Regelnummers proza verbergen
| |
| |
| |
| |
Hiervsalem verwoest wordt hier afgedrukt volgens
de eerste uitgave van 1620 (tietelblad hiernaast)
(Unger: bibliographie nr. 91)
De drie werken Hiervsalem Verwoest, De Heerlyckheyd van Salomon en De Helden Godes worden hier achtereenvolgens afgedrukt naar de tekst van hun gelijktijdige eerste verschijning en wel in de volgorde van hun dagtekening door Vondel zelf: 20 Jan., 28 Jan., 11 Febr. 1620. Ze zijn natuurlik vóór 1620 geschreven, de beide laatste mogelik enige jaren vroeger.
Gezamenlik zijn de drie werken van 1620 uitgekomen in een bundel, waarvan de volledige inhoud vermeld staat in de uitvoerige tietel: ‘De Helden Godes des Ouwden Verbonds/ Met kunstige beeldenissen vertoont, en poeetelijck verklaert. Midsgaders: een Hymnus of Lofzangh van de Christelijcke RidderGa naar voetnoot*), de Heerlijckheyd van Salomon, en Hiervsalem Verwoest. Gerijmt door I.V. Vondelen.’ (Unger: Bibliographie, Nr. 99). Alle vier deze werken hebben in deze verzamelde uitgave ieder hun eigen signatuur en bladzijnummering, terwijl de Salomon en de Hiervsalem ieder hun eigen tietelblad voeren, in een zelfde typografiese trant. We reproduceren hier alleen het tietelblad van Hiervsalem Verwoest, en zullen de twee andere zelf zetten in de stijl van de oorspronkelike. Het op alle drie de tietelbladen voorkomende uitgeversmerk stelt voor een Kristelike Ridder met zijn spreuk: ‘Ick strii op sno eerde’, samengesteld uit de letters van Dierick Pieterssoon, 's uitgevers naam.
In de tietel: Hiervsalem: de oorspr. naam van Jeruzalem, ontleend aan 't Grieks-Latijns Hierosolyma, en dit weer aan 't Kananees: Urusalem, stad van vrede; tot naedencken: om na te denken (over hun verhouding tot Kristus en hun bekering); tot waerschouwingh: tot 'n waarschuwing om Gods barmhartigheid niet op de proef te stellen en Hem vermetel uit te dagen zoals de Joden, (waerschouwingh met Brab.-Holl. ou); als op het tooneel voorgestelt: (en wel) op 't toneel voorgesteld; dit is 't verklarende als, dat wij dikwels niet meer gebruiken; vgl. Dl. 1, blz. 463, op vs. 75, en dit Dl. blz. 86, op vs. 70; Mat. XXIII: uit 't Evangelie volgens Mattheüs, 23e hoofdst., 38e vers: zie uw huis [nml. de tempel] zal u verwoest (woest) worden achtergelaten (gelaten), [uit de klacht van Kristus over Jeruzalem]. De aanhaling van Vondel is letterlik uit de deux-aes-Bijbel van Van Wingen; Virg: in AEneas I. Boeck: uit 't epos van Virgilius, de ‘AEneas’ 't 1e boek, vs. 462: de Latijnse tekst is: hic... sunt lacrimae rerum et mentem mortalia tangunt: hier zijn de tranen over onze (ellendige) toestand, en treffen onze menselike rampen hun hart. Van bij Vondel is minder juist. Later, 1646 en 1660, vertaalt ie 't juister (Eneas 1, vs. 665, 666). Ons en onse in alle gevallen gebruikelik.
| |
| |
Tietelblad der eerste uitgave op ware grootte
| |
| |
| |
Aen mijn Broeder
Op het Trevrspel der Ioden.
Klinckert.
De maghtighste Pilaer van 't vruchtbaer Ioodsche land
| |
| |
| |
Den erentfesten, achtbaren,
Wyzen en Voorzienigen Heere Cornelis Pietersz. Hoofd, Raed, en ouwd Burgermeester der om des weerelds ommeloop wyd beroemde Koopstad Amstelredam.Ga naar voetnoot*
Mijn Heere,
1 Wanneer de heylige Paulus den Christgeloovigen vermaent te biddenGa naar voetnoot1 2 voor Koningen en alle die in macht en hoogheyd gestelt zijn, op dat wyGa naar voetnoot2 3 een gerustig en stil leven mogen leyden in alle Godzaligheyd en eer-Ga naar voetnoot3 4 baerheyd: zoo leert hy ons al stilzwygende hoe wy wyze en vrome Over- 5 heden behooren met eerbiedigheyd te omhelzen als eenen grooten zegenGa naar voetnoot5 6 Godes en fonteyne waer door allerhande heyl en welvaren ons bequa-Ga naar voetnoot6 7 melijck toevloeyt: want gelijck een treffelijck Philosooph zeght: ubi praesesGa naar voetnoot7 8 fuerit Philosophus, ibi civitas erit felix. die Stad zal geluckigh zijn daer deGa naar voetnoot8 9 Overheyd wijsheyd zal naespooren. De proeve hier van hebben wy naestGa naar voetnoot9 10 eenige jaren herwaerts gehad in deze onze vereenighde Nederlanden, 11 die met de hulpe des Alderhooghsten zoo vele gevaren geluckighlijck
| |
| |
12 zijn voorby gezeylt, door het voorzichtig en wijs beleyd van hare ge- 13 trouwe en vrome Regeerders, die als zorghvuldige Vaderen voor het 14 welvaren des Vaderlands en des zelfs vryheyd geduyrigh hebben ge- 15 waeckt gebraeckt en alles uytgestaen. De weerdighste vrucht van dezeGa naar voetnoot15 16 arbeyd is dat vele duyzend verjaeghde menschen in den schoot en hetGa naar voetnoot16-vlgg.Ga naar voetnoot16 17 gebied der doorluchtige Heeren Staten gastvry zijn geherberght en lieflijckGa naar voetnoot17 18 gekoestert, en die in veylige schaduwe gezeten niet meer hoeven teGa naar voetnoot18 19 vreezen de grimmigheyd van die uyt het voorborgh der Hellen opgedon-Ga naar voetnoot19 20 derde Spaensche Alecto, die drymael haer geslangde perruyck geschudGa naar voetnoot20 21 hebbende, met haer fackel het vuyr stack inde mutsaerden en rijsbossenGa naar voetnoot21 22 die de palen en staecken bekleeden waeraen dagelijcx vele vrome Chris-Ga naar voetnoot22 23 tenen wierden vast gemaeckt, die midden inde vlammen Iesus Christus lof 24 toezingende, hem lijf en ziele opofferden tot eenen zoeten en Godbe-Ga naar voetnoot24 25 haegelijcken reuck. Indien wy ernsthaftigh overwegen de als in het hemdeGa naar voetnoot25 26 ontvloden wreedheyd, en wederom de genoten ruste en veyligheyd:Ga naar voetnoot26 27 gewisselijck wy moeten geperst zijnde van een danckbaer gemoed metGa naar voetnoot27 28 de aen strand opgeworpen AEneas uytbarsten en roepen:Ga naar voetnoot28
| |
| |
O Dido! 't staet noch in ons macht, noch in 't vermogen
De Goon (zoo verre noch een Godheyd schept behagen
Zal duren uwen naem en faem met lof en eer,
| |
| |
Pieter Corneliszoon Hooft
Kopergravure door A. Houbraken vervaardigd naar de schilderij van M. van Mierevelt (prent van het Vondelmuseum)
| |
| |
49 Onze E.E. en A.A. Overheden nu in het algemeen voorbygaendeGa naar voetnoot49 50 en my in het byzonder tot uwe E. wendende: ghy, mijn Heere, hebtGa naar voetnoot50Ga naar voetnoot50-52 51 met heylzame raden vaecken dezes Stads en der hooger Heeren StatenGa naar voetnoot51 52 vergaderinge bekleed, en uw eygen voordeel te rugge zettende, hetGa naar voetnoot52 53 gemeene best nae tijds gelegentheyd gevordert en helpen vorderen, zooGa naar voetnoot53 54 dat geen verstandige zich met recht zal belgen dat wy oorzaeck nemenGa naar voetnoot54 55 in uwe E. persoon te verheffen en als aen te bidden de zeer heuscheGa naar voetnoot55 56 en beleefde Regeringe, onder wiens vleugelen wy zoo gerustmoedighGa naar voetnoot56 57 hebben geschuylt, en den grooten God gedanckt, die over ons had gestelt 58 zoo mildaerdige en bescheyden Goden, de welcke nae het getuyghenisseGa naar voetnoot58 59 van eener, die mijn Heer in het gezond oordeel van burgerlijcke zaeckenGa naar voetnoot59-60Ga naar voetnoot59 60 niet ontaerd, zijnGa naar voetnoot60
62 Daer mangelt dan by de goede ingezetenen niet anders als danck-Ga naar voetnoot62 63 baerheyd: weshalven om onze beleefde Regeerders in uwe E. persoon 64 nae mijn geringh vermogen een geringh teecken van aller ontfangenGa naar voetnoot64
| |
| |
65 weldaden erkentenisse te toonen: zoo offere ick uwe E. dit mijn Treur- 66 spel van het verwoeste Hierusalem, of om zoo te spreken mijn tranen 67 uytgestort over den bloedigen ondergangh van het Iodische volck: enGa naar voetnoot67 68 dat noch zoo veel te liever, overmids uyt uwe E. lendenen gesproten isGa naar voetnoot68 69 die GROOTE APOLLO die onze nederduytsche tale den dagh, en zijnGa naar voetnoot69 70 treffelijck geslacht schoonder luyster geeft: en wiens gulde rymen in hetGa naar voetnoot70 71 voorhoofd van aenzienelijcke Stads gebouwen kunstigh gegraveert, enGa naar voetnoot71-72 72 inde Kercken boven de tomben met goude letteren in gladde toetsteenGa naar voetnoot72 73 uytblincken, en de voorbygangers al verbaest ophouden. Ontfangt dan,Ga naar voetnoot73 74 mijn Heere, deze mijn geringe danck en schuldoffer, meer ziende op denGa naar voetnoot74 75 wille als het kleyn vermogen, en bereyckt, o wyze gryze en landnutteGa naar voetnoot75 76 Raedsheer, Nestors statige en veeljarige ouderdom ten goeden van onsGa naar voetnoot76 77 gemeen beste. t' Amstelredam dezen 20. van Loumaend. 1620.Ga naar voetnoot77
78 Vwe E. en A. gants onderdanigeGa naar voetnoot78
I.V. Vondelen.
| |
| |
| |
Aenden Gedichtlievenden Lezer.
1 Dat de Alderhooghste van het onmenschelijck bloedvergieten eenen 2 afkeer heeft, zulcx hebben oock de blinde Heydenen eenighsins gedroomtGa naar voetnoot2 3 en gevoelt: want zy ontzagen den altaren, en den dingen die zy heylighGa naar voetnoot3 4 schatten te genaecken met handen of kleederen die besprenckelt waren 5 met beesten of menschen bloed. dit geeft Virgilius door zynen vluch- 6 tenden AEneas eendeels te kennen daer hy hem doet spreken:Ga naar voetnoot6
10[regelnummer]
Die, nu ick uyt zoo versche moord,
Heb afgewasschen 't laeuwe bloed
In 't water van een frissche vloed.
