De werken van Vondel. Deel 2. 1620-1627
(1929)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 101]
| |
De Treurspeelders zijn deze:Ga naar voetnoot*Iosephvs, een dapper Voorvechter der Ioden.Ga naar voetnoot+ Titvs de Keyzer.Ga naar voetnoot+ Librarivs Rothmeester.Ga naar voetnoot+ De rey van Roomsche Soldaten.Ga naar voetnoot+ De dochter Sion.Ga naar voetnoot+ De rey van StaetIonffren.Ga naar voetnoot+ De rey van Ioodsche Vrouwen. De rey van Iodinnen in 't algemeen. Phineas Priester. De rey van Priesteren. Terentivs Hopman.Ga naar voetnoot+ Fronto Drossaert.Ga naar voetnoot+ Simeon Bisschop van Ierusalem. De rey van Christenen. Gabriel een Engel. | |
[pagina 102]
| |
Hiervsalem Verwoest.
| |
[pagina 103]
| |
Des geens, die Goddeloos den zonden welfde een brugh.Ga naar voetnoot12
Ghy hebt Ierusalem haer strengheyd mogen voelen,Ga naar voetnoot13
Als ghy haers gramschaps gloed met 't purper most verkoelenGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Dat van uw lenden droop, en langhs uw boezem zeep,Ga naar voetnoot15
Als u van pijn en smerte een hertvangh 't hert beneep.Ga naar voetnoot16
Ach lyden! lyden ach! ick moet afdwa'en en droogenGa naar voetnoot17
Myn aenzicht steeds aen vocht van myn bekreten oogen,Ga naar voetnoot18
Wanneerme in 't weecke breyn een waessem dick opschiet,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Uyt mijn beklemt gemoed geperst van groot verdriet,Ga naar voetnoot20
Verdriet, dat voor een dood my pijnt met duyzend doodenGa naar voetnoot21
Zoo vaeck ick my verbeelde het treurspel van de Ioden.Ga naar voetnoot22
Verryst o Daniel! en roert uw kouwd gebeent',Ga naar voetnoot23
Die in uw ziel voor lange hebt onzen val beweent,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Als ghy man Gods! zo diep ginght in d'afgronden vissen,Ga naar voetnoot25
En waden inde zee van Gods geheymenissen:
Komt troost d'ontschaeckte maeghd van Sion afgetreurt,Ga naar voetnoot27
Want zoo ghy 't hebt gespeld, zoo viel haer 't loth te beurt:Ga naar voetnoot28
Komt wascht haer tranen af, want yslijck, en wanschapen
30[regelnummer]
Gaept haer verwoestingh nu, en dreyght te blijven gapen.Ga naar voetnoot30
Wy zynder eens geweest, met Iuda is 't gedaen,Ga naar voetnoot31
En Sions grondvest grynst mismaeckt den Hemel aen:
Des Heeren heylighdom ach! ach! 't gaetme aen de zinnen,Ga naar voetnoot33
| |
[pagina 104]
| |
Ter hellen neergezackt is met zyn hooge tinnen.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Helaes! Ierusalem, gedoemt ten zweerde, en vyer,Ga naar voetnoot35
Uw hooghmoed is gedaelt, uw zonden staen u dier,Ga naar voetnoot36
Uw zonden staen u dier, uw hooghmoed is gevallen,
En ghy light onder 't puyn begraven van uw wallen.
Had 't avontuyr van 't loth doch te IotapataGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Mijn leven niet verschoont, als ick zoo na, zoo naGa naar voetnoot40
Stond op 's doods oever, zoo gereed om te verdrencken,Ga naar voetnoot41
En afgestre'en mijn ziel aen 't Vaderland te schencken;Ga naar voetnoot42
Zoo had ick niet gehoort hoe hemel, aerde, en zeeGa naar voetnoot43
Verzuchte, als Iacobs huys beweeght wierd van zyn stee:Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Fy! dat ick voor 's doods schicht so angh was en verschrocken,Ga naar voetnoot45
Doen in dat gapende hol, die zweerden uytgetrockenGa naar voetnoot46
My dreyghden, als ick d' een met smeken noch ophiel,Ga naar voetnoot47
En d'ander aengreens dat hem 't hert en 't stael ontviel.Ga naar voetnoot48
Waerom maeckte ick myn graf niet in die afgronds kolcken,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
En liet aen 't lemmer koud myn warme bloed niet stolcken?Ga naar voetnoot50
Waerom volghde ick niet nae myn kryghslie voorgetre'en,Ga naar voetnoot51
| |
[pagina 105]
| |
Doen van die moord ontsloop Iosephus, en noch een?Ga naar voetnoot52
Iosephus, die noch most in der Romeynen handen
De ced'ren van ons kerck zien blaeck'ren en zien branden.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
't Is waer, ick sleyp geen boey, noch quyn in slaverny,Ga naar voetnoot55
Want daer toe 's Keyzers hert te zeer hanght over my:Ga naar voetnoot56
Hy viert myn hoogh geslacht, en wil met lompe kluyst'renGa naar voetnoot57
Noch 't Koningschap in my, noch 't Priesterdom ontluyst'ren:Ga naar voetnoot58
Hy weet wat wijsheyd ick doorsnuffelde in myn jeughd:Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Hoe Galilea kan getuygen van mijn deughd
En vroomheyd, die hy toetste in d' uyterste benoutheyd:Ga naar voetnoot61
Hy ziet myn jaren aen, en eert myn statige ouwdheyd:Ga naar voetnoot62
Dit ken ick, en 't is waer: maer zal my zulcx van druckGa naar voetnoot63
Ontslaen, als ick gedenck der stammen ongeluck?
65[regelnummer]
Als ick een handvol zie van onze AbrahamytenGa naar voetnoot65
Gespaert tot leyder leet haer hert te bersten kryten?Ga naar voetnoot66
Zoo ben ick wel ontaerd, en inden grond verzetGa naar voetnoot67
Van d' yver, die myn ziel verplichte aen Moses wet:Ga naar voetnoot67-68
Maer neen, eer zy myn faem in Israël gelastert:Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Eer hou my Iacob voor zyn speelkind en zyn basterd:Ga naar voetnoot70
Eer lochen God 't verbond, bezegelt als ick heesch
Van schreyen, d' achtste dagh besneen wierd aen myn vleesch,Ga naar voetnoot71-72
Eer ick een mate stelle, of voor myn dood laet endenGa naar voetnoot73
| |
[pagina 106]
| |
Den rouwe, die ick scheppe uyt Israels ellenden.
