghy daer nae gaet maeckenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Uws Goddelycken geests langhdurige nachtwaecken:Ga naar voetnoot1080
Uw boeck gemarbert ryck met spreucken in Gods taelGa naar voetnoot1081
Men ryckelycken magh toeeyg'nen 't voorpoortael,Ga naar voetnoot1082
Dewyl het ons verzorght d'huyswetten noch op heden,Ga naar voetnoot1083
Byzond're leeringen, en burgerlycke zeden:
1085[regelnummer]
En dat de stralen die hy uytschiet overhoopGa naar voetnoot1085
| |
[pagina 289]
| |
Vast oogen meerendeels op 't menschelyck beloop.Ga naar voetnoot1086
In 't binnenste poortael de Predicker wil schynenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1087
(Die met zyn voeten kne'ende al wat de mensch met pynenGa naar voetnoot1088
Vergaert van aengenaem goed kost'lyck schoon en dier)Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
In 's Hemels herberge ons te voeren wyd van hier,Ga naar voetnoot1090
En roepende: ydelheyd, gans ydel's weerelds zegen,
Al's menschen heyl is in de vreeze Gods gelegen.
't Geheymste is dit gezangh daer met verborgen spelGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1093
Aen 's weerelds Koningh ghy gaet houwen Israël:Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Daer ghy we'erschallen doet 't zoet bruyloftslied alreede
Van Christus, en zyn Kerck: daer d'heyl'ge ziele in vrede
Gespraecke houd met haer God, de locht hoort met 't gebed,Ga naar voetnoot1097
In 't vuyr zyns stralende ooghs haer loutert reyn en net,Ga naar voetnoot1098
Zyn min geniet, en in zyn heyligh bed gerieflijckGa naar voetnoot1099
1100[regelnummer]
Den mond der liefden zelfs magh kussen zoet en lieflijck.Ga naar voetnoot1100
O God! zeght Salomon, nae dat hy heeft voltoytGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1101-vlgg.
Des Heeren Huys, groot God! die my bevolen oyt
Den bouw liet uws Paleys, helaes maeckt my, o Heere!Ga naar voetnoot1102-1103
Daer levend' steen af, weckt in Davids zaed zijn eere.Ga naar voetnoot1104
| |
[pagina 290]
| |
1105[regelnummer]
Oneynd'lijck Koningh, die behelst d'oneynd'lijckheyd,Ga naar voetnoot1105
Monarch die in uw throon zit nae uw Majesteyt,Ga naar voetnoot1106
In d'afgrond nae gerecht, alom nae uw vermogen:Ga naar voetnoot1107
O Vader herberght hier om ons uw hulp te toogen:Ga naar voetnoot1108
Maght zijn in twijffel zaeck zoo spoeyt u tot den eed,Ga naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
Ontwerret dezen knoop, straft strengelijck en wreed
De stoute meyneed oock, en maeckt niet datmen zondigh
U voortaen houde en acht onwetende en onkondigh.Ga naar voetnoot1111-1112
Verliest de boom zijn blos, zoo hagels d'ackren slaen,Ga naar voetnoot1113
Zoo d'ayren yl en leegh, zoo ons verwaeyde graenGa naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
Ons honger zeggen toe, zoo met veel ys're bandenGa naar voetnoot1115
Ghy sluyt van 's Hemels sprong de poorten met uwe handen,Ga naar voetnoot1116
En wy ootmoedigh 't oogh slaen op dit Huys alleen,Ga naar voetnoot1117
Zoo hoort, Almachtigh God, verhoort doch ons gebe'en.
Zoo wy gevangen in uytheemsche landen kermen,
1120[regelnummer]
Zoo ons in krijgh bezwijckt 't geluck, het hert, en d'ermen,Ga naar voetnoot1120
En wy ootmoedigh 't oogh slaen op dit Huys alleen,
Zoo hoort, almachtigh God, verhoort doch ons gebe'en.