15 En Homerus door zynen strydbaren Hector:Ga naar voetnoot15
Met onreyne handen offert wijn:
Van menschenslachten en van 't bloed
20[regelnummer]
Ontsteld is, voor den Goden luyd
Te storten mijn gebeden uyt.
| |
| |
22 en gewisselijck God de Heere schijnt hier in bynae met zich zelven teGa naar voetnoot22 23 stryden wanneer hy den Koningh David, die voorgenomen hadde hemGa naar voetnoot23 24 een huys te timmeren, aldus aenspreeckt: Ghy en zult mynen name geenGa naar voetnoot24 25 huys bouwen, want ghy zyt een Kryghsman en hebt bloed vergoten. Hier uyt 26 vloeyt dan niet als te krachtiger, gelijck oock de Koninghlijcke PropheetGa naar voetnoot26 27 leert, dat de dood der Heyligen weerd gehouden is voor den Heere: hetGa naar voetnoot27 28 welck oock betuyght werd door de schrickelycke oordeelen Gods gevelt 29 over de Tyrannen die zijn volck verdruckten, en haer handen in het bloedGa naar voetnoot29 30 der Rechtveerdigen verwden. Hoewel dit den Ioden zoo uyt de wet en 31 Propheten als andersins overvloedigh bekent was, nochtans hebben zyGa naar voetnoot31 32 haer niet ontzien Gods Propheten enzendboden te dooden en te steenigen,Ga naar voetnoot32 33 gelijck de Heere Christus henluyden zulcx in het Euangelie voorwerpt,Ga naar voetnoot33 34 alle welcke zonden en grouwelen zy ten lesten hebben opgehoopt metGa naar voetnoot34 35 het onmenschelijck bloedstorten en kruyssigen vande verschenen Zaligh-Ga naar voetnoot35 36 maker, die, nae Esaias voorzegginge, doen hy gestraft en gemartelt wierdGa naar voetnoot36 37 zynen mond niet opdede, als een lam dat ter slagtbanck geleyd word, enGa naar voetnoot37 38 als een schaep dat stom word voor zynen scheerder, en zynen mond niet opGa naar voetnoot38 39 en doet. en die zoo klaeghelijck door den Psalmist uytroept: Mijn GodGa naar voetnoot39 40 myn God waerom hebstu my verlaten? en noch Ick ben een worm, en geenGa naar voetnoot40 41 mensche, eenen spot der lieden, en verachtinge des volcx. alle die my zien
| |
| |
42 sperren den mond op, en schudden den kop. Maer nae dat nu de Godde-Ga naar voetnoot42 43 looze menschen haren bloedorstigen moed gekoelt en die afgrysselycksteGa naar voetnoot43 44 zonden volbrocht hadden, zoo is de wraecke des rechtveerdigen RechtersGa naar voetnoot44 45 hun kort op de hielen geweest, en zy zyn van dagh tot dagh aen alle 46 kanten jammerlyck overvallen als van stormen en plasregens van allerleyGa naar voetnoot46 47 plagen en ellenden, die eerst met den eyndlijcken en geheelen onder- 48 gangh des Iodischen volcx zyn ge-eyndicht: gelyck Iosephus, EgesippusGa naar voetnoot48 49 en andere Geschichtschryvers daer van op het breedste handelen, enGa naar voetnoot49 50 Carolus Langius zulcx zynen Lipsius kort en geleerdelijck als in eenGa naar voetnoot50Ga naar voetnoot50-51 51 tafel vooroogen stelt, zegghende: Laet ons van Iudea beginnen dat isGa naar voetnoot51 52 van een heyligh land en volck Gods. Ick gae voorby het gene zy in 53 Egypten, en nae haren optocht uyt Egypten geleden hebben: wantGa naar voetnoot53 54 dat is ons duydelijck genoegh inde heylige boecken naegelaten: ick 55 kome tot de zwaerste en tot die gene die als aen haer uytvaert be-Ga naar voetnoot55 56 hooren. Het welck ick best elck in het byzonder als met een registerGa naar voetnoot56 57 zal verklaren. Zij hebben dan met het in en uytlandsche oorloogh ditGa naar voetnoot57 58 uytgestaen:
59 Voor eerst zijnder te Ierusalem door het bevel van Florus gedood zesGa naar voetnoot59 60 honderd en dartigh.
| |
| |
61 Te Cesarien op een tijd vande inwoonders uyt haet van het volck en deGa naar voetnoot61 62 Godsdienst twintich duyzend. 63 Te Scythopolen, een stad in Syrien, darthien duyzend. 64 Te Ascalon in Palestynen oock vande inwoonderen twee duyzend vijfGa naar voetnoot64 65 honderd.
66 Te Ptolemaïde van gelijcken twee duyzend.Ga naar voetnoot66
67 Te Alexandrien in Egypten onder de voogdije van Tiberius en AlexanderGa naar voetnoot67 68 vijftigh duyzend.
69 Te Damascus thien duyzend.
70 En dit alles heeft zich als door een beroerte en oploop toegedragen: enGa naar voetnoot70 71 daer nae met een wettelijck en openbaer oorloogh vande Romeynen:Ga naar voetnoot71
72 Ioppe ingenomen wezende, zijnder van Cesius Florus verslagen achtGa naar voetnoot72 73 duyzend vier honderd.
74 Op zekeren bergh Cabulon twee duyzend.
75 Inde slagh by Ascalon thien duyzend.
76 Wederom door verraed acht duyzend.
77 Te Aphaca als het ingenomen was vijfthien duyzend.Ga naar voetnoot77
78 Op den bergh Garizim zijnder verslagen elf duyzend vijfhonderd.
79 Te Iotapata, daer Iosephus zelf was, ontrent dartigh duyzend.Ga naar voetnoot79
80 Ioppe andermael ingenomen wezende, zoo zijnder verdroncken vier duy- 81 zend en twee honderd.
82 In Taricheen zijnder verslagen zes duyzend vijfhonderd.
83 Te Gamalien, zoo verslagen, als die haer zelf vande steylte wierpen negenGa naar voetnoot83 84 duyzend. en daer is in die Stad niet een mensch behouden gebleven, 85 als twee vrouwen wezende gezusters.
86 Giscala verlaten wezende, zijnder in het vluchten gedood twee duyzendGa naar voetnoot86 87 en zoo vrouwen als kinderen gevangen dry duyzend.
| |
| |
88 Van Gadarensers zijnder verslagen darthien duyzend, en gevangenGa naar voetnoot88 89 tweeduyzend twee honderd, behalven die in ontallijcke menighteGa naar voetnoot89 90 inde rievier gesprongen zijn.
91 Inde Dorpen van Idumea zijnder verslagen thien duyzend.Ga naar voetnoot91
92 Te Gerasien duyzend.
93 Te Macherunten duyzend twee honderd.
94 In het bosch van Iardes dry duyzend.
95 In het Kasteel Massada, die haer zelven hebben gedood negen honderd 96 zestigh.
97 Te Cyrenen zijnder van Catulus de Landvooghd verslagen dry duy-Ga naar voetnoot97 98 zend.
99 Maer gedurende de belegeringe, zijnder inde Stad Hierusalem zelf ge- 100 storven, en verslagen thienmael honderd duyzend, en gevangen zeven 101 en negentigh duyzend.
102 Dit getal beloopt, behalven ontellijcke die achtergelaten zijn, twelfmaelGa naar voetnoot102 103 honderd en veertigh duyzend. Wat zeghdy Lipsius? slady hier overGa naar voetnoot103 104 uwe oogen nederwaerts? heftze liever op: en schroomt niet met my, 105 de veeljarige oorloogen van gants Christenrijck met de nederlage vanGa naar voetnoot105 106 dit eenige volck te gelijcken: maer hoe kleynen stucxken lands enGa naar voetnoot106 107 hoop volcx is dat geweest ten aenzien van geheel Europa?’ Dus verreGa naar voetnoot107 108 uyt Lipsius.Ga naar voetnoot108
109 Daer zien wy wat het kost den Vorst des levens te dooden en hetGa naar voetnoot109 110 bloed, dat genoeghzaem is tot een ranssoen voor des geheelen weereldsGa naar voetnoot110 111 zonden, op zoo geringe weerdije te stellen. Met de aendachtige ouwd-Ga naar voetnoot111 112 vader Hieronymus mogen wy van Ierusalem spreken: Fame perit, anteGa naar voetnoot112 113 quàm gladio. De Stad vergaet eer door honger als door het zweerd. en 114 liever, als een volkomen verhael te doen vande ellenden, die gedurendeGa naar voetnoot114
| |
| |
115 de belegeringe voorgevallen zijn, willen wy, ons daer over verwonde- 116 rende, met den Poeet roepen:Ga naar voetnoot116
Quis cladem illius noctis, quis funera fando
Explicet? aut possit lacrymis aequare labores?
Urbs antiqua ruit, multos dominata per annos:
120[regelnummer]
Plurima perque vias sternuntur inertia passim
Corpora perque domos, et religiosa deorum
123 Dat is:
Wie zal de lijcken, wie de ne'erlage ons verklaren
125[regelnummer]
Van die vervloeckte nacht? of konnen evenaren
En had zoo langh 't gezagh, stort plotzelingh te grond.
130 Iosephus zelf een Iode erkent deze nederlage te zijn een byzondereGa naar voetnoot130 131 Goddelijcke wraecke, overmids de Tyrannen te Ierusalem meer doorGa naar voetnoot131 132 vreeze als nood uyt hare onwinbare vastigheyd weken: en Titus naeGa naar voetnoot132 133 het veroveren der Stad zich verwonderende over den geweldigen bouw 134 van torens en muyren, en der steenen hooge groote en behendige teGa naar voetnoot134-135 135 zamenvoeginge zeyde: gewisselijck God heeft voor ons gestreden, en zelf 136 den Ioden uyt zulcke vestingen gedreven, want wat menschen handen ofGa naar voetnoot136 137 stormgeveerte mocht hier tegen gelden. Dit word, behalven uyt meerGa naar voetnoot137 138 omstandigheden, die wy om de kortheyd voorby gaen, oock hier medeGa naar voetnoot138 139 bevestight, overmids zy niet van een onmenschelijck Tyran maer vanGa naar voetnoot139 140 een goedertieren Prince bestreden zijn, die liever haer behoud als on-Ga naar voetnoot140 141 dergangh zocht, en gehouden wierd voor de wellust en het vermaeckGa naar voetnoot141
| |
| |
142 des menschelijcken geslachts. Dat dien volgende de Romeynen dit voorGa naar voetnoot142 143 een uytnemende overwinningh hebben geacht, blijckt uyt het heerlijcke 144 zegefeest over der Ioden nederlage te Romen geviert: alwaer Vespa-Ga naar voetnoot144-145 145 siaen, Titus en Domitiaen met looverkranssen en purper geçiert de 146 triumphpoorte inreden: daer der Romeynen beelden en afgoden, mids-Ga naar voetnoot146 147 gaders de Arcke des Verbonds, de gouden tafel, Moyses en AäronsGa naar voetnoot147 148 roede, vier tempelstylen, de toonbrooden, den gulden kandelaer, deGa naar voetnoot148 149 wettafelen, en andere heylighdommen met een wonderbaerlijcke prachtGa naar voetnoot149 150 statigh heromme gevoert wierden, en daer de schare vande gevangenGa naar voetnoot150 151 Ioden dragende de handen op den rug gebonden, en naeckt ten halve 152 lyve hun vyanden een gaepspel verstreckten, en met haer versmaed-Ga naar voetnoot152 153 heyd der Heydenen staci verheerlijckten. Van deze gehouden zegefeestGa naar voetnoot153 154 getuyght noch op huyden te Roome de Arca triumphalis of triumph-Ga naar voetnoot154 155 boge staende in via sacra boven de Kercke van S. Maria nova, opge-Ga naar voetnoot155 156 trocken van schoone Marmor, en met goud geçiert: inde welcke dezeGa naar voetnoot156 157 woorden in steen tot een eeuwige geheugenisse uytgehouwen staen:Ga naar voetnoot157
158 SENATVS POPVLVSQVE ROMANVS DIVO TITO DIVI VESPASIANIGa naar voetnoot158-159 159 FILIO, VESPASIANO AVGUSTO, ET OB VICTORIAM ET PERPETVVM.