75[regelnummer]
Light my dan noch aen't hert zo na de droeve staetGa naar voetnoot75
Van 't lieve Vaderland, hoe is dan zulcken haetGa naar voetnoot76
Op myn onnoozelheyd gebraeckt, en uytgespogen,Ga naar voetnoot77
En uyt myn zuyv're borst zoo veel vergifs gezogen?Ga naar voetnoot78
O Zon! die zonne en mane en sterren schenckt haer licht,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Die d' helsche duysternisse ontdeckt met uw gezicht,Ga naar voetnoot80
Die d' afgrond van het meyr met d' appels van uwe oogenGa naar voetnoot81
Verraed, en by den neck geveynstheyd grypt en logen:Ga naar voetnoot82
Ick dage u heylighlijck, en bidde u dat ghy tuyghtGa naar voetnoot83
Of ymands dreygement, of gunst mijn vroomheyd buyght:Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
En dat uw boosheyd, die om wraeck riep, ghy Tyrannen!Ga naar voetnoot85
Die tegen 't vaderland de ketens hield gespannen,Ga naar voetnoot86
My toon waer na 'swets eysch ick heb mijn recht verbreuckt,Ga naar voetnoot87
Of waer 't eenvouwdigh kleed is van mijn trouw gekreuckt.Ga naar voetnoot88
Hoe dickmael naderde ick uw veel bestormde veste
90[regelnummer]
Om af te stuyten 't ramp van 't algemeene beste,Ga naar voetnoot90
En bood uyt 's Keyzers naem u hulde, en vrundschap aen,Ga naar voetnoot91
Helaes! maer al om zunst, het water lietmen staen,Ga naar voetnoot92
Men keerde hem niet om 't vuyr des ondergangs te blusschen,Ga naar voetnoot93
| |
[pagina 107]
| |
Men vloeckte, en quetste my al razende ondertusschen:
95[regelnummer]
Mijn ouwd'ren levens zat, wat onderstaet de wrock,Ga naar voetnoot95
Of schaemt den haet zich niet? die wierpmen inden stock.Ga naar voetnoot96
Maer isser wel een stuck te schendigh aen te rechtenGa naar voetnoot97
Voor die uyt Sions kerck als uyt een roofslot vechten?Ga naar voetnoot98
Voor die, wiens dolheyd kan noch moord, noch roof verzaen?Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Voor die haer ving'ren aen 't gewyde dorven slaen?
Voor die in 't heylighdom als tygerdieren brullen,
En 't hooge koor met bloed, en versche lycken vullen?Ga naar voetnoot102
Wat helpet! wonder is 't, hoe God zo lange draeghtGa naar voetnoot103
Een boosheyd opgehoopt, daer van den Hemel waeght:Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
't Is wonder noch dat God haer quaed niet vroeger strafte,
Als elck Kerckschender dol hem als een hond aenblafte.Ga naar voetnoot106
Hebt van verdiende loon nu overvolle maet,
En zwaerder wege uw straffe als uw bedreven quaed,
Vervloeckte Simeon, Ioannes twists aenblazer,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Zeloters, Salems pest, heyloozen Eleazer,Ga naar voetnoot110
Die ghy te gader zyt verraders van die stadGa naar voetnoot111
Dien d'Hemel als zyn bruyt zich uytgelezen had:Ga naar voetnoot112
't Onschuldigh bloed, dat hier gestickt is in zyn wapen,Ga naar voetnoot113
Hou steeds uw bleeck gebeente onrustigh zonder slapen,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
En d'Echo, die in 't woeste hier is de nachtegael,Ga naar voetnoot115
Tot wraeck uw schimmen weck des nachts wel zevenmael:
Of schepty noch de locht, en zieltooght als gevangen,Ga naar voetnoot117
| |
[pagina 108]
| |
Zoo schroeymen u het hert met gloeyendige tangen,Ga naar voetnoot118
Of bouwe een ander hel, die, ick weet naulycx hoe,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Gerabraeckt houde u ziel, en laet geen sterven toe.Ga naar voetnoot120
't Bouwvalligh Isr'el, nu 't vernielt is met zyn stammen,Ga naar voetnoot121
Door zweerd, pest, hongersnood, en aengesteken vlammen,Ga naar voetnoot122
De ruyter rijck van roof zijn wonden zich getroost,Ga naar voetnoot123
De schildwacht afgebraeckt, ontharnascht word verpoost,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
De stormbock blutzens moe' verpaystert wat zijn hoornen,Ga naar voetnoot125
En 't Roomsch veldteecken zwiert te dertel van de toornenGa naar voetnoot126
Die Titus heeft verschoont, op dat noch langh na hemGa naar voetnoot127
Elck weet waer Roome liet 't verwoest Ierusalem,
De tenten zijn vol vreughds, vol juychens, en bazuynen,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Men vlechter niet dan palm, en lauwer, om de kruynenGa naar voetnoot130
Der helden te beslaen met kranssen altyd frisch,Ga naar voetnoot131
En rust zich ten triumph, die maer een voorspel isGa naar voetnoot132
Van deze zegefeest, die aenstaet, daer gaet schurenGa naar voetnoot133
De Tyber blanck van stroom de Keyzerlycke muren:Ga naar voetnoot133-134
135[regelnummer]
Maer ons twaelfstammig volck, een hoopken, dat noch 'tzwaerd
De pest, de dood, het vuyr, en d'honger heeft gespaert
Tot allerhande smaed, op haer triumphs geruchten
| |
[pagina 109]
| |
Te deerlijck wedergalmt, en antwoord met verzuchten,Ga naar voetnoot137-138
Hoopt treurigh klacht, op klacht, en steent zyn hert in twee,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
En is gelyck de geen die in de wilde zee
Na schipbreuck schrylings op den mast noch 't lyf wil bergen,Ga naar voetnoot141
Dryft tusschen klippen heen, en ziet geen oevers nergen,Ga naar voetnoot142
Dryft tusschen vreeze en hoop, zwemt tusschen hope en vrees,
Zoo zwerft Iudea nu, die vaderlooze wees:
145[regelnummer]
O Vader! haers erbermt: slaet 't aengezicht eens neder,Ga naar voetnoot145
Die ghy de baren temt, de blixems, en t' onweder,Ga naar voetnoot146
Temt 's vyands razernye, en koelt, en lescht den brandGa naar voetnoot147
Die van 't woest kryghsvolck heeft geschroockt het ingewand,Ga naar voetnoot148
Dat Isacx overschot geen ramp meer op zich lade,
150[regelnummer]
Dewijl ghy 't nu beveelt der Heydenen genade.Ga naar voetnoot150
TITVS de Keyser. LIBRARIUS Rothmeester.