Zoo uwer wond'ren faem den vremdelingh hier wenckenGa naar voetnoot1123
Om hooren uw geheym, u t' off'ren zijn geschencken,Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
En in dit Huys zijn knien te krommen nae bene'en,
Zoo hoort, Almachtigh God, verhoort doch zijn gebe'en,Ga naar voetnoot1126
Verhoort van d'Hemel hem, en treckt door weldoens koorden
In uw gewyde Kerck oost, westen, zuyden, noorden.
| |
[pagina 291]
| |
't Uytmuntende verstand van Isacx Koningh isGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
Zoo held'ren tortze dat vergeefs men die gewisGa naar voetnoot1130
Met onkunde overstulpt: zijn licht zich alsins toogenGa naar voetnoot1131
Gaet, en zijn blixemstrael straelt licht glinsterigh in d'oogenGa naar voetnoot1132
Des geens die wijs den toom van 't burgerlijck beleedGa naar voetnoot1133
Der teere Arabers met haer hand te mennen weet:Ga naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
Die binnen Saba heerscht, daer steedsche lentens teelenGa naar voetnoot1135
Den Wieroock zoet van reuck, den Myrre, en roo Kaneelen,Ga naar voetnoot1136
Daer ydermans kantoor eens Koninghs schat inhoud,Ga naar voetnoot1137
De vaten zilver zijn, de bedspon louter goud,Ga naar voetnoot1138
Met uytgelezen steen de muur bekleed oon breucken,Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
Met stricken ingewrocht, afbeeldingen, en spreucken:Ga naar voetnoot1140
En nochtans zoo veel heyls, en grootshe'en laetze staenGa naar voetnoot1141
Om komen Salomon zijn ze'en te mercken aen,Ga naar voetnoot1142
Zijn leeringh leenen 't oor, zijn Stad bezien met vreughden,Ga naar voetnoot1143
De schole des geloofs, en vaste burght der Deughden.
1145[regelnummer]
Ghy die 't oog toesluyt voor dees' groote klaerheyd meestGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1145
Die in onze eeuwe blinckt, wiens aengeklopte geest
| |
[pagina 292]
| |
Voor dolingen vermuft de Waerheyd uyt gaet sluyten,Ga naar voetnoot1146-1147
Die langhzaem nacht en dagh klopt aen uw poorten buyten,Ga naar voetnoot1148
En die om op te doen u niet eens keert noch wend,Ga naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Om met God spreken, en zijn dobbel testament:Ga naar voetnoot1150
Hoe vreesdy niet dat dees' Princes ten ionghsten dageGa naar voetnoot1151
Van groote ondanckbaerheyd en traegheyd u verklage?Ga naar voetnoot1152
Die Vrouwe, die Monarche, en Heydene met lustGa naar voetnoot1153
De wellusten versmaed, haer goud, en zoete rust:
1155[regelnummer]
Dweerst met veel moeyte en kost en met langdurigh zwierenGa naar voetnoot1155
Een wegh belegert van struyckroovers, en van dieren,Ga naar voetnoot1156
En and'ren Hemel gaet bezoecken met de wenschGa naar voetnoot1157
Om eenmael mond aen mond te spreken met een mensch.
Zy quist geen tijd, maer gaet beschouwen al verwondertGa naar margenoot+
1160[regelnummer]
De trotze schoonheyd van Gods Tempel uytgezondert,Ga naar voetnoot1160
De bollewercken van veel Steden hoogh nae eysch,Ga naar voetnoot1161
Een uytgelezen troon, een prachtigh trots Paleys:
Wiens muren kost'lijck zijn, en d'huysraet noch veel rijcker:Ga naar voetnoot1163
't Getal der knechten zijn rijck Hof çiert statelijcker,Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
Meer haer geschicktheyd noch: men hoorter geen gerucht.Ga naar voetnoot1165
Elck vanden haren op zijn ampt let heel beducht:Ga naar voetnoot1166
En zoo als te gelijck den duym geroert het leven
| |
[pagina 293]
| |
Den zenuwsnaerkens kan van een Guiterne geven,Ga naar voetnoot1167-1168Ga naar voetnoot1168
En om verrijcken noch zijn tooverigh gezangh
1170[regelnummer]
Verweckt een middelbare, een hooge, een leege klangh:Ga naar voetnoot1170
Met een woord, Salomon, met een gebeer, met wencken
Beroert de stoeten van zyn knechten, die gedenckenGa naar voetnoot1171-1172
Heel gaeuw aen haren plicht: elck neemt zyn les in acht,Ga naar voetnoot1173
En yder gaet gekleed met een byzond're dracht.Ga naar voetnoot1174
1175[regelnummer]
Eer zy vertrock van haer welrieckende Eylands kusteGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1175
Met zware raedselen haer dees' Prinçes toeruste,Ga naar voetnoot1176
Belust den Koningh met verwerde vragen knapGa naar voetnoot1177
t'Ontmoeten, om te zien zyn groote wetenschap.Ga naar voetnoot1178
Ziet welcken Oedipus! de Voorspraeck, die ervarenGa naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Voor 't vyerschaer heeft by nae versleten al zijn jaren,Ga naar voetnoot1180
En eyndigt niet zoo haest, een twyfel langh bepleyt,Ga naar voetnoot1181
Die 't ouwd gebruyck haest wijst, of's lands gewoonheyd scheyd,Ga naar voetnoot1182
Of geestigh hy ontknoopt dees' Gordiaensche stricken,Ga naar voetnoot1183
Ziet door dees' nachten heen, en speelt alle oogenblickenGa naar voetnoot1184
| |
[pagina 294]
| |
1185[regelnummer]
Met twyfelingen, die eer zweeten de'en met pijnGa naar voetnoot1185
Een dapper School-Sophist, Druydes, of Bramijn:Ga naar voetnoot1186
En wetende dat hoe een goed zich uytbreyd styverGa naar voetnoot1187
Hoe 't altyd grooter word, 't geloove hy vol van yverGa naar voetnoot1188
Haer in te scherpen tracht, en gaet nae wensch gemeynGa naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Haer maecken 't kost'lyck goed van zyn gezegent breyn.