| |
| |
160 De volgende letteren heeft de nydige tijd en gryze ouderdom uyt-Ga naar voetnoot160 161 gewischt: oock isser noch een ander schrift aldus:
162 S.P. Q.R. IMP. TITO, CAES. DIVI VESPASIANI FILIO, VESPASIANOGa naar voetnoot162 163 AVGVSTO PON. MAXIMO TRIB. POT. IMP. P.P. PRINCIPI SVO, QVIGa naar voetnoot163 164 PRAECEPTIS PATRIS CONSILIISQ. ET AVSPICIIS, GENTEM IVDEORVM 165 DOMVIT, ET VRBEM HIEROSOLYMAM, OMNIBVS ANTE SE DVCIBUS, 166 REGIBVS, GENTIBVS, AVT FRVSTRA PETITAM, AVT OMNINO INTEN- 167 TATAM, DELEVIT.
168 Zoo leegh zijn die gene gedaelt die tot den Hemel en aende sterrenGa naar voetnoot168 169 verheven waren, een volck dat eertijds met God en de Engelen ge- 170 meenschap hadde: zy wien vuyr water aerde en locht ten diensteGa naar voetnoot170-171 171 stonden, zijn alle dingen tegen geweest, en hebben het al tot vyand 172 gehad, en Roome heeft den roem weghgedragen van tot den grond 173 en ondersten wortel toe uytgeroeyt en verdelght te hebben een ouwde 174 Koningh en Priesterlijcke Stad, die nae veel geleden aenvechtingenGa naar voetnoot174 175 van haer eerste grondlegginge 2177 jaren hadde gestaen. Onze ver-Ga naar voetnoot175 176 smitste Cunaeus magh wel zeggen: Ita vertuntur subitò cuncta, & omninòGa naar voetnoot176 177 natura, quae ad originem rerum parcè utitur viribus suis, ad ruinam toto 178 impetu venit. alzoo word alles schielijck te gronde gesmeten, en Nature die 179 tot der dingen oorsprongh al heel spaerzaem hare krachten bezight, komtGa naar voetnoot179 180 met volle geweld ten bederve. en de mond der waerheyd voorspelde geenGa naar voetnoot180
| |
| |
181 ydele droomen als hy sprack: Hier zal niet eenen steen op den anderenGa naar voetnoot181 182 blyven die niet afgebroken zal worden. Het overschot der Ioden heeft 183 zedert in gedurige ballinghschappen jammerlijck omgezwerft en allerleyGa naar voetnoot183 184 zwarigheden bloedigh en ellendigh uytgestaen. Zoo de kinderen derGa naar voetnoot184 185 voorvaderen misdaed bekenden, zy zouden billijck beklagen dat haerGa naar voetnoot185-186 186 ouwderen riepen: Zijn bloed zy op ons en onze kinderen. Want gelyck 187 Prudentius zinght:Ga naar voetnoot187
Exilijs vagus huc illuc fluctantibus errat
Iudaeus, postquam de patria sede revulsus,
190[regelnummer]
Supplicium pro caede luit, Christique negati
Sanguine respersus commissa piacula solvit.
192 Dat is:
195[regelnummer]
's Moords straffe draeght, en met 'sverzaeckten Christus bloed Ga naar voetnoot195
197 Niemand hopen wy zal ons leep en over dweers aenzien dat wy ditGa naar voetnoot197 198 groot treurspel hier wederom als op het tooneel te voorschijn brengenGa naar voetnoot198 199 op datmen aenmercke Gods strengheyd over die gene die gevallen zyn:Ga naar voetnoot199 200 aengezien wy hier in als op het spoor naevolgen den heyligen en bran-Ga naar voetnoot200 201 denden yver vande Koninghlijcke harpenaer David, en de GoddelyckeGa naar voetnoot201 202 dichter Ieremias: van welcke beyde, Deze, in zijn klaeghlieden heeftGa naar voetnoot202 203 beweent de verstooringe der stad Gods en des ganschen Koninghrijcx,Ga naar voetnoot203
| |
| |
204 en de ongelucken by het Iodische volck uytgestaen onder den Baby-Ga naar voetnoot204 205 lonischen Nebucadnezar: Die, met zijn snarenspel getreurt over deGa naar voetnoot205 206 bloedstortinge en aenstoot de welck Ierusalem vande Tyran AntiochusGa naar voetnoot206 207 te verwachten stond. effen alzoo beklagen wy mede het uyterste enGa naar voetnoot207-208 208 grootste iammer dat de Dochter Sion onder de Roomsche Keyzeren 209 Vespasiaen en Titus is overkomen, en vieren de uytvaert dezes beroem-Ga naar voetnoot209 210 den geslachts. Mijn Zangeresse vanden hoofde ten voeten toe in rouwe,Ga naar voetnoot210 211 treurt over die verwoestingh die Christus aller Engelen en geloovigen 212 blyschap tranen gekost heeft, onaengezien hy dezes versteenden volcxGa naar voetnoot212 213 wreedheyd in zynen vleesche voelde, en den kelck der bitterheyd kortsGa naar voetnoot213 214 van haer ontfing. Maer och hoe vaeck hebben wy gewenscht dat onzeGa naar voetnoot214 215 rymen mochten antwoorden de weerdigheyd vande stoffe: voorwaerGa naar voetnoot215 216 zoodanigh wezende, dat wy hier van onze geringheyd moeten roemen,Ga naar voetnoot216 217 en belyden dat het maer stuckwerck is wat wy voortbrengen: wantGa naar voetnoot217 218 het gene de Latijnsche Treurspeelder door zijn van droefheyd over-Ga naar voetnoot218 219 wonnen Koninginne uytschreeuwt:
Documenta Fors majora, quam fragili loco
| |
| |
223 Het zelfde mogen wy door onze bedruckte Vorstinne aldus uyt-Ga naar voetnoot223 224 roepen:
225[regelnummer]
Het Loth en wees noyt klaerder aen
227 En zullen wy met Euripides Seneca en andere Poëten dingen naeGa naar voetnoot227 228 den palm, dat is, om wie van ons beyden hooghdravender en uytne-Ga naar voetnoot228-229 229 mender zaecken verhandelt: de Ioodsche Stammen van wegen haer 230 afkomst zijn by ons niet leeger geadelt als de Phrygen by haerlieden.Ga naar voetnoot230 231 De Dochter Sion wijckt niet voor Hecuba, noch Ierusalem voor thienGa naar voetnoot231 232 Troijens. Ginder was de Kerck van Minerve: hier des Heeren TempelGa naar voetnoot232 233 dat zesenveertighjarige getimmer, het welck aller uytheemschen oogenGa naar voetnoot233 234 in Syrien lockte, en waer in de Nijd niet als enckel schoonheyd ver-Ga naar voetnoot234 235 achte. Daer stond het Palladium: hier school de Arcke des VerbondsGa naar voetnoot235 236 bedeckt met goude Cherubynen, en meer heylighdoms elck om hetGa naar voetnoot236 237 heerlijcxste. Oock is de Iordane die den Israeliten weeck, en de BekeGa naar voetnoot237 238 Cedron over de welcke Iesus gingh meerder als Xanthus. Davids burghtGa naar voetnoot238 239 gaet Ilium te boven. Zy hebben het Griecxsche leger, wy de RoomscheGa naar voetnoot239 240 heyrkrachten aengevoert. Hare Oversten en voorbarighste waren Agam-Ga naar voetnoot240-241
| |
| |
241 memnon en Menelaus, Achilles en Pyrrhus: mijn Veldheeren zijn Ves- 242 pasiaen, de strijdbare Titus zynen zone en andere. Laetze al haer bestGa naar voetnoot242 243 Laomedon, Priamus en Hector roemen: ick zal Iosua, Gedeon, David,Ga naar voetnoot243-244 244 Salomon, en de andere Koningen en Helden pryzen. Willenze met de 245 Amazone, Penthesilea proncken: ick zal met Debora, Iudith en zulckeGa naar voetnoot245 246 Heldinnen brageren. Zy hebben de Rhaeteesche heuvelen, bewandeltGa naar voetnoot246 247 van zoo veel doorluchtige mannen, gezongen: wy de heylige bergen,Ga naar voetnoot247 248 vaeck betreden van zulcke, die, haer werck onder maen verricht hebben-Ga naar voetnoot248 249 de, als blixemen door het azuyr en het goud des blinckenden Hemels naeGa naar voetnoot249-251 250 den vrolijcken stoel Gods opvoeren. Wederom, die verzierde twist rees 251 uyt Paris oordeel: deze uyt Pilatus vonnis. Gene Scheydsman oordeelde 252 Venus te gevalle om de schoone Helena: deze Rechter den Ioden omGa naar voetnoot252 253 de Keyzerlijcke gunst. De een gaf een gewaende Godinne den twist-Ga naar voetnoot253 254 appel als het verdiende pand van hare schoonheyd: de ander leydeGa naar voetnoot254 255 den betuyghden levendigen Zone Gods het Kruys op zijn schouwderenGa naar voetnoot255 256 als verschulde straffe van zijn mismaecktheyd. Cytherea behield opGa naar voetnoot256 257 Ida den zege: Christus wierd op Calvarien gedoemt. en zoo voort. DitGa naar voetnoot257
| |
| |
258 dan aldus tegen malkanderen overwogen, zoo zietmen met een half 259 oogh welcke stoffe van beyden meest weeght, en hoe de Zonne desGa naar voetnoot259-260 260 heyligen Geestes alle Heydensche sterren met haren glans uyt doet. 261 Indien de Lezer greetigh is om de nuttigheyd van dit werck en deGa naar voetnoot261 262 oorzaecken van Israëls val nae te vorschen, hy geve den Engel Gabriël 263 gehoor wien wy in het eynde de verklaringe des zelfs bevolen laten.Ga naar voetnoot263 264 Maer ontbeyd, ick zie alreede het tooneel openen, en het volck metGa naar voetnoot264 265 opgesteken ooren en gapende monden nae den inhoud van het SpelGa naar voetnoot265 266 luysteren. Het is hoogh tijd dat wy zwygen.