Titus:
Het noodgeheym der Goon heeft uytgediend ten lesten:Ga naar voetnoot151
Vermorseld zijn in puyn de steygerende vesten,Ga naar voetnoot152
En van 't vervloeckt geslacht, zijns levens zat en moe,Ga naar voetnoot153
Is uytgeruckt de boom tot aen den wortel toe.
155[regelnummer]
Zoo Griecken afgestre'en, met d'uytvaert der TroijanenGa naar voetnoot155
Zich ter onsterflijckheyd den wegh vermocht te banen,
Daer nae thien jaren strijds noch eerst een zwanger peerdGa naar voetnoot157
Den brand van 't oorloog dempt, en niet de deugd van 't zweerd,Ga naar voetnoot158
Wat heeft dan d'hemel tot besoldinge behoudenGa naar voetnoot159
| |
[pagina 110]
| |
160[regelnummer]
Daer Titus vroomheyd mede is nae verdienst vergouden?Ga naar voetnoot160
Door wien zoo diep gegronde, en hemelhooge stad,Ga naar voetnoot161
Als met een oogenwenck, geblixemt is zoo plat,Ga naar voetnoot162
Dat hy, die nae hem komt, heeft licht'lijck af te metenGa naar voetnoot163
Hoe eenen leegen val 't hoogh klimmen leert vergeten:Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Daer by, wat straffe hem dreygt die d'heyl'ge wetten breeckt,
De majesteyten quetst, en aen den prickel steeckt.Ga naar voetnoot166
Lof Goden voor uw gunst, die in zoo groote allarmen
Als taeije zeen'wen waert aen 's Roomschen veldheers ermen,Ga naar voetnoot168
Dat zijn ontscheede stael noyt keerde moede en mat,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Als droncken vanden bloede, en van 't doorkerven zat:Ga naar voetnoot170
Dat zijn gespannen peze hy stout en onverschrocken,Ga naar voetnoot171
Noyt heeft vergeefs gelost, noch ydel ingetrocken,Ga naar voetnoot172
Voor dit verleyd gespuys in 't stof begraven lagh,Ga naar voetnoot173
En 't overblijfzel droef dit droevigh schouwspel zagh.Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
My dunckt dat ick verneem de faem, die uytgelatenGa naar voetnoot175
Laet klincken haer trompet te Roome langhs de straten:
Daer, als de vader dut, voor 't weerdste pand bezurght,Ga naar voetnoot177
Zy op de toornen daelt van 's Keyzers hoogen burght,Ga naar voetnoot178
En streckt Vespasiaen, om Titus half verlegen,
| |
[pagina 111]
| |
180[regelnummer]
Een bood van deze feeste en onverwachten zegen.Ga naar voetnoot179-180
O Hercules! hy zwijmt, hy flaeuwt, de gryze man,Ga naar voetnoot181
Om dat al t'effens niet zijn vreughd uytbersten kan:Ga naar voetnoot182
Maer als d'ontschoten verwe hy weder heeft bekomen,Ga naar voetnoot183
En opschiet als een die ontwaeckt uyt zoete droomen.Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Zijn, zeght hy, dan de Ioon gesneuveld door de deughdGa naar voetnoot185
Van 't yzer en van 't stael van ons Romeynsche jeughd?Ga naar voetnoot186
En mocht dat vast Kasteel met onbeklimb're muren,Ga naar voetnoot187
En Krijghslie telleloos niet langer ons verduren?Ga naar voetnoot188
Zoo mogen heden wy, met glori overla'en,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
By Caesar sterrenwaerts nae 't huys der helden gaen:Ga naar voetnoot190
Zoo zaghmen eer Iuppijn toerusten om te stryden,Ga naar voetnoot191
En in d'ontstelde locht den Adeler beschryden,Ga naar voetnoot192
Van waer hy ongedreyghd dien, die hem smaed aendeed,Ga naar voetnoot193
Tot polver en tot gruys met zynen blixem smeet.Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Recht zoo 't den reuzen ging, als zy haer krachten proefden,Ga naar voetnoot195
En met den schouwd'ren trotz de bergen opwaerts schroefdenGa naar voetnoot196
Nae 's hemels zolderingh, heel ijslijck aen te zien,Ga naar voetnoot197
Om uyt vermetel breyn den Goden 't hooft te bi'en:Ga naar voetnoot198
| |
[pagina 112]
| |
Zoo ginght dees muyters, die uyt dwaesheyd ingenomen,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Haer kanten tegen 't Rijck van 't wijd beroemde Roomen,
Dat steeds uytsteeckt een borst met roemzucht opgevuld:
Dat aengedane smaed noch muyterije duld:
Dat strijdb're Pallas, met haer speer eens te verzwicken,Ga naar voetnoot203
Doet ziddren 'swerelds kreyts, gedoodverwt door 't verschricken:Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
d' Ontzichb're en preutsche maegd, noyt wapendragens moe',Ga naar voetnoot205
Ick zie zy lonckt op my, my dunckt zy knickt my toe,Ga naar voetnoot206
Aen 't schudden van 'thelmet, aen 'tzwaeijen van haer pluymen,Ga naar voetnoot207
Uyt blyschap, dat ick doe haer heyl'ge troonen ruymen
Een wederspannigh aes, dat uyt vervloeckte nijdGa naar voetnoot209
210[regelnummer]
Haer kroon, en zetel had ontluystert, en ontwijd:
Zy draeyt een hemelkloot, en overstaert haer heldenGa naar voetnoot211
Die zy vergode, om datze haer lijf, en leven steldenGa naar voetnoot212
Voor 't schaecken van haer eere: haer hert bekommert, berntGa naar voetnoot213
Uyt danckbaerheyd, om my te plaetzen in 't gesternt':Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Wijdheerschende Godin! waer zuldy Titus zetten?Ga naar voetnoot215
Die met uws vyands breyn, en bloed zijn harnasch smetten,Ga naar voetnoot216
Doen met geheven erm hy 't ijzer knerssen de',Ga naar voetnoot217
En kloof door stalen helm hem 't beckeneel in twee,Ga naar voetnoot218
