De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620

[p. 776]

Op Hans de Riesaant.aant.^*

Van't wesen leering straelt: alleen ontbreekter 't leven¹
Van hem dien God ons als een kleijnood heeft gegeven:
Die vander wiegen tot sijn grysen ouderdom³
Den bouw betrachte van 't bouwvallig Christendom:⁴
Die storm op storm versmaende en uytstaende, als een sterke,⁵
Verstrekt een heilsaem sout en licht in Christus Kerke.⁶

* Waarschijnlik van 1618. Afgedrukt volgens de tekst op de gravure, door W. Jz. Delff gesneden naar de schilderij van M. Jz. Mierevelt. - Hans de Ries was leraar van de Waterlandse doopsgezinden in Alkmaar; hij heeft met Lubbert Gerritsz. (zie volgend dichtje) de Corte Belijdenisse des Geloofs opgesteld, die als vierde deel gedrukt is in Het boeck der Gesangen (zie blz. 768).

1 wesen: gelaat.

3 vander wiegen: van de wieg af, van af z'n prilste jeugd.

4 betrachte: behartigde; bouwvallig: met afbraak bedreigd (door de vervolgingen).

5 Hij is uit Antwerpen verdreven als doopsgezinde, en heeft jaren lang rondgezworven overal vervolgd.

6 heilsaem sout: naar Kristus' woord tot z'n leerlingen in de bergrede: ‘Gij zijt 't zout van de aarde’ en ‘Gij zijt 't licht van de wereld’ (Matth. 5:13, 14).