| |
| |
| |
1 Zedert dat de Ioden hare grouwelen en zonden, begaen in het dooden 2 en vervolgen der Propheten, hadden opgehoopt met het onmenschelyckGa naar voetnoot2 3 bloedvergieten en mishandelen des onschuldigen Lams, en andere vromeGa naar voetnoot3 4 Heyligen Gods: zoo heeft haer verdoemenisse niet geslapen. want Florus,Ga naar voetnoot4 5 die naemaels vande Keyzer Nero was gestelt als Landvooghd over Iudea,Ga naar voetnoot5 6 ontstack met zyn inslockende gierigheyd en onverdraeghlycke wreed-Ga naar voetnoot6 7 heyd den brand van tweespalt: waer uyt vele jammerlycke beroerten enGa naar voetnoot7 8 bloedige slachtingen tusschen Ioden en Romeynen langhs hoe meer zijnGa naar voetnoot8 9 ontstaen: zoo dat eyndlijck de Keyzer veroorzaeckt was Vespasiaen,Ga naar voetnoot9 10 als Veldoverste over het Syrische krygsvolck, derwaerts te zenden: die 11 vergezelschapt met zynen zone, Iotapata daer Iosephus gevangen wierd,Ga naar voetnoot11 12 en voorts het Iodische land met meest alle de omliggende plaetsen ver- 13 meestert, en Ierusalem bezet hebbende, tydinge kreegh hoe nae Neroos 14 rampzalige dood, Galba en Otho omgekomen wezende, Vitellius hetGa naar voetnoot14 15 gebied tot zich getrocken hadde: waerom de Roomsche HoofdluydenGa naar voetnoot15 16 hem drongen het Keyzerdom te aenveerden en derwaerts te trecken,Ga naar voetnoot16 17 gelijck hy oock dede, latende Titus de volendinge van het aengevangen 18 oorloogh bevolen. Ondertusschen was het te Ierusalem zoo verre ge- 19 komen datze als in slaghoorde in dry rotten vyandelyck gedeylt stonden,Ga naar voetnoot19
| |
| |
20 te weten: de Zeloters, die Eleazar aenhingen, hadden den Tempel, Io-Ga naar voetnoot20-21 21 hannes het onderste, en Simon Giore zoon het opperste deel der Stad in.Ga naar voetnoot21 22 Titus hier van verwittight heeft deze gelegentheyd waergenomen, en in het 23 72. jaer nae Christus geboorte, 't welck is het tweede jaer van VespasiaensGa naar voetnoot23 24 Ryke, op den 14en. vande maend April, als de Ioden haer PaeschfeestGa naar voetnoot24 25 vierden, de Stad met zyn Ruyterije berent belegert, en eerlange nae veelGa naar voetnoot25 26 gehouden schermutselingen en gedane stormen met een muyr in dry dagenGa naar voetnoot26-27 27 tyds bezet en besloten: waerop gevolght is een onlydelycke honger- 28 snood, die de burgerlijcke beroerten dede aengroeyen, en ontallijckeGa naar voetnoot28 29 menschen versmachten: zoo datze genoodzaeckt waren de doode licha-Ga naar voetnoot29 30 men over Stads muyren inde grachten te worpen, jae een edel IoffrouweGa naar voetnoot30 31 spyze van haer onnoozel kind most bereyden. De thiende dagh vanGa naar voetnoot31 32 Oeghstmaend wierd het vuyr inde Tempel gesteken, daer een onmen-Ga naar voetnoot32 33 schelijcke slachtingh gebeurde, en alle Priesterlijcke gebouwen afbranden.Ga naar voetnoot33 34 En hoewel de Keyzer hun vaeck hulde aenbood, en haer beloofde inGa naar voetnoot34 35 genade op te nemen zoo zy haer goedwilligh overgaven: nochtansGa naar voetnoot35 36 volherden zy inde voorgaende halstarrigheyd, tot dat ten lesten op deGa naar voetnoot36
| |
| |
37 achtste dag van Herbstmaend de overstad gewonnen, en alles in vuyr enGa naar voetnoot37 38 bloed wierd gestelt. Nae de overwinninge ontbrack het den RoomschenGa naar voetnoot38 39 Soldaten aen geenderhande moetwil en wreedheyd over de verwonneneGa naar voetnoot39-40 40 te plegen. Titus de schuldige nae haer verdienste gestraft en zeven hon- 41 derd iongelingen sterck van lichaem tot het aenstaende zegefeest, datGa naar voetnoot41 42 hy te Roome dacht te houden, uytgezondert hebbende, bedanckte zijnGa naar voetnoot42 43 Krijghsluyden voor haer dapperheyd inde strijd betoont, verplichte haerGa naar voetnoot43-44 44 manhaftigheyd met den verkregen roof en eerlijcke ampten, en offerde 45 danckbaerlijck op de heylige plaetse des Tempels zijn Goden. Daer naeGa naar voetnoot45 46 stelde hy Terentius Ruffus tot Overste van zijn thiende bende, die hyGa naar voetnoot46 47 tot bezettinge liet vande verwoeste Stad, en vertrock met het ganscheGa naar voetnoot47 48 leger en de gevangenen. En dewijl de geschichtboecken melden datGa naar voetnoot48 49 Simeon Christenbisschop met zijn heylige vergaderinge, volgens het ont-Ga naar voetnoot49 50 fangen Godlijck antwoord, van Ierusalem te Pella vluchte, en als IudeaGa naar voetnoot50 51 wat in ruste was weder te Ierusalem metter woon quam: zoo hebben wy,Ga naar voetnoot51 52 om ons geheel werck Christelijcker wyze te verklaren, en alles leerlijckGa naar voetnoot52 53 voor oogen te stellen, verziert, dat hy met de zyne wederkeerende alsGa naar voetnoot53 54 het leger iuyst vertrocken was, en de verwoeste Stad bezichtigende: hun 55 de Engel Gabriël, met een Hemelsche klaerheyd aengedaen, verschijnt,Ga naar voetnoot55 56 die henluyden volkomentlijck ontsluyt de oorzaecken vanden val enGa naar voetnoot56
| |
| |
57 ondergangh des Iodischen volcx, met meer omstandigheden die daer aenGa naar voetnoot57 58 vast zijn. Daer hebdy het kort inhoud van ons treurspel, genomen uytGa naar voetnoot58 59 Iosephus 2. 3. 4. 5. 6. en 7. en Egesippus 2. 3. 4. en 5. en Eusebius 2.Ga naar voetnoot59 60 en 3. en Carions 3. boeck, en uyt meer andere Schryvers. Het tooneelGa naar voetnoot60 61 is op rondom en ontrent de verwoeste plaetsen daer het KrijghsvolckGa naar voetnoot61 62 legert, en Ierusalem gestaen heeft.
| |
| |
| |
| |
5[regelnummer]
Zy dachten luttel dat Rechtveerdigheyd, die boven
En dat de Boosheyd tot geen borstweer strecken mocht
Door een is 't nu voldaen.Ga naar voetnoot*
|
-
voetnoot*)
- Waarschijnlik 'n herdruk van het in 1614 gepubliceerde gedicht, afgedrukt in ons eerste Deel blz. 447.
-
voetnoot1
-
Euripides heeft o.a. 'n spel over de verwoesting van Troje geschreven Tróades, dat later werd nagevolgd o.a. door Séneca; van deze gaf Vondel 'n vertaling in z'n Amsteldamsche Hecuba, zie verder over Euripides Dl. 1, blz. 472 op vs. 1; d'aenschouwers: bij de aanschouwers.
-
voetnoot2
-
Ten oogen.... uytgedruckt: uit de ogen gedrukt; Peerlen: de (parelende) tranen.
-
voetnoot3
-
Als: toen; Hecuba: de weduwe van de koning van Troje, Príamos; uyt: van (uyt zo ook in den troon, omdat met troon niet eenvoudig 'n zetel bedoeld wordt, maar de troon met baldakijn, als 'n vertrek was).
-
voetnoot5
-
der Hierosolymitanen: van de inwoners van Jeruzalem (Hierósolymitanen: Hier- als eén lettergreep uit te spreken; en op de eerste o de klemtoon).
-
voetnoot6
-
klaeghelijcke moord: beklagenswaardige moorderij.
-
voetnoot7
-
Hoe...: en schildert (vernieuwt) hoe; Titus: Titus Flavius Vespasianus die in 70 na Kr. Jeruzalem verwoestte (zie verder Dl. 1, blz. 538 op r. 1 en blz. 704 op r. 1); verstoort: verwoest.
-
voetnoot8
-
Om wien: nml. Jeruzalem; zich niet spenen kost: zich niet onthouden kon, (kost: kon). Titus zelf betreurde de val van Jeruzalem.
-
voetnoot9
-
Barbarisch: barbaars, met 't aan 't Duits ontleende achtervoegsel -isch; verstaet: verneemt.
-
voetnoot10
-
Sions Heerlijckheyd: de luister van de berg Sion (nml. Jeruzalem, dat vooral op de Sionsberg gebouwd was).
-
voetnoot11
-
Salomons gebouw, nml. Salomon's tempel (de tempel van Salomon was al vroeger verwoest; de nieuwe prachtige tempel was gebouwd door Herodes de Grote, die koning was bij de geboorte van Kristus. Van deze tempel bewonderden de Apostelen de grootse bouw en voorspelde Kristus de verwoesting. Markus 13:1 en 2).
-
voetnoot13
-
hoe: schildert ons hoe (zoals Hoe in vs. 7); eens evenals des ook bij vrouwelike woorden.
-
voetnoot14
-
gaet tot spijsoffer maken: opoffert, doodt om zich voedsel te verschaffen (dit slaat op 't bekende verhaal van Flavius Josephus; zie in 't treurspel vs. 802-906).
-
voetnoot*
-
Guilhelmus Vondelius: Willem van den Vondel, Vondel's jongere broer, is geboren in 1603, hij heeft te Leiden in de rechten gestudeerd (1623 en 1624) en heeft 'n reis gemaakt in Frankrijk en Italië; in 1624 werd hij dokter in de rechten te Orleans; hij stierf in 1628 te Amsterdam, na er gepraktizeerd te hebben als advokaat. Vondel vertaalt van hem 'n gedicht ‘Op Urbaen den achtsten’ (1625).
-
voetnoot*
-
In de tietel: erentfesten: eervolle, edele; erentfest aan 't Duits ontleend; voorzienigen: vooruitziend, voorzichtige (in regeringsbeleid).
Cornelis Pietersz. Hoofd [of Hooft] (1547-1626) de bekende Amsterdamse burgemeester, en raad van Amsterdam, die Vondel zo treffend gekarakteriseerd heeft in 't Klinckdicht: Op het overlyden van C.P. Hoofd (1626) en in z'n Roskam (1626). Hij is de vader van de dichter Pieter Cornelisz. Hooft. - Met deze opdracht aan de Amsterdamse oud-burgemeester draagt Vondel voor de eerste maal z'n gedichten op aan 'n niet-Brabander.
Raed: lid van de raad; ommeloop; omtrek; Amstelredam: de oorspronkelike naam (zie Dl. 1, blz. 498).
-
voetnoot1
-
den Christgeloovigen: aan de kristenen.
-
voetnoot2
-
bidden voor Koningen....: deze woorden tot eerbaerheyd zijn uit St. Pauwels' brief aan Timótheus 2:1 en 2.