Dat hy gesneuveld, viel uyt stegelreep, en zadel,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Die ons braveren wou met zynen basterd adel?Ga naar voetnoot220
| |
[pagina 113]
| |
Help Iupiter! hoe word mijn ziel van vreughd geperst,Ga naar voetnoot221
Wanneer 't geheughnis van 't verle'en mijn geest ververscht,Ga naar voetnoot222
Als mijn gedachten zijn met malen overladenGa naar voetnoot223
Van dezes rechterhands onvergeleken daden,Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Waer door ick menighmael 's doods daggesteeck ontgingh,Ga naar voetnoot225
Gedurende het tempeest van dees belegeringh.Ga naar voetnoot226
Als weerloos ick, om stads gelegentheyd t'ontblooten,Ga naar voetnoot227
Eer ick mijn leger sloegh, quam trots vooruytgestooten,
Gevolght van zestighmael thien ridders op den draf,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Ziet een verborgen lage, ontrent Helenen graf,Ga naar voetnoot230
Haer schoonst' ziende, onverwacht my heeft op't lijf gesprongen,Ga naar voetnoot231
En vanden schoonsten hoop Rijcxed'len afgedrongen:Ga naar voetnoot232
De vyand dreyghtme aen d'een, de stad aen d'ander zy,
Wat gaet de Veldheer aen? de nood eyscht dat hy stry:Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
De sabel girst van le'er, als kolen d'oogen branden,Ga naar voetnoot235
Al worstelende hy breeckt door 't midden der vyanden:
Recht als de leeuw (wanneer de jagers op haer luymGa naar voetnoot237
Opdond'ren als hy is omcingeld op het ruym)Ga naar voetnoot238
Zich vindende benaeuwt, versmaed der winden snorcken,Ga naar voetnoot239
| |
[pagina 114]
| |
240[regelnummer]
Worpt voncken uyt 'tgezicht, ziet knodzen aen, noch vorcken,Ga naar voetnoot240
Laet d'achterkiezen zien, brult met beschuymde muyl,Ga naar voetnoot241
En stuyft door 't lompe tuygh met eysselijck gehuyl:Ga naar voetnoot242
Zoo red zich Titus oock, of d'haet hem schoon terwylenGa naar voetnoot243
Groet met een hagelbuy van uytgelaten pylen:Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Als of in 's afgronds poel hy met den PeleaenGa naar voetnoot245
Gedoopt was, om ter nood de wonden te versma'en:Ga naar voetnoot246
Als of de schildknaep van Iuppijn, door dondervlagen,Ga naar voetnoot247
Door hagel, wind, en storm, is wel gewoon te dragen
Den blixem, die vaeck scheurt de rotzen gul van 't schuym,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Terwijl hy schadeloos verzenght noch schacht, noch pluym.Ga naar voetnoot250
Ben ick de Krijghsgod niet? die groeijende inde wapen,Ga naar voetnoot251
Antonia den borght, terwijl de Ioden slapen,Ga naar voetnoot252
Beklim, en drijfze in 't Koor van haer gewyde plaets?Ga naar voetnoot253
En groet met veldgeschrey den koets des dageraeds?Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Heeft niet dees rechterhand, den onderaerdschen ryckenGa naar voetnoot255
Met twalef schichten, toegezonden zoo veel lycken?Ga naar voetnoot256
Maer waer toe monster ick myn deughden altemael?Ga naar voetnoot257
Laet tuygen van myn deughd die schaerden van mijn stael:Ga naar voetnoot258
| |
[pagina 115]
| |
Laet tuygen van myn deughd zoo veel gebroken lanssen:
260[regelnummer]
Laet tuygen van myn deughd die neergestegen transsen:Ga naar voetnoot260
Laet tuygen van myn deughd dat kerckhof bangh van doon:Ga naar voetnoot261
Laet tuygen van myn deughd die naklangh droef van toon:Ga naar voetnoot262
Laet tuygen van myn deughd die opgegraven straten:Ga naar voetnoot263
Laet tuygen van myn deughd de roof van mijn soldaten:Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Laet tuygen van myn deughd de smoock, het puyn, het vyer,Ga naar voetnoot265
En d'Adeler, die zweeft in 't veld van ons banier:
Laet tuygen van myn deughd dees gapende quetzuren,
Eerteeckens, die ick kreegh in 't stormen op de muren.Ga naar voetnoot268
Librarius:
Aertzveldheer, wie ontkent, wie roept niet uyt, dat ghy,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Als 't klevende cement van deze MonarchyGa naar voetnoot270
Den grondvest t'zamen houd? die anders licht mocht zackenGa naar voetnoot271
En scheuren, overmids zy met te zware packenGa naar voetnoot272
Van Rijcken gaer gestouwt ondraegh'lijck is verla'en,Ga naar voetnoot273
Wie ziet niet dat ghy aerd nae die Vespasiaen,
275[regelnummer]
Die ons 't gezicht uytsteeckt met 'tweerlicht van zijn kroonen?Ga naar voetnoot275
Zijn gulde scepters stroyt, en doolt in al de troonenGa naar voetnoot276
Die voor hem open staen, van 't helder dagende oost,
Tot daer de post van 't licht vermoeyt in schaeuw verpoost?Ga naar voetnoot278
O spruyt! die antwoord dien, waer uyt ghy zijt gesproten,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Wat zyn zoo heerlijck hier wel treflijck opgeschotenGa naar voetnoot280
De telgen van uw deughd, in spyt van kryghs tempeest:Ga naar voetnoot281
| |
[pagina 116]
| |
Wat is uw bloeyzel ons een zoete vreughd geweest,Ga naar voetnoot282
Een zoete vreughd geweest uw bloeyzel, dat van bovenGa naar voetnoot283
Gezegent, gaet het Rijck een Rycken oeghst beloven:Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Gezalight is die 't ziet, maer zaliger die tyd
Wanneer na 't zwanger gaen de vrucht tot rijpheyd dyd.