Hoe zeer beklage ick u, afgodisch volck, die zotlyckGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1191
Goud, Zilver, hout, spreeckt hy, en kalck aenbid bespotlyck,Ga naar voetnoot1192
En door de schynre'en laes! der Magi onderrechtGa naar voetnoot1193
Zoo vele packen hebt den menschen opgeleght:Ga naar voetnoot1194
1195[regelnummer]
Daer is, Mevrouwe, een God, een hooghste, een ongeboren,
Een Vorst van d'Eeuwigheyd, zelf d'Eeuwigheyd verkoren,Ga naar voetnoot1196
Oneynd'lijck, afgesche'en van als, in allen doch,Ga naar voetnoot1197
Beginss'len aenvangh, en 't eynd van alle eynden noch,
Der lichten schoonste licht, der wezens hooghste wezen,Ga naar voetnoot1199
1200[regelnummer]
Der machten zuyv're daed, der daden macht geprezen,Ga naar voetnoot1200
Oorzaeck van allen oock, alziender, goedheyds zee,Ga naar voetnoot1201
| |
[pagina 295]
| |
Des levens leven, en het meyr des schoonheyds me',Ga naar voetnoot1202
Onoverwinnelijck, en sterrenvooght bequame,Ga naar voetnoot1203
Die zelf eenvormigh vormt zoo veel gestalten t'zame:Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
Een zelve is 't een en God, wie d'Eenheyt lochent zietGa naar margenoot+
Maeckt Godlooze Atheist de Godheyd gants tot niet:Ga naar voetnoot1205-1206
In Gode d'eenheyd staet, de Satan tweeheyd stichtet,Ga naar voetnoot1207
De groote weereld heeft een Zon maer die haer lichtet,Ga naar voetnoot1208
De kleyne maer een ziel, en beyds zy hebben eenGa naar voetnoot1209
1210[regelnummer]
Groot God in wezen een, in dryen onderscheen.Ga naar voetnoot1210
De le'en die wel gedeylt staen dit gesticht gelaten,Ga naar voetnoot1211
Dit lyf vervult met vre met we'erliefde en met maten,Ga naar voetnoot1212
Dees' welgeschickte Kerck met ryckdom ryck begift,Ga naar voetnoot1213
Deze uytgegoten kunst, en magh niet zyn geschift
1215[regelnummer]
Als met een zin, en hy maer van een Meester wordenGa naar voetnoot1214-1215
Gedeylt, gelijck zijn werck een Meester houd in orden:Ga naar voetnoot1216
| |
[pagina 296]
| |
Want anders zoumen in slaghordeningen zaenGa naar voetnoot1217
Wel honderd duyzend zien malkand'ren randen aen,
Een burgerlijcke krijgh zou 't aerdrijck onderhouwen,Ga naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
En dees' beroerden Al zijn ondergangh flucx brouwen:Ga naar voetnoot1220
Dewijl van eeuwigheyd God is oneyndlijck dan,Ga naar margenoot+
En in zich meer als een eyndloosheyd vaten kan,Ga naar voetnoot1222
Vermids de macht van d'een geen mate stelt den and'ren,
Of eer zijn naem vernielt en wezen met malkand'ren:Ga naar voetnoot1221-1224
1225[regelnummer]
Wat houd ghy heyd'nen dan als in 't gevangenhuys
D'oneyndlijcke bemuurt in een benauwde kluys?Ga naar margenoot+
Of waerom sluyt ghy hem in eenen stronck verachtlijck?Ga naar voetnoot1227
Of waerom schilderdy d'onzien'lijcke onbedachtlijck?Ga naar voetnoot1228
En waerom offerdy den drymael Hoogen meestGa naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
Al t'zamen vleeschlijcke eer, daer hy is zuyver geest?Ga naar voetnoot1230
Maer, zeghtze, waerom dus gestut door onze werckenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1231
Bant ghy d'onsterflijckheyd in 't binnenste eender Kercken?Ga naar voetnoot1232
Besluyt hem in een Arck, en beest'lijcker hem voedGa naar voetnoot1233
Met beestenvleesch, en niet met myrre en wieroock zoet?