-
voetnoot3
-
gerustig: rustig; in alle Godzaligheyd en eerbaerheyd: 'n leven helemaal aan godsdienst en deugdzaamheid toegewijd.
-
voetnoot5
-
eerbiedigheyd: eerbied; te omhelzen: aan te hangen.
-
voetnoot6
-
fonteyne: bron; bequamelijck: geschikt, op de juiste wijze.
-
voetnoot7
-
een treffelijck Philosooph: 'n voortreffelik wijsgeer. Wie deze wijsgeer is, is mij niet bekend. Mogelik heeft 'n Romeins wijsgeer (Cicero?) in deze woorden samengevat de bekende mening van Plato, dat de wijsgeer de beste bestuurder is van de staat (Plato: De Staat, boek 6 en 7).
-
voetnoot9
-
zal naespooren: zal streven naar; De proeve: 't bewijs; naest: 't naast bij; vlak bij, bij ons.
-
voetnoot15
-
gewaeckt gebraeckt: zich afgetobd met waken; in 't middeleeuws al bekend waken ende braken: ‘nachtbraken’ (braken: breken; radbraken oorspr. radebraken = op 't rad breken, afmatten); De weerdighste: de kostelikste.
-
voetnoot16-vlgg.
- Vondel bedoelt hier de gastvrije ontvangst bijv. in Amsterdam, van de protestanten ten tijde van Alva, die (in 1572 al) van 't Zuiden naar 't Noorden trokken; met de val van Antwerpen in 1585 bedroeg 't getal uitgeweken kooplui en fabrikanten bijna 19000; Burgemeester Hooft prees later openlik de verdraagzaamheid van de Staten.
-
voetnoot16
-
arbeyd: moeite; vele oorspr. (nog Vlaams) vorm van veel; duyzend: duizende (enkelv. als in zoveel duizend’).
-
voetnoot17
-
zijn geherberght: onderdak is verleend; lieflijck: vriendelik.
-
voetnoot19
-
het voorborgh der Hellen: 't voorportaal der onderwereld; opgedonderde: losgebroken.
-
voetnoot20
-
Alecto: een van de klassiek-mythologiese furiën of wraakgodinnen uit de onderwereld; ze droegen slangehaar, en zwaaiden in hun hand 'n fakkel; de Spaensche Alecto: de Spaanse dwingelandij; 't dikwels ongerechtigde optreden van de Spaanse bewindvoerders; drymael: in navolging van 't Latijn, waar bijv. Vergilius dikwels ter: driemaal, gebruikt voor: herhaaldelik; Vondel doelt hier op de vuurdood vooral van doopsgezinden, zoals die in 't Offer des Heeren (1562) verhaald wordt, en in Een Liedtboecxken van 1563 (2e deel van Offer des Heeren) bezongen wordt; perruyck: ouwere vorm van pruik.
-
voetnoot21
-
mutsaerden: mutserds, stapels takkebossen.
-
voetnoot24
-
lijf en ziele: lichaam en leven; zoeten: aangename.
-
voetnoot25
-
reuck: reukoffer; brandoffer; ernsthaftigh: (aan 't Duits ontleend): met ernst; als: als 't ware; in het hemde ontvloden....: de naakt, van alles beroofd, ontvluchte wreedheid.
-
voetnoot28
-
opgeworpen: uit de zee opgeworpen; AEneas: de held van 't epos van Vergilius, op weg om 'n nieuw Troje te stichten, wordt door de toorn van de godin Juno achtervolgd, en door 'n hevige storm op de Afrikaanse kust bij Karthago gesmeten. De aanhaling is uit 't 1e Boek vs. 597-610 (Vondel's vertaling van 1660 vs. 850-870).
-
voetnoot29
-
O die ghy neemt alleen: o gij die alleen, namelik Dido, de koningin van Karthago, (o die ghy onder invloed van 't Latijn, bijv. o qui transitis); gasten: vreemdelingen.
-
voetnoot30
-
neemt.... ter herten: u ontfermt over; lasten: moeiten, zwarigheden.
-
voetnoot31
-
overschot der Griecken: (Latinisme) wat de Grieken hebben overgelaten, de enige geredden uit de macht van de Grieken. (Vondel vertaalt letterlik: reliquias Danaum).
-
voetnoot32
-
van 't ramp: door 't onheil (ramp als het-woord is heel eigenaardig; waarschijnlik onder invloed van woorden als ongeluk, onheil, euvel; zie ook Hiervsalem Verwoest, vs. 90).
-
voetnoot33
-
met rouw bewogen: door droefheid bewogen, bedroefd.
-
voetnoot35
-
't volck van Dardanus: de Trojanen; Dárdanus, stamvader van Troje en 't Trojaanse vorstenhuis; beroyt: van alles beroofd.
-
voetnoot36
-
Kreyts des aerdrijcx: de hele wereld; 'n bekende uitdrukking, onder invloed van 't Latijnse orbis terrae: de aardschijf, of orbis terrarum: de kring der landen, de wereld, kreyts: kring.
-
voetnoot37
-
Verschulde: verschuldigde; nae eysch....: naar eis, naar behoren te betonen.
-
voetnoot39
-
Godes vrucht: godsvrucht (letterlik: vrees voor God).
-
voetnoot41
-
ionnen (Brabants-Vlaamse vorm): gunnen.
-
voetnoot42
-
Wat blyder eeuwe: welke gelukkige tijd; (blyder met er achter wat); der Zonnen: van de zon (zonnen ouwe buigingsvorm).
-
voetnoot43
-
Wat treff'lycke ouwd'ren: welke voortreffelike ouders; geteelt: voortgebracht.
-
voetnoot44
-
mind're vloe'n (vloeden): rivieren (die de minderen zijn van de zee).
-
voetnoot46
-
's Hemels As geleyd: de hemel leidt (de hemel persoonlik genomen, zoals Vergilius doet); de vloock....: de diep gewelfde sterren, de sterren in 't diepe gewelf; vloock: hol, diep.
Vondel heeft hier Vergilius' convexa: de dalen (vs. 608) niet begrepen, en convexa bij sidera genomen; in 1646 en 1660 (vs. 868) vertaalt ie convexa helemaal niet.
-
voetnoot48
-
Het zy wat land: welk land ook; waerwaerts....: waarheen ik mij ook keer, heen trek.
-
voetnoot49
-
E.E. en A.A.: edele en achtbare, edelachtbare (wanneer dergelijke tietelwoorden in 't meervoud stonden, werden de letters van de afkortingen verdubbeld; zoals in 't Latijn S. = Sanctus, S. S. = Sancti); in het algemeen: in 't geheel genomen; hier is E.E. mogelik Erentfesten, zie blz. 77 in de tietel.
-
voetnoot50
-
uwe E.: Uwe Edelheid (zie verder op r. 55).
-
voetnoot50-52
-
ghy hebt met heylzame raden.... (de) vergaderinge bekleed: gij hebt (met heilzame raadgevingen de vergadering vervuld) uw heilzame raadgevingen aan de vergadering voorgelegd; vaecken: dikwels; (vaecken: met bijwoord. en- achtervoegsel).
-
voetnoot51
-
dezes Stads: dezes ook bij vrouwelike woorden, zie Klinckert vs. 13 blz. 76).
-
voetnoot52
-
te rugge zettende: achteruit stellende (Klinckdicht 1626: Hier aen heeft Eygebaet niet d'alderminste vlock).
-
voetnoot53
-
het gemeene best: 't algemeen welzijn; nae tijds gelegentheyd: naar de tijdsomstandigheden; gevordert: bevorderd.
-
voetnoot54
-
zich belgen: zich boos maken; oorzaeck nemen: van de gelegenheid gebruik maken.
-
voetnoot55
-
uwe E. persoon: Uwe Edele, of uwe Edelheids persoon: de persoon van uwe Edelheid; uwe Edelheids dus als een geheel opgevat (dikwels in de 17e eeuw verkort in U.E. of U.Edts); aen te bidden: te aanbidden; diep te vereren (deze betekenis naar 't Latijnse: adorare); heusche: trouwhartige.
-
voetnoot56
-
beleefde: minzame, zie blz. 71 op vs. 41; wiens: wier (wiens voor alle geslachten, enkelv. en meerv.); zoo gerustmoedigh: met zo 'n gerust gemoed. (Vondel doelt blijkbaar op z'n eigen famielie en vele andere doopsgezinden, zie aant. op r. 16-vlgg.).
-
voetnoot58
-
mildaerdige: van vriendelike aard; bescheyden: verstandige; Goden: nml. de Overheden (naar 't Oud-Latijnse taalgebruik).
-
voetnoot59-60
- Iemand die van u (mijn Heer) niet ontaard is in de gezonde beoordeling van staatszaken ('t Latijnse res civiles), nml. z'n zoon P.C. Hooft de dichter en drost van Muiden, van wie de hier volgende versregel is (Geeraerdt van Velsen vs. 1726).
-
voetnoot59
-
eener: iemand; mijn Heer: dit is weer 'n aanspreking tot Hooft.
-
voetnoot60
-
ontaerd (ontaerdt), afwijkt van (van ontaarden: uit den aard staan).
-
voetnoot61
-
het heldere gesteent: de stralende edelsteen.
-
voetnoot64
-
een geringh teecken van.... erkentenisse: een klein bewijs van dankbaarheid voor alle ontvangen weldaden (aller ontfangen weldaden erkentenisse: dankbaarheid voor alle ontvangen weldaden. (Latijnse zegswijze).
-
voetnoot68
-
overmids: omdat; uyt uwe E. lendenen (onder invloed van de Bijbelse taal, waar deze zegswijze gebruikelik is); voor de afkorting zie op r. 55.
-
voetnoot69
-
Apollo: de oud-klassieke god der dichtkunst; dichter; nml. de dichter P.C. Hooft; nederduytsche: Nederlandse (nederduytsch nog lang meer gewoon); den dagh: 't daglicht, de bekendheid, de roem.
-
voetnoot70
-
gulde rymen: prachtige verzen; voorhoofd: bovenstuk van de voorgevel.
-
voetnoot71-72
- Vondel doelt hier op de opschriften voor openbare gebouwen (bijv. 't Tuchthuis) en de grafschriften van beroemde personen door Hooft gemaakt; bijv. op het graf van Heemskerck in de Oude Kerk te Amsterdam:
Heemskerck die dwers door 't ijs, en 't ijser dorste streven,
Liet d'Eer aen 't landt, hier 't lijf, voor Gibraltar het leven.
-
voetnoot72
-
toetsteen: harde, zwarte steen, die meestal gebruikt werd om goud of zilver te toetsen, en voor grafstenen of liever gedenkstenen ‘boven de tomben’ van de aanzienliken, tegen de wanden van de kerk.
-
voetnoot73
-
al verbaest: heel verwonderd, vol bewondering.
-
voetnoot74
-
deze.... danck en schuldoffer: dit dank- en schuldoffer; dit verschuldigd dankoffer (offer ook 'n de- woord, als in 't middeleeuws).
-
voetnoot76
-
Nestor: de bekende Griekse, hoogbejaarde held in de strijd voor Troje, die drie geslachten had gekend; ons gemeen beste: ons vaderland, onze staat (vergelijk r. 53).
-
voetnoot77
-
Loumaend: Januarie; bij 'n Nederlandse dagtekening gebruikt Vondel bijna altijd de Nederlandse maandnamen, die alleen bij de geleerden bekend waren.