Hoe dickmael hebben wy hoplieden met ons allen,Ga naar voetnoot287
Als ghy in 't harnasch blonckt, gereed om op de wallen
Voor op te klimmen, u al smeeckende gebeen:Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Hoe nu doorluchtigh Vorst? hoe nu, waer wildy heen?
U wagen op den muyr? voorbarigh in 't opsteyg'ren?Ga naar voetnoot291
Dat dulden wy geensins, dat 's tyd als wy 't u weyg'ren,Ga naar voetnoot292
Wiens leven buyten scha kan slyten van 't gemeen,Ga naar voetnoot293
't Gemeen, wiens troost en heyl hanght aen uw heyl alleen:Ga naar voetnoot293-294Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Vaeck een vervlogen punt kan d'aldervroomste oock letten:Ga naar voetnoot295
Dus wilt uw ziel zoo licht niet inde waeghschael zetten,
Dat ghy d'ondanckbare aerd bebloed mocht sprenck'len rood,Ga naar voetnoot297
En dit boosaerdigh volck doen juychen in uw dood:
Als 't met d'hooftpylaer, en den Atlas neer te vellenGa naar voetnoot299
300[regelnummer]
't Roomsch Capitolium verzincken zagh ter hellen:Ga naar voetnoot300
Weert Hemel! weert dien val: en met wat reens beleedGa naar voetnoot301
Zou voor uws vaders troon onze onschuld zyn bekleed?Ga naar voetnoot302
Verschoont ons dan in u, o Prince goedertieren,Ga naar voetnoot303
Uw deughd bralt op den toutz ghy mooght met eeren vieren.Ga naar voetnoot304
| |
[pagina 117]
| |
Titus:
305[regelnummer]
Cieraet myns Ridderschaps, uw zorge, uw wackerheydGa naar voetnoot305
Voor 't heyr, voor 's Keyzers heyl, die zyn als ingeheytGa naar voetnoot306
In 't middelpunt myns ziels: myn noodhulp, 't is zo verreGa naar voetnoot307
Dat ick 't sla inde wind, dat eer de morgensterreGa naar voetnoot308
Opduyckende uyt de zee, eer klaerder glans aenbreeck,Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Haer vlechtsnoer weyg'ren zal haer tuyten zilverbleeck:Ga naar voetnoot308-310
Eer zal de frissche dauw aflaten van te drupp'lenGa naar voetnoot311
Op nucht're kruyden, die ververscht van blyschap hupp'len,Ga naar voetnoot312
Eer 't onvergolden blijft, of eer ick 't loon ontruckGa naar voetnoot313
Hem, die lidteecken brenght van eenigh heldenstuck.Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
Een Maerschalck die te vreck, en traegh is in 't vergeldenGa naar voetnoot315
Bluscht uyt de dapperheyd van d'onverschrocken Helden:
En wy Monarchen zelve, op hoop van rycken buyt,
Om purper fyn van draed en scepters trecken uyt,Ga naar voetnoot318
Gaen ploegen woeste zeen, en ongebaende steenen:Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Vermeest'ren 't uytheemsch volck, dat aerzelt voor ons henen:Ga naar voetnoot320
Zoo prickelt ons een lust, om onbeheerscht alleenGa naar voetnoot321
Ghelijck Iuppyn om hoogh te dond'ren hier beneen.Ga naar voetnoot322
| |
[pagina 118]
| |
Librarius:
Indien uws hoogheyds ziel schiep ergens haer genoegenGa naar voetnoot323
Uyt diensten, die misschien wy u verplicht opdroegen:Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Of isser yet verschuld, hoewel een goed SoldaetGa naar voetnoot325
Met eeden aen zyn heer al naeu verbonden staet,
Duld, dat ick op uw deughd mijn bloodigheyd magh enten,Ga naar voetnoot327
Waer ghy 't verhemelt gaet uytspannen van uw tenten:Ga naar voetnoot328
Duld, dat de lommer my van uw laurieren deck,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Waer ghy den vyand veeght het lemmer door den neck:Ga naar voetnoot330
Waer uwen stormbock dreyght met zyn metalen hoornenGa naar voetnoot331
Te mortelen den voet, en borstweer vande toornen:Ga naar voetnoot332
Ick droom om geen soudy noch and'ren palm als dit,Ga naar voetnoot333
Dat my het stof bekruyze als ghy te peerde zit.Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
De kryghslie zijn in een geluckige eeuw geschapen
Als haren hooftman bromt en uytsteeckt in zyn wapen,Ga naar voetnoot336
Dat helpt haer bloed aen 't zi'en, en stoockt zijn krachten op,Ga naar voetnoot337
Dat het zyn schuym opwerpt uyt eenen vollen krop,Ga naar voetnoot338
En schielyck overzwalpt: laet zijn ontsteldheyd merckenGa naar voetnoot339
340[regelnummer]
Hoe zeer men 't dwingen wil in zyn bestemde percken.Ga naar voetnoot340
Dat 's d'oorzaeck eer van Mars! dat ons Romeynsche jeughdGa naar voetnoot341
d'Hooftslapen u omvlecht, en roemt dat door uw deughd
| |
[pagina 119]
| |
Deze Hydra light gedempt, geschroeyt, en omgekomen,Ga naar voetnoot343
Die een Alcides eyschte, en Hercules van Roomen.Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Dien Typhon is gekneust, die reutelt noch van spyt,Ga naar voetnoot345
En zwavel, vuyr, en smoock uyt zijn neusgaten smyt.Ga naar voetnoot346
Zo oyt ons Ridderschap had schoone buytekanssenGa naar voetnoot347
Doen Hannibal ontvlood: een hertvangh 't groot Numanssen,Ga naar voetnoot348
En 't ouwd Carthago smeet ter aerden na veel twist',Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Dat van ons Scipions elck een te spreken wist':Ga naar voetnoot350
Zoo oyt ons kryghsvolck klom geluckigh over d'AlpenGa naar voetnoot351
Zoo wyd de Rhyn zijn strand gaet weerzyds overzwalpen:Ga naar voetnoot352
Passeerde als in slaghoorde het Pyreneesch geberght':Ga naar voetnoot353
Daer Vranckrijck Caesar bracht de sleutels ongeverght:Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Bedwongh van wereld afgeschovene BrittoenenGa naar voetnoot355
| |
[pagina 120]
| |
Den Roomschen Tyber met haer manschap te verzoenen:Ga naar voetnoot356
Of, om te lesschen uyt het smoocken vande brand,
Die van dees Monarchie ontstack het ingewand,
Pompeius ruymen de' de velden van Pharsalien:
360[regelnummer]
En opdroegh Caesar de vooghdije van Italien:Ga naar voetnoot357-360
Zoo, zegge ick, Ridder oyt opgeven dorst zoo breed,Ga naar voetnoot361
Om dat hy onder zoo beroemden Veldheer streed:
Noch geven wy 't niet op: noch Titus derf niet wijckenGa naar voetnoot363
Zoo Caesar zijn tropheen met hem wil vergelijcken.Ga naar voetnoot364
Titus:
365[regelnummer]
Dat Caesar Caesar is, die heyr op heyr verstroyt,Ga naar voetnoot365
In 't lest dees Monarchie heeft tot den top voltoyt,Ga naar voetnoot366
Voltoyt, dat by aldien mocht Romulus verryzenGa naar voetnoot367
Hy zijn vergode ziel zou met verwond'ren spyzen:Ga naar voetnoot368
Daer waeght de weereld af, zoo wijd den Hemel blaeuwt,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
En valt de Faem hierom d'aerdbodem te benaeuwt:Ga naar voetnoot370
Maer 't is geen minder kunst 't gewelf van zoo veel Rijcken
Te houden in een knoop, en gaer te houwelijcken,Ga naar voetnoot372
Als 't is te ryzen doen een glori, die zoo bromt,Ga naar voetnoot373
Dat 't aerdrijck voor haer neyght, en zynen rugge kromt.