1235[regelnummer]
Dit Huys zoo heyligh als in schoonheyd uytgenomenGa naar voetnoot1235
God, zeght hy, niet besluyt, maer wel de schaer der vromenGa naar voetnoot1236
Die hem aenbid, en eert, en wanen niet ocharm!Ga naar voetnoot1237
| |
[pagina 297]
| |
Dat dien die d'Aerde neemt, en Hemel in zijn erm
Een kofferken vervaet, maer 't bond van durige eeuwen,Ga naar voetnoot1239
1240[regelnummer]
Het statige verbond, dat d'afkomst der HebreeuwenGa naar voetnoot1240
Met God den Heer verbind, de vrome aen 's vromen zaed,Ga naar voetnoot1241
En aerde, en Hemel met dees' plaets verknoopen gaet:Ga naar voetnoot1235-1242Ga naar voetnoot1242
Kort om onze offerhande, ons wasschingen, ons smokenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1243
Is geen verzierde dienst zoo dickmael word gesproken:Ga naar voetnoot1244
1245[regelnummer]
God is d'insteller, die ons innerlijck gemoed
In d'hoop zijns Zoons met al deze Elementen voed,Ga naar voetnoot1246
En zichtlijck ons hier mede aen d'offer doet gedenckenGa naar voetnoot1247
Die eens in Christus bloed zal onze zonden drencken.Ga naar voetnoot1248
Komt komt o Heere dan, o eynder vande wet,Ga naar voetnoot1249
1250[regelnummer]
Groot Koningh, groot Propheet, Hooghpriester onbesmet,
Komt drymael Groote, komt, ons toevlucht die wy wenschen,
Voorspreker, en rantzoen, en Rechter aller menschen,Ga naar voetnoot1252
Zoet slachtlam, stercke Leeuw, genezende Serpent,Ga naar voetnoot1253
Noodscheydsman tusschen ons en d'Hemel in het end.Ga naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
Komt komt o waerheyd, wit, en bystand, en verlangenGa naar voetnoot1255
| |
[pagina 298]
| |
Van onsen offer. o Messias! wilt aenvangenGa naar voetnoot1256
In Sion te gebie'n, en inden geest ge-eertGa naar voetnoot1257
Dees' booze weereld in een gulde tijd verkeert:
Dees' Koninginne aenveerd, en wilt als d'eerst'lingh duldenGa naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
Van 's weerelds Koningen, leght op u onze schuldenGa naar voetnoot1260
Zoo wel dat wy ontkleed van Adams quaden aerdGa naar voetnoot1261
Met d'heylige Eng'len in den Hemel zijn verklaert.Ga naar voetnoot1262
Zeer nae flaeuwt de Vorstin bezweken van verwond'ren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1263
En spreeckt, Heer Koning, steeds in 't vliegen, en stijf dond'renGa naar voetnoot1264
1265[regelnummer]
De Faem al grooter word, en snaterbeck in schijn
De Deughden grooter maeckt als zy wel daedlijck zijn:Ga naar voetnoot1265-1266
En d'ed'le geesten zijn gelijck de tafereelenGa naar voetnoot1267
Die wel gedaen in 't oogh met meer verwond'ren spelenGa naar voetnoot1268
Van verre als van naeby: maer zoo veel als voorwaer
1270[regelnummer]
Uwe eere elcx kroon verdooft blinckt uw deugd boven haer:Ga naar voetnoot1270
Uw lof oon weergae noch uws leernens prijs behindert,Ga naar voetnoot1271
En 't nydige Gerucht uws wijsheyds roem vermindert.Ga naar voetnoot1272
|
|