-
voetnoot78
-
Vwe E. en A.: Uwe Edele en Achtbare, Uw Edelachtbare (van U Edelachtbare); gants met t uit 't Duits.
-
voetnoot2
-
zulcx: dit; blinde: blinde, nml. verstoken van 't licht der Waarheid; hebben..... eenighsins gedroomt en gevoelt: daarvan hebben 'n vage voorstelling en gevoel gehad.
-
voetnoot3
-
ontzagen: ontzagen zich; den altaren en den dingen: beide 3e n.v. meerv. bij genaecken.
-
voetnoot6
-
eendeels (voor eensdeels): enigsins; daer: waar.
-
voetnoot7
- De aanhaling is uit AEneïs, 2e Boek vs. 717-720; AEneas zegt deze woorden bij z'n vlucht uit Troje tot z'n vader Anchíses; deze moest hun huisgoden meenemen; AEneas mocht die niet aanraken, omdat ie met bloed bespat uit de strijd kwam.
-
voetnoot7-8
- Wil, vader, met zuivere handen de huisgoden opnemen; (de huisgoden waren de beschermgoden die ieder huis had, daarom wilde AEneas ze meevoeren uit Troje).
-
voetnoot9
-
rechtevoort: voortdurend, voor altijd.
-
voetnoot15
-
Homeros, de beroemde Griekse dichter van de Ilias en de Odyssee; Hector: de grote held van de Trojanen in de Ilias; strydbaren: krijgshaftige; de aanhaling is uit Ilias, 6e zang vs. 266-268); Homeros laat 't door Hektor zeggen.
-
voetnoot16
-
datme: dat men (me zwakbetoond voor men, evenals in 't middeleeuws, ook nu nog in 't Zuid-Nederlands gewoon).
-
voetnoot18
-
De schaemt': de eerbied (voor de goden); naar 't Latijns pudor, en 't Griekse αἰδώς.
-
voetnoot22
-
bynae met zich zelven te stryden: omdat 't toch tot Gods eer was, dat David de tempel zou bouwen, leek God Zijn eigen eer tegen te gaan.
-
voetnoot23
-
hadde: oorspronkelike vorm van had; hem: nml. voor God.
-
voetnoot24
-
een huys te timmeren: 'n tempel te bouwen; mynen name: voor mijn naam, voor mij; (uit 't eerste boek Paralipomenon 22:8; 't bloed vergieten was tegen 't bevel van God [zie Schepping 9:6]; David voerde wel geen onrechtvaardige oorlogen, maar hij was door 't oorlog voeren wel minder geschikt om 'n tempel voor God te bouwen).
-
voetnoot26
-
vloeyt: volgt; niet als te krachtiger: des te krachtiger (niet als: niet anders dan); de Koninghlijcke Propheet = David.
-
voetnoot27
-
weerd gehouden is voor: kostbaar geacht wordt voor; uit Psalm 115 (Prot. Bijbel 116:15).
-
voetnoot29
-
zijn volck: de Joden, Gods volk; haer: hun.
-
voetnoot32
-
haer: zich; zendboden: afgezanten van God.
-
voetnoot33
-
henluyden: hun (lieden), (-luyden de Hollandse vorm van lieden); zulcx: dat; voorwerpt: voor de voeten werpt, verwijt (‘Jeruzalem dat de profeten doodt, en stenigt hen die tot u gezonden zijn’ Mattheüs 23:37).
-
voetnoot34
-
alle welcke zonden: en al die zonden (Latijnse zinvorm: omnia quae peccata); grouwelen (met Hollandse ou): gruwelen; opgehoopt: tot 't hoogste punt opgestapeld, tot 't uiterste gebracht.
-
voetnoot35
-
de verschenen Zalighmaker: de Zaligmaker die (onder de mensen) verschenen is, die in 't menselik lichaam zich openbaarde.
-
voetnoot36
-
Esaias: Isaïas 53:7; doen: toen; wierd: werd.
-
voetnoot38
-
niet op en doet: niet open doet (niet.... en dubbele ontkenning).
-
voetnoot40
-
hebstu (uit hebs du): hebt ge; deze aanhaling en de volgende is uit de Psalm 21 (Protestanse Bijbel 22) vs. 2, 7 en 8; en noch: en nog eens.
-
voetnoot42
-
sperren.... op: openen hun mond om te spotten.
-
voetnoot46
-
als van: als door, zo veelvuldig als door.
-
voetnoot48
-
Iosephus: Flavius Josephus (zie Dl. 1, blz. 526 op r. 6 en blz. 705 op r. 8) in zijn Geschiedenis van de Joodse oorlog; Egesippus (vervormd uit Josippos) schreef 5 boeken over de Verwoesting van Jeruzalem; hij leefde in de 4e eeuw.
-
voetnoot49
-
Geschichtschryvers: geschiedschrijvers; (geschicht: zie Dl. 1, blz. 472 op vs. 9); daer van op het breedste handelen: daarover heel breed, heel uitvoerig verhalen, dat.... behandelen.
-
voetnoot50
-
Carolus Langius: Karel Lange, leefde in de 16e eeuw; 'n geleerde kanunnik van Luik, schreef verklaringen op de Officia van Cicero en de Blijspelen van Plautus; stond in nauw verband met Justus Lipsius (Joost Lips 1547-1606), beroemd geleerde; hij was hoogleraar in de geschiedenis te Leiden 1578-1591, keerde tot de Katolieke Kerk terug, en werd hoogleraar in Leuven in de geschiedenis en 't Latijn; te Leuven gestorven in 1606; geleerdelijck: op 'n geleerde wijze.
-
voetnoot50-51
-
zynen Lipsius.... vooroogen stelt: waarschijnlik in een van z'n Latijnse brieven aan Lips, die deze heeft uitgegeven in: Epistolarum selectarum chilias (Duizendtal uitgekozen brieven); in een tafel: op 'n schilderij.
-
voetnoot53
-
nae haren optocht: na hun optrekken naar Kanaän.
-
voetnoot55
-
tot de zwaerste en tot die gene die: tot 't zwaarste en wat (de zwaerste.... meerv., Latijnse zegswijze: gravissima, et ad ea quae); aen haer uytvaert: tot hun ondergang.
-
voetnoot57
-
het in en uytlandsche oorloogh: de binnen- en buitenlandse oorlog; de Joden voerden 'n heftige burgeroorlog in hun aanhoudende verdeeldheden en oproeren (r. 70: door een beroerte en oploop); oorloogh: vroeger meestal 'n het-woord.
-
voetnoot59
-
zijnder: zijn er; Florus: Cesius Florus, door Nero aangesteld als landvoogd over Judea; voor de Joden was ie nog 'n groter wreedaard dan z'n voorganger Albínus. Zijn optreden werd de oorzaak van de Joodse oorlog.
-
voetnoot61
-
Cesárien: Cesarea; op een tijd: op 'n keer; vande: door de; haet van: haat tegen.
-
voetnoot64
-
Ascalon: de vroegere stad van de Filistijnen; in Palestynen: in Palestina; vande....: door de inwoners.
-
voetnoot66
-
Ptolemaïde (Lat. buigingsvorm): Ptolemáïs, 't tegenwoordige Akka, 'n kustplaats ten Zuiden van Cesaréa; van gelijcken: evenzo.
-
voetnoot67
-
voogdije: regering; Tiberius: Tiberius Claudius Nero, de beruchte Kristen- en Joden-vervolger; Alexander: Alexander Janneus, tieranniek koning over de Joden; stierf in 78 na Kr.
-
voetnoot70
-
als door een beroerte en oploop: namelik bij 'n oproer en opstand; als: namelik; in deze betekenis gebruiken wij als niet meer; over dit verklarende als, zie op de tietel, blz. 75; heeft zich.... toegedragen: is gebeurd.
-
voetnoot71
-
met een wettelijck....: bij 'n wettige oorlog tegen de Romeinen.
-
voetnoot72
-
Ioppe: 'n stad in Palestina, aan de Middellandse Zee, 't tegenwoordige Jaffa; Cesius Florus zie op r. 59.
-
voetnoot79
-
daer: waar; ontrent: ongeveer, ontrent 17e eeuwse bijvorm (zie Dl. 1 blz. 525 op vs. 5).
-
voetnoot83
-
zoo verslagen als: zo wel die gedood (verslagen) werden als die zich zelf....
-
voetnoot86
-
verlaten wezende: toen ze uit Giscala gevlucht waren.
-
voetnoot88
-
Gadarensers: inwoners van Gádara, 'n plaats dicht bij 't meer Genésareth.
-
voetnoot91
-
Iduméa: 'n landstreek ten zuiden van 't toenmalige Judea.
-
voetnoot102
-
achtergelaten: overgeslagen, niet opgetekend; twelf-: dial. vorm naast twaalf.
-
voetnoot105
-
van gants Christenrijck: van 't hele kristenrijk, de hele kristenwereld.
-
voetnoot106
-
eenige: ene; te gelijcken: te vergelijken; hoe kleynen.... (klein 'n): wat 'n klein stukje land en kleine hoop volk.
-
voetnoot107
-
ten aenzien van: ten opzichte van, met betrekking tot (n.l. hoe talloze zijn er niet gevallen in die oorlogen van 't kristelik Europa).
-
voetnoot108
-
Dus verre uyt Lipsius: tot zover uit Lipsius (zie r. 51).
-
voetnoot109
-
Daer: daaruit; den Vorst des levens: de Heer van 't leven, Kristus.
-
voetnoot110
-
ranssoen: (ranssoen uit rantsoen: ts wordt s).
-
voetnoot111
-
weerdije: waarde, prijs; aendachtige: godvruchtige.
-
voetnoot112
-
Hieronymus: de beroemde Latijnse kerkvader (± 340-420) vooral bekend om z'n bijbelvertaling (de Vulgata).
-
voetnoot116
-
den Poeet: Vergilius; de aanhaling is uit Aeneas, 2e Boek, vs. 361-366.
-
voetnoot125-126
-
konnen evenaren met tranen: kunnen beschreien naar de eis van al dat leed.
-
voetnoot128
-
Veel olick volcxken....: veel weerloze mensen doet men neervallen, worden neergeveld.
-
voetnoot129
-
op der Goon gewyde dromp'len: op de dorpels van de godetempels, bij de ingang van de tempels; in 't Lat. wordt hier bedoeld: in de tempels der goden; Vondel begreep limina hier verkeerd; (drompel en drempel uit de Fries getinte dialekten naast dorpel).
-
voetnoot130
-
Iosephus: Flavius Josephus; erkent deze nederlage: erkent dat deze nederlaag is.... ('n Lat. zinsvorm).
-
voetnoot132
-
onwinbare vastigheyd: onoverwinbare versterking; Titus: zie hiervoor: Klinckert vs. 7.
-
voetnoot136
-
den Ioden: de Jood (enkelvoud, of lezen de loden).
-
voetnoot137
-
stormgeveerte: stormgevaarte, werktuigen voor 't bestormen; mocht....: kon hier tegen aan; gelden: waard zijn.
-
voetnoot141
-
wierd: werd; voor de wellust...: voor de vreugde, de liefde van de mensen; 't Romeinse volk noemde hem: amor et deliciae generis humani (Suetoníus: Titus).