Librarius:
375[regelnummer]
Dat bleeck wel hoe vergeefs de dappere AlexanderGa naar voetnoot375
| |
[pagina 121]
| |
De Rijcken schaeckelde als een keten aen malkander,
Doen, als hy nauwlijcx dronck een slaepdranck aen 't vergift,Ga naar voetnoot377
Zijn purperen gewaed in vieren wierd geschift:Ga naar voetnoot378
Daer lagh de prael in d'asch. Monarchen gaet oorlogen,Ga naar voetnoot379-vlgg.
380[regelnummer]
Uw vyanden ontzeght, en ziet haer onder oogen,Ga naar voetnoot380
Bestootze, en overwintze, en vatze by de kraegh,Ga naar voetnoot381
Half levende, of heel dood, en viert haer onderlaegh:Ga naar voetnoot382
Ziet waer toe dienen zal uw grootsheyd opgeblazen,Ga naar voetnoot383
Die al den ommeloop des weerelds kan verbazen,Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Als uw nazaten slap, verwijft en achteloos,Ga naar voetnoot385
Zoo dier verkregen pand verslenssen voor altoos.Ga naar voetnoot386
Word Titus dan vergeefs gedanckt van zijn voorzaten,Ga naar voetnoot387
Die hem vertrouwden, en 't Rijck hebben nagelaten,
Om dat hy 't hoofd ophoud van deze Monarchy,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Die onlanghs scheen geneyght ten val door muytery?Ga naar voetnoot390
Ziet hoe verlegen zy 't hoofd in haer schelp ophalenGa naar voetnoot391
Die waenden ons den tol met muyten te betalen:Ga naar voetnoot392
Ziet hoe als in uw schoot 't ontzagh word opgequeeckt,
Hoe 't al voor u verschrickt, en yligh 't mes op steeckt.Ga naar voetnoot394
| |
[pagina 122]
| |
Titus:
395[regelnummer]
Dees wraeck by ons zoo versch geoeffend over 't muyten,Ga naar voetnoot395
Ontwijflijck zal veel ramps van onze staet afstuyten,
En d'onverwelcklijcke eere, en prijs hier in behaeldGa naar voetnoot397
Werd door 's tijds nydigheyd, noch ouderdom bepaeld:Ga naar voetnoot398
Die gloeyt ons om het hert, dat schijnt van vreugd te zwellen:Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Maer als wy wederom ons helden overtellen,
En mijm'ren inde rol der gener welck zoo zuyrGa naar voetnoot401
Gedurende het belegh de' sneuv'len 't avonthuyr:Ga naar voetnoot402
Dan loopt al mijn gewin vermids 't verlies verloren,Ga naar voetnoot403
Om dat ick missen moet die Ridd'ren welgeboren.Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Nicanor, and'ren erm uws Maerschalcx! waer zijt ghyGa naar voetnoot405
Die een gevedert hout de' slipp'ren aen mijn zy'?Ga naar voetnoot406
Sabinus, Iuliaen, en meer ter dood gewondenGa naar voetnoot407
Wiens geest in 't stryden van 's lijfs kercker is ontbonden?Ga naar voetnoot408
Wat is 't? of ten triumph uw Veldheer overschietGa naar voetnoot409
410[regelnummer]
Als uw gedachtenis hem 't hert roert met verdriet?Ga naar voetnoot410
Wat is 't? of zynen roem den waessem breeckt der wolcken?Ga naar voetnoot411
Als hy u vallen 'tbloed ziet uyt uw lenden stolcken?Ga naar voetnoot412
Wat is 't? of waer toe streckt?Ga naar voetnoot413
| |
[pagina 123]
| |
Librarius:
zacht, zacht, doorluchtigh Vorst,
Uw zelf genadigh zijt, en quetst uw edel borst
415[regelnummer]
Niet met 't vergiftigh punt van zoo onnutten rouwe.Ga naar voetnoot415
Titus:
Zijn dan geen tranen weerd die Ridd'ren zoo getrouwe?
Librarius:
Doen zy gesneuvelt zijn, wie heefter niet getreurt?
