De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 73]
| |
Vier vvterste.aant.aant.Ga naar voetnoot*De dood is algemeen, wie isser oyt gebleven?Ga naar voetnoot1
Hoe arm, hoe rijck van schat, elck loopt haer in't gemoet,Ga naar voetnoot2
D'een is zy bitter gal, den and'ren honigh-zoet,
Wel hem die sterven leert en soeckt een beter leven.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
2 't Verstorven graen verrijst, 't en blijft niet wegh gescholen,Ga naar voetnoot5
Soo'n doet de mensch oock niet, diens lichaem van den doonGa naar voetnoot6
Van nieus besielt, verschijnt voor God en 's menschen Soon,Ga naar voetnoot7
Die 't vierschaer self bekleed, en 't vonnis is bevolen.Ga naar voetnoot8
3 Wee! wee der bosen roth! hoe wilt de ziel doorsnydenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Des geens die als een bock ten slincker zyde staet:Ga naar voetnoot10
Als Christus dond'ren sal met een vergramt gelaet,
Vermaledyde gaet, gaet ghy vermaledyden.Ga naar voetnoot12
4 O drymael witten dagh! wel saligh die mach hoorenGa naar voetnoot13
Aen Christi rechter hand die lieffelijcke stem:
15[regelnummer]
Komt hier en erft u Kroon in 't Nieu Ierusalem,Ga naar voetnoot15
Gebenedyde komt, komt hier mijn uytverkoren.Ga naar voetnoot16
|
|