-
voetnoot144-145
-
Vespasiaen: de keizer en de vader van Titus Flavius Vespasianus; Domitianus: twede zoon van Vespasiaan; zie Dl. 1, blz. 538 op r. 1.
-
voetnoot146
-
daer: waar (n.l. bij 't zegefeest); midsgaders: alsook.
-
voetnoot147
-
de gouden tafel waarop de toonbroden werden neergelegd; d.i. de broden die aan God werden opgeofferd en die alleen door de priesters mochten gegeten worden (Uittocht 25:23-30).
-
voetnoot148
-
roede: staf; tempelstylen: pilaren van de verwoeste tempel; den gulden kandelaer: de goude zevenarmige kandelaar.
-
voetnoot149
-
wettafelen: de (stene)tafelen waarop de wet stond; heylighdommen: voorwerpen van de eredienst.
-
voetnoot150
-
statigh heromme....: met staatsie rond gevoerd werden; daer: waar.
-
voetnoot152
-
een gaepspel verstreckten: tot 'n kijkspel waren; haer versmaedheyd: hun smadelike toestand.
-
voetnoot153
-
verheerlijckten: nog groter luister bijzetten; deze.... zegefeest: dit zegefeest (feest was vroeger 'n de-woord).
-
voetnoot154
-
op huyden: heden; huyden 'n bijvorm van heden; de Arca Triumphalis of Titus-boog staat op 't hoogste punt van de Via Sacra. Via sacra: de heilige weg, die dwars over 't forum naar de tempel van Jupiter Capitolinus liep. Over deze weg hielden de zegevierende imperatoren hun triomftocht.
-
voetnoot155
-
boven de Kercke....: voorbij de kerk van S(ancta) Maria Nova (de nieuwe Sinte Marije); deze kerk is nu bekend als Santa Francesca Romana; boven: voorbij, zoals in te boven en nu nog bijv. boven Arnhem).
-
voetnoot156
-
Marmor de oorspr. Latijnse vorm van marmer.
-
voetnoot158-159
- Deze regels betekenen: De Senaat en 't Romeinse volk aan de goddelike Titus Vespasianus Augustus, zoon van de goddelike Vespasianus, en om de overwinning en om 't eeuwig.... (de woorden et ob victoriam et perpetvvm zijn me niet bekend, ik heb ze ook nergens kunnen vinden).
-
-
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: regel 163 pot., de oude uitgave heeft post. - r. 164 Patris, de oude uitgave heeft triae. - r. 166-167 intentatam, de oude uitgave heeft intenta.
-
voetnoot160
-
De volgende letteren: de daarop volgende letters.
-
voetnoot162
-
S.P. Q.R.: de bekende afkorting voor: senatus populusque Romanus; 't opschrift betekent: De senaat en 't Romeinse volk aan de Imperator Titus, Caesar Vespasianus Augustus, zoon van de goddelike Vespasianus, Opperpriester, volkstribuun, Imperator, aan de Vader des Vaderlands, aan hun vorst, die volgens de voorschriften en raadgevingen en onder de auspiciën van zijn vader, 't volk der Joden heeft onderworpen, en de stad Jeruzalem, die vòòr hem door alle veldheren, koningen en volken, of te vergeefs was aangevallen, of volstrekt onaangetast gelaten, heeft verwoest. (Jeruzalem was al verschillende malen ingenomen); imperator: 'n eretietel van overwinnende veldheren, iets dergelijks als 't tegenwoordige maarschalk.
-
voetnoot168
-
Zoo leegh: zo laag; aende: tot aan de sterren.
-
voetnoot170-171
-
zy wien.... zijn alle dingen tegen geweest, en hebben: aan wie.... hun zijn alle dingen tegen geweest, en ze hebben alles....; het al: alles.
-
voetnoot174
-
Koningh en Priesterlijcke Stad: koning- en priesterstad; aenvechtingen: aanvallen.
-
voetnoot176
-
Cunaeus: Petrus Cunaeus (1585-1638) hoogleraar in de letteren, staatkunde en 't recht te Leiden; door z'n scherpe hekeling in z'n boek over de H. Lubertus maakte hij zich zeer gehaat bij de gereformeerden, omdat hij er de Remonstranten in begunstigde. Hij schreef o.a. ook ‘Verhandeling over de Staat der Hebreeuwen’ in 't Latijn.
-
voetnoot179
-
tot der dingen oorsprongh: voor 't ontstaan van de dingen.
-
voetnoot180
-
ten bederve: om te verderven; de mond der waerheyd: Kristus.
-
voetnoot183
-
omgezwerft: omgezworven (bij Vondel zwak gebruikt).
-
voetnoot184
-
bloedigh en ellendigh: met bloedende wonden en in ellende.
-
voetnoot185-186
-
haer ouwderen: hun (voor)ouders; Zijn bloed....: dat hebben de Joden geroepen toen Pilatus zei: ik ben onschuldig aan 't bloed van deze rechtvaardige; gij kunt toezien (Mattheüs 27:24, 25).
-
voetnoot187
-
Aurelius Prudentius: hij is 'n Spanjaard van geboorte; had 'n eerambt bij keizer Theodosius, maar leefde later in de afzondering; hij is een van de beste Latijnse kristelike dichters, vooral in zijn liederen (± 350-403).
-
voetnoot193
-
stoel: zetel, woonplaats (stoel Latinisme naar 't Latijnse sedes).
-
voetnoot196
-
Besprenght: bespat, besmeurd; begangen: begane (begangen ouwere vorm van begaan).
-
voetnoot197
-
leep en over dweers: scheef en onvriendelik (leep: schuin, scheel, nijdig).
-
voetnoot198
-
als op het tooneel: op 't toneel (voor als vergelijk blz. 86 r. 70).
-
voetnoot200
-
als op het spoor: als op z'n voetspoor, als in z'n voetstappen, van heel dichtbij.
-
voetnoot202
-
Deze: Jeremias, de profeet; klaeghlieden: klaagliederen.
-
voetnoot205
-
Nebucádnezar: of Nabuchodónosor, een van de bekendste koningen van 't nieuw Babiloniese rijk. Kwam in 604 v. Kr. op de troon. Hij verwoestte in 586 Jeruzalem en voerde bewoners en tempelschatten mee naar Babilon; Die: David.
-
voetnoot206
-
de bloedstortinge....: 't bloedvergieten en de ergernis; Antíochus: Antiochus IV, Epíphanes de doorluchtige, kwam in 170 v. Kr. in Jeruzalem, verwoestte de tempel en de stadsmuren, en beval later op 't brandaltaar te offeren aan 'n afgodsbeeld en de Joodse eredienst uit te roeien (1 Machab. 1, 21-vlgg.; 2 Mach. 6).
-
voetnoot207-208
-
effen alzoo: evenzo; het...iammer: jammer ook nu nog de- en het-woord; de Dochter Sion: Sion, de Davidstad, de bergvesting, door David herbouwd en versterkt; ook de tempelberg wordt dikwels Sion genoemd; dochter Sion voor Sion, is 'n gewone Bijbelse verpersoonliking, vergelijk r. 231; Roomsche: Romeinse.
-
voetnoot209
-
Vespasiaen en Titus: zie voor Vespasiaan r. 144-145; voor Titus vs. 7 van de Klinckert hiervoor; vieren de uytvaert: gedenken plechtig de ondergang (de uytvaert vieren: 'n plechtige begrafenis houden).
-
voetnoot210
-
Mijn Zangeresse voor 't meer heidense: mijn zanggodin, m'n Muze.
-
voetnoot212
- Kristus schreide over de toekomstige ondergang van Jeruzalem (Matth. 23:37); onaengezien: ofschoon.
-
voetnoot213
-
in zynen vleesche: aan z'n lichaam; korts: kort daarna.
-
voetnoot216
-
zoodanigh wezende: die zo verheven is; roemen: getuigen van (van onze geringheid roemen, naar 2 Kor. 11:30).
-
voetnoot217
-
stuckwerck: onvolmaakt werk ('n stuk van 'n werk).
-
voetnoot218
-
de Latijnsche Treurspeelder: de Latijnse treurspeldichter, Seneca; Voor Vondel is hij in deze tijd nog dè treurspeldichter; overwonnen: overmand; Koninginne: Hecuba, in Seneca's treurspel Tróades (zie blz. 76 vs. 1).
-
voetnoot223
-
onze bedruckte Vorstinne: 't droeve Jeruzalem.
-
voetnoot227
-
Euripides de grote Griekse treurspeldichter (zie Dl. 1, blz. 472 op vs. 1).
-
voetnoot228-229
-
dingen nae den palm, dat is, om wie: dingen naar de palm, dat is er om wedijveren, wie; hooghdravender: verhevener; verhandelt: behandelt.
-
voetnoot230
-
niet leeger geadelt: niet lager geadeld, van minder adelike grootheid; de Phrygen: de Phrygiërs, 'n volk in klein Azië, dikwels als algemene naam voor de Trojanen; by haerlieden: bij hun (die oude heidense dichters).
-
voetnoot232
-
Minerve: Minerva, de Latijnse weerga van de Griekse Pallas Athene, de godin van de wijsheid en van de kunsten (in Troje stond volgens Homeros 'n beroemde tempel van Pallas Athene; zolang 't beeld van deze godin 't ‘Palladium’ in Troje was, kon de stad niet worden ingenomen.
-
voetnoot233
-
dat zesenveertighjarige getimmer: dat gebouw, waar 46 jaar aan gewerkt is; aller uytheemschen oogen: de ogen van alle vreemdelingen.
-
voetnoot234
-
in Syrien: naar Syrie: Judea, was toen 'n deel van de provincie Syrië; naar 2 Machab. 3 (2, 3 en 12), werd de tempel die na de terugkeer der Joden volgens 't verlof van Cyrus herbouwd was, in de hele wereld bewonderd; niet als: niets dan.
-
voetnoot236
-
bedeckt met goude Cherubynen: op de heilige bondskist waren aan de twee smalle zijden goude cherubijnen met uitgespreide vleugels; meer heylighdoms...: meer heilige voorwerpen, alle zo kostbaar mogelik, alle heel kostbaar.
-
voetnoot237
-
die den Israeliten weeck: die opzij week voor de Israëlieten; Jozuë en de Israëlieten trokken door de Jordaan, terwijl 't water stilstond en zich ophoopte (Jozuë 3:15-17).
-
voetnoot238
-
meerder: van hoger waarde; Xanthus: de bekende rivier bij Troje.
-
voetnoot239
-
Ilium: de vestingstad van Troje; Zy: de dichters van de oudheid, die de val van Troje bezongen hebben (Homeros, Euripides, Seneca e.a.).
-
voetnoot240-241
-
Hare Oversten: hun bevelhebbers, legeraanvoerders; voorbarighste: dapperste, voornaamste voorvechters; Agammemnon, Menelaus, Achilles en Pyrrhus: Griekse helden in de strijd voor Troje.
-
voetnoot242
-
strijdbare: dappere; al haer best: uit al hun best, zo goed ze kunnen.
-
voetnoot243-244
-
Laomedon, Priamus en Hector: Trojaanse helden; Iosua, Gedeon, David, Salomon: bekende aanvoerders en koningen in de Joodse geschiedenis.