Doch om dat vande Goon haer viel dit loth te beurt,
En 't avonthuyr des krijghs, 'twelck zomtijds lust te schempen,
420[regelnummer]
In 't sparen van de minste, en d'aldervroomst' te dempen,Ga naar voetnoot419-420
Haer leven stelde een maet: zoo moeten wy nochtansGa naar voetnoot421
Daerom bezwalcken niet met rouw den schoonen glansGa naar voetnoot422
Van d'overwinningh, die den Hemel ons wou schencken:
Maer peynzen, zoo uw tonge ons vaecken de' gedencken,Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Eer wy aen 't stormen kloeck gehert door uw vermaenGa naar voetnoot425
Als leeuwen haren roof den vyand randen aen:Ga naar voetnoot426
Dat die gesternde tent die van Hyacinthen schimmert,Ga naar voetnoot427
En als een speelhof is doorluchtigh opgetimmert,Ga naar voetnoot428
Geherberght in haer schoot de zielen houd, der geenGa naar voetnoot429
430[regelnummer]
Die voor het vaderland hier vielen afgestreen:Ga naar voetnoot430
Terwyl op 't gulle bed de bloode, kleyn van waerde,Ga naar voetnoot431
Gaet zenden zynen geest met 't vuyle lyck na d'aerde.Ga naar voetnoot432
| |
[pagina 124]
| |
Titus:
Dat matight mynen druck, en troost my, dat ick voelGa naar voetnoot433
Myn eerste blyschap weer bezitten 's herten stoel.Ga naar voetnoot434
Librarius:
435[regelnummer]
Als eenigh hooftman stort zyn bloed, en oock zyn leven,Ga naar voetnoot435
Betaelt hy 't gene hy was zijn Veldheer schuldigh bleven,Ga naar voetnoot436
Gebleven schuldigh aen zijn Veldheer, en 't gemeen,Ga naar voetnoot437
Als hy haer lyf en ziel opdroegh met heylige e'en:Ga naar voetnoot438
En wie rechtschapen, zoude eens weyg'ren uyt te reckenGa naar voetnoot439
440[regelnummer]
Zyn Zeen'wen, 't knaeckebeen, zyn gorgel, en zyn necken,Ga naar voetnoot440
Al had de vyand 't mes geheven met 't gevest,Ga naar voetnoot441
Als hy zich off'ren mocht aen 't algemeene best.Ga naar voetnoot442
Titus:
Van ouwds een goed Romeyn dat hield voor eenen zegen
Wanneer de vyand hem quam kitt'len met den degen.Ga naar voetnoot444
Librarius:
445[regelnummer]
Niet waer? o zoon van Mars! betuyght niet ons gemoedGa naar voetnoot445
d'Onsterflijcke eer te zyn het alderhooghste goed?Ga naar voetnoot446
Was dit die schoone niet, daer al de geen om dansten,Ga naar voetnoot447
Die met haer vleesch en been het Keyzerryck beschansten,
Sint dat ons grondvest eerst van Romulus geheytGa naar voetnoot449
450[regelnummer]
Wierd dierbaer in 't cement van menschen bloed geleyt?Ga naar voetnoot450
Laet Mars bevolen dan zoo glorioze zielen,Ga naar voetnoot451
Die hy vergodet heeft als haer gebeenten vielen,Ga naar voetnoot452
En denckt om uw triumph.
| |
[pagina 125]
| |
Titus:
Ick wil, ick wil voortaen
Bestieren wat zich rept, en tuymelt onder maen,Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
En latenze in haer feest die heldisch opgeklommen,Ga naar voetnoot455
Beslaen de dorpels van der Goden heylighdommen.Ga naar voetnoot456
Ghy Geesten, vaert dan wel, die boven op ons wacht,Ga naar voetnoot457
En nu zo spytigh steeckt op 's Keyzers prael en pracht,Ga naar voetnoot458
Om dat u Roome krimpt zoo kleyn in 't oogh van verre,Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Zoo krimpt ons wederom uw aldergrootste sterre:Ga naar voetnoot460
Dus lacht niet al te scheets op 't spits van uw gewelf:Ga naar voetnoot461
Uw veerheyt mindert niet ons grootheyd in zich zelf.Ga naar voetnoot462
En of ghy Caesar vond zoo wilt hem doch verklarenGa naar voetnoot463
Wat zweet het Titus kost zyn scepters te bewaren:
465[regelnummer]
Op dat hy uytsteke eens zijn blinckende aengezicht,Ga naar voetnoot465
En groet zyn nazaet die zoo trotz te velde light,Ga naar voetnoot466
En moedigh heeft gekneust d'halsterrigheyd der Ioden,Ga naar voetnoot467
Die eer zyn tollen 't goud zoo ongeweygert boden:Ga naar voetnoot468
Maer korts haer ouwde luym in 't breyn gestegen quam,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Als of met zyn vertreck 't gebied een eynde nam.Ga naar voetnoot470
Maer ghy myn Ridd'ren, en myn afgestre'en soldaten,Ga naar voetnoot471
Die 't avonthuyr des krijghs heeft ten triumph gelaten,Ga naar voetnoot472
Na dat de daecken zijn gescheurt, gebrand, geblaeckt,
Die eer Pompeius zweerd ons chynsbaer had gemaeckt:Ga naar voetnoot474
| |
[pagina 126]
| |
475[regelnummer]
Die ghy noch 't versche bloed moet van uw wonden vegen,Ga naar voetnoot475
Ick wil elcx daden mild, en danckbaer overwegen,
En stroyen onder 't heyr halsbanden styf van goud,
Muyrkroonen met gesteente, en peerlen opgebouwt:Ga naar voetnoot478
De strydbaerste inden storm en d'uytgelezen, zullenGa naar voetnoot479
480[regelnummer]
Opsteyg'ren na verdienste, en ledige ampten vullen.Ga naar voetnoot480
Oock wil ick 't outaer op het statighste beslaen,Ga naar voetnoot481
En met een danckb're ziel het offer steken aen,
En heyl'gen 't ingewand geroost, en opgezodenGa naar voetnoot483
Der heyligheden Reye, en Godheyd van de GodenGa naar voetnoot484
485[regelnummer]
Die 't Capitolium bewaecken vande StadGa naar voetnoot485
Die in triumphen graest, en al de weereld mat,Ga naar voetnoot486
En word geliefkoost van het noodloth aller dingen:Ga naar voetnoot487
En dreyght ten Hemel met opsteyg'ren in te dringen.
Die Godheyd, door wiens gunst ons jonge manschap rypt,Ga naar voetnoot489
490[regelnummer]
Die onze speeren smeert, ons stalen degens slypt,
Ons steeckvry kolders gespt, en vo'ert ons beuckelaren,Ga naar voetnoot491
Knick gunstigh 't ongel toe, dat op gewyde altarenGa naar voetnoot492
Zal d'heyl'ge vlammen voen, juyst op die plaetze, daerGa naar voetnoot493
Dit volck zijn Godsdienst heeft gepleeght zoo menigh jaer.
| |
[pagina 127]
| |
Rey van Roomsche Soldaten:
495[regelnummer]
Sta by Olymp'sche Worstelaers,Ga naar voetnoot495
Die eertijds had zo veel gebaersGa naar voetnoot496
Om dat ghy 't stof beweeghden,Ga naar voetnoot497
En 't zweet van 't aenzicht veeghden:
Wanneer, in 't afgetuynde rond,Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
In 't worstlen ghy geen weerga vond,
En voor dit liefbedryvenGa naar voetnoot501
Droeght kranssen van Olyven:Ga naar voetnoot502
En steeght op uw triumphkoets hoogh,Ga naar voetnoot503
Daer al de Griecxsche jeughd voor boogh,Ga naar voetnoot504
505[regelnummer]
En die voorhenen liepenGa naar voetnoot505
I O triumphe riepen:Ga naar voetnoot506
Komt monstert uw bekrozen vel,Ga naar voetnoot507
Uw boerterye, en kinderspelGa naar voetnoot508
By 't leven dat wy voeren
510[regelnummer]
In dolle kryghs rumoeren.Ga naar voetnoot510
Komt leert van ons een leger slaen,Ga naar voetnoot511
En trecken d'ys'ren handschoen aen.
Ziet hoe ons stael verbolgenGa naar voetnoot513
Het roode zweet doet volgen.Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Ziet onze ooghappels als een vyer
Eens branden, om den lauwerierGa naar voetnoot516
Te plucken groen van bladen
Langhs ongebaende paden.Ga naar voetnoot518
| |
[pagina 128]
| |
Al sneuvelt menigh held terwyl,Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Die was aen 's Keyzers hof een styl,Ga naar voetnoot520
De vroomheyd van ons allenGa naar voetnoot521
Stut al wat dreyght te vallen.
In 't bed van eeren valt den doonGa naar voetnoot523
Onsterffelycke lof tot loon,
525[regelnummer]
En Mars jont dat zyn schimmenGa naar voetnoot525
Van mond ten Hemel klimmen.Ga naar voetnoot525-526
Dus is ons 't oorloogh geen verdriet:
Noch achten 't leven dierbaer niet.Ga naar voetnoot528
Wy proncken met ons wonden,
530[regelnummer]
En pylen toegezonden.
Wy vlien het troet'len van 't gemack.
Den blaeuwen hemel is ons dack.
Op 't vlacke veld wy slapen,
En sluym'ren inde wapen.Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
Schoon d'opgesteken moordtrompetGa naar voetnoot535
Zomtyds ons zoete rust belet,
Wy aers'len voor geen dreygen,Ga naar voetnoot537
Want dit 's den Kryghsman eygen.
Als onzen Veldheer rept een woord,
540[regelnummer]
Het slaet gelyck een blixem voort,
En 't helpt van bende aen bende
't Gantsch legher over ende.Ga naar voetnoot541-542
Is 't vreemd dat ons tropheen ten toonGa naar voetnoot543
Dan inde Kercken vande Goon,Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
En vendels opgehangenGa naar voetnoot545
| |
[pagina 129]
| |
Afzwieren van haer stangen?
Is 't vreemd dat Titus houd in dwangh
Het oosten, en den ondergangh?Ga naar voetnoot548
Dat hy uytzend zyn stralenGa naar voetnoot549
550[regelnummer]
Aen 's werelds leste palen?Ga naar voetnoot550
Is 't wonder dat oock 't Ioods geslacht
Van Roome gantsch is t'onderbracht?Ga naar voetnoot552
En dat wy Salems necken
Nu met ons zolen decken?Ga naar voetnoot553-554
555[regelnummer]
Hoe vreughdryck groeyt nu Titus geest:
Hoe viert hy nu zyn zegefeest:
Hoe zacht na al dat slavenGa naar voetnoot557
Doen ons zyn milde gaven.
Hoe ruyterlijck deylt hy den buytGa naar voetnoot559
560[regelnummer]
En roof aen zyn soldaten uyt:
Wie zagh oyt van zyn dagenGa naar voetnoot561
Het goud zo afgeslagen.Ga naar voetnoot562
Al 't kunstwerck dat oyt sleypen konGa naar voetnoot563
't Prat Solyma van Babylon,Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Al watze om preuts te pralen,Ga naar voetnoot565
Van Tyrus merckt liet halen:Ga naar voetnoot566
Schaerlaken, purper, fyn en e'el,Ga naar voetnoot567
Arabisch wieroock, en kanneel,
| |
[pagina 130]
| |
Haer schatten allenthalven
570[regelnummer]
Nu ons quetzuren zalven.Ga naar voetnoot569-570
Dat troost noch eens flucx krijgsmans hert,Ga naar voetnoot571
En leert vergeten al zyn smert,
Die hy oyt most bezuren
In 't stormen op de muren.
575[regelnummer]
O Maerschalck voor ons veel te mild,
Nu scheept u legers waer ghy wilt,Ga naar voetnoot576
Waer ymand opsteeckt d'ooren,Ga naar voetnoot577
En weckt des Keyzers tooren.
Al woudy by den Indiaen,
580[regelnummer]
Aen Indus oever drencken gaenGa naar voetnoot579-580
Uwe henghsten, mat van 't hygen,
Van op en af te stygen:
Of wildy daer de zon verbaestGa naar voetnoot583
't Gediert wyckt, dat van honger raest:Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
Daer op de Noorder wagenGa naar voetnoot585
De Winter word gedragen:
Of Westwaerts, daer het Hemelsch vuyrGa naar voetnoot587
Braed d'Iber, onze nagebuyr:Ga naar voetnoot588
Of aen der Mooren grenzen:Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Of d'oevers der Cretensen:Ga naar voetnoot590
Of wildy daer geen Phoebus schynt,Ga naar voetnoot591
Daer Pluto d'arme zieltjens pijntGa naar voetnoot592
Afstygen gaen ter hellen:
Alom wy u verzellen.
|
|