-
voetnoot245
-
Amazone: de Amazonen, 'n mythies volk van krijgshaftige vrouwen dat aan de Noord-kust van Klein-Azië woonde; Penthesiléa: de koningin der Amazonen, bondgenote van Priamos tegen de Grieken; Débora en Iudith: beide deugdzame en heldhaftige vrouwen uit 't Joodse volk, die hun streek aan den ondergang ontrukten.
-
voetnoot246
-
brageren: roemen; Rhaeteesche heuvelen: 't gebergte Rhaetéum van 't landschap Troas (waarin Troje lag) bij de Hellespont.
-
voetnoot249-251
-
nae den vrolijcken stoel Gods opvoeren: naar Gods blije hemel opstegen (opvaren: omhoog gaan; stoel Gods: Gods hemel, zie blz. 91 r. 193); wederom: aan de andere kant; die verzierde twist: die verzonnen strijd voor Troje; rees uyt Paris oordeel: kwam voort uit Paris' oordeel; Paris had volgens de mythe, de beslissing wie van de drie godinnen Pallas, Juno of Venus de schoonste was, en dus de gouden appel zou ontvangen voor de schoonste bestemd door godin Eris (de twistgodin); hij wees die toe aan Venus; en zo berokkende hij zichzelf en z'n vaderland Troje de onverzoenlike haat van de beide anderen.
-
voetnoot252
- Venus had aan Paris de schone Hélena tot vrouw beloofd, als hij haar de appel toekende; Venus te gevalle: (Venus tot genoegen) tot genoegen van Venus.
-
voetnoot253
-
om de Keyzerlijcke gunst: de Joden riepen Pilatus toe: als gij deze (Kristus) vrijlaat, zijt ge geen vriend van de keizer (Joannes 19:12); gewaende: vermeende (niet-werkelike).
-
voetnoot254
-
pand: bewijs; de ander: Pilatus; leyde: legde.
-
voetnoot255
-
den betuyghden....: de uitdrukkelik verklaarde, de werkelike, levende zoon van God.
-
voetnoot256
-
als verschulde straffe van zijn mismaecktheyd: als verschuldigde straf voor zijn mismaaktheid (door de zonden die God op Hem gelegd had, omdat Hij zich had aangeboden) zie Isaïas 53:5, 6, 7; verschulde: verschuldigde; Cytheréa: Venus, de Cytheriese genoemd omdat zij volgens sommigen uit 't schuim der zee bij Kythéra was geboren.
-
voetnoot257
-
Ida: 't Ida-gebergte bij Troje, waar Paris 't oordeel uitsprak; wierd.... gedoemt: werd veroordeeld.
-
voetnoot259-260
-
de Zonne des heyligen Geestes: de openbaring van de H. Geest, de H. Schrift die ons dit alles van Kristus verhaalt; alle Heydensche sterren: de heidense gedichten.
-
voetnoot263
-
in het eynde: op 't eind (van 't treurspel); des zelfs: hiervan; bevolen laten: overlaten.
-
voetnoot265
-
opgesteken ooren: gespitste, scherp luisterende oren (opgesteken oorspr. vorm van opgestoken); gapende: open.
-
voetnoot*
-
In de tietel: Het inhoud: inhoud was vroeger ook 'n het-woord.
-
voetnoot2
-
opgehoopt: tot 't uiterste (hoogste) hadden gebracht.
-
voetnoot4
-
heeft.... geslapen: is hun veroordeling niet uitgebleven.
-
voetnoot7
-
den brand van tweespalt: 't vuur der tweedracht; beroerten: oproeren.
-
voetnoot8
-
slachtingen: veldslagen, moordpartijen; langhs hoe meer: al langer hoe meer.
-
voetnoot11
-
zynen zone: Titus; Iotápata 'n stad in Palestina; daer: waar; Iosephus: Flavius Josephus, de Joodse geschiedschrijver.
-
voetnoot14
- Galba stond met Otho tegen Nero op; toen Nero gedood was werd Galba keizer, en werd door toedoen van Otho vermoord in 69 n. Kr., daarna werd Otho keizer; maar hij werd op zijn beurt weer door Vitellius gedood, die zich door z'n troepen tot keizer liet uitroepen. Intussen was Vespasianus door de troepen in Palestina tot keizer uitgeroepen; deze drongen Italië binnen, versloegen 't leger van Vitellius, die bij de bestorming van Rome om 't leven kwam (70 n. Kr.).
-
voetnoot15
-
het gebied: de heerschappij; waerom: en daarom ('t Latijnse quare); de Roomsche Hoofdluyden: de Romeinse legerbevelhebbers.
-
voetnoot16
-
hem drongen: bij hem aandrongen; Keyzerdom: keizerschap; derwaerts: naar Rome.
-
voetnoot19
-
slaghoorde: slagorde (-oorde naast -orde zoals boord naast bord); in dry rotten...: in drie partijen vijandig tegenover elkaar verdeeld stonden; deylen de oorspr. vorm van delen.
-
-
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: regel 22, 23 in het 72. jaer, de oude uitgave heeft in het 72.
-
voetnoot20-21
-
Zeloten, zgn. ijveraars voor God en Zijn Wet, waren roversbenden die uit de door de Romeinen veroverde steden gevlucht, 't land afstroopten en Jeruzalem binnentrokken, waar ze door hun mooi voordoen eerst als 'n hulp tegen de Romeinen werden ontvangen, maar al gauw begonnen met de aanzienliksten te vermoorden en de tempel te onteren; Eleázar stond aan 't hoofd van de Zeloten, stelde zich ter verdediging tegen Johannes en Simon op in de tempel (zie Fl. Josephus' Joodse Oorlogen 5:1); Iohannes: Johannes van Giscala, 'n rovertype als Eleazar; na de inneming van Giscala plaatst hij zich aan 't hoofd van 'n partij in Jeruzalem. Hij verenigde zich met Simon, 'n zoon van Gioras (Giore = Gíorae: Latijnse vorm); de Joden hadden deze als 'n bevrijder van de dwingelandij van Joh. van Giscala ontvangen, maar met deze samen richtte hij nog 'n groter bloedbad aan dan de Romeinen zelf, die de stad belegerden; hadden... in: hielden bezet.
-
voetnoot21
-
het onderste....: de benedenstad (de Z.O. heuvel, vroeger Sion of Davids stad); het opperste....: de bovenstad (de Z.W. heuvel, 't oude Jeruzalem).
-
voetnoot25
-
berent: bestormd; belegert: z'n leger er om heen gelegerd; eerlange: weldra.
-
voetnoot26-27
-
stormen: bestormingen; met een muyr... bezet en besloten: met 'n muur omringd en afgesloten (omsloten); waerop: en daarop; onlydelycke: onverdragelike.
-
voetnoot28
-
burgerlijcke beroerten: oproeren onder de burgers; ontallijcke: ontelbare.
-
voetnoot30
-
te worpen: te werpen (worpen naast 't oorspr. werpen); een edel Ioffrouwe: 'n adelike vrouw; Ioffrouwe naast Juffrouw.
-
voetnoot31
-
onnoozel: onschuldig; dit wordt verhaald door Flavius Josephus: Joodse Oorlogen 6:21 en in Egesippus' Verwoesting van Jeruzalem 5:40.
-
voetnoot33
-
Priesterlijcke gebouwen: de gebouwen voor woning en bedieningen van de priesters in 't priestervoorhof, dat 't eigenlike tempelgebouw omringde.
-
voetnoot35
-
haer: zich; goedwilligh: zonder verzet.
-
voetnoot37
-
Herbstmaend: September; herbst-: herfst- (herbst uit 't Duits); overstad: bovenstad.
-
voetnoot39-40
-
over de verwonnene te plegen: om die tegen de overwonnenen te plegen; de hele zin: veel moedwil en wreedheid hebben de Romeinse soldaten tegen de overwonnenen bedreven.
-
voetnoot41
-
tot het aenstaende: voor 't aanstaande.
-
voetnoot43-44
-
verplichte.... met: beloonde hun dapperheid met de gewonnen buit en eervolle (eerlijcke) ambten (verplichten: verzorgen; zoals in 't middeleeuws en ons verplegen dat verwant is met verplichten).
-
voetnoot46
-
stelde: stelde aan; Overste van: bevelhebber over; bende: legioen.
-
voetnoot48
-
dewijl: omdat; de geschichtboecken: de geschiedboeken (geschicht, zie Dl. 1 blz. 472 op vs. 9).
-
voetnoot49
-
Simeon Christenbisschop: de kristenbisschop Simeon. Na de dood van de apostel Jacobus de Mindere werd z'n broer de heilige Simeon, bisschop van Jeruzalem; deze is op 120 jarige leeftijd in 107 gekruisigd; heylige vergaderinge: kristenschaar (heilige 't gewone woord voor kristen; aan Kristus gewijd).
-
voetnoot50
-
Godlijck antwoord: goddelik bevel; te: naar; als Iudea....: toen Judea wat tot rust gekomen was.
-
voetnoot52
-
Christelijcker wyze: op kristelike wijze; leerlijck: leerzaam.
-
voetnoot53
-
verziert: verzonnen, verbeeld; hij.... wederkeerende: toen hij met de zijnen terugkeerde.
-
voetnoot59
-
uyt Iosephus: uit Flavius Josephus' Joodse Oorlogen boek 2, 3 enz. (al die sijfers horen bij ‘boeck’ in de volgende regel: 2e boek enz.); Egesippus: Hegesippus' Verwoesting van Jeruzalem; Eusebius: bisschop van Cesarea in de 4e eeuw, de vader van de kerkgeschiedenis. Hier wordt bedoeld z'n Chronica waarin hij de geschiedenis der Joden verbindt met die van de andere volken.
-
voetnoot60
-
Carion: Lod. Carrion, geb. in Brugge 1547, hoogleraar in Leuven, gest. 1595; hier wordt bedoeld 't 3e boek van Antiquarum lectionum commentarii tres enz.
-
-
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 12 baer, de oude uitgave heeft haer.
-
voetnoot*
-
In de tietel: Rabbynen: priesters, schriftgeleerden.
-
voetnoot1
-
De Rey uws Priesterschaps: de schare van uw priesters, al uw priesters.
-
voetnoot2
-
Doen: toen; ermen: zuidelike bijvorm van armen.
-
voetnoot6
-
In 's Hemels gulden schoot: in 't goude verblijf van de hemel, in de goude hemelwoning; recht op houd: rechtvaardig omhooghoudt.
-
voetnoot7
-
Ophirisch: van Ophir, 'n goudrijk land in Zuid Arabië naar men meende (zie Dl. 1, blz. 444, vs. 385), waarschijnlik lag 't in Indië.
-
voetnoot11
-
op heyl'ge dremp'len: op de heilige terrassen (van de tempel), in de heilige tempel, dus: ze meenden zich veilig, omdat ze de (enige) tempel van de ware God hadden (zie vs. 14).
-
voetnoot12
-
baer: openlik; wat.... al: wat al plagen.
-
voetnoot13-14
- En dat aan de bozen (Boosheyd) machtige muren en tempels die ze in schijnheiligheid vereerden, niet konden dienen tot verdediging (borstweer) tegen Gods wraak; (geweld: macht).
-
voetnoot*
-
Door een is 't nu voldaen: letterkeer van Vondels naam, zie Dl. 1, blz. 476, onderaan.
|