De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 261]
| |
Verghelijckinghe vande verlossinge der kinderen Israels met de vrijwordinghe der Vereenichde Nederlandtsche Provincien.aant.aant.Hoewel den vluggen tijt d'wtkomste der HebreeuwenGa naar voetnoot1
Spijt Moysi gulde pen met veel verloopen eeuwenGa naar voetnoot2
Heel wt te wisschen dacht: zoo is het even beeltGa naar voetnoot3
Van Israels triumph zoo aerdich weer volspeeltGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Opt Nederlandts Toneel, dat gheene van dees beydenGa naar voetnoot5
Nau vanden andren is met waerheyt t'onderscheyden.
Wien schildert Pharao na t'leven naecter af,Ga naar voetnoot7
Als Phlippo den Monarch; den eenen met syn StafGa naar voetnoot8
Beheerscht den blauwen Nyl; den and'ren draeght in handen
10[regelnummer]
Den Scepter wiens ghebiet strect over Tagus stranden;
Den eenen Osiris eert met gheboghen knien;Ga naar voetnoot11
Den and'ren zal den God des Tybers eere bien;Ga naar voetnoot12
Den eenen maeyt int graf d'onnoosle zuyghelinghen;
Den anderen die noch aen s'moeders borsten hinghen;Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Den eenen Iacobs huys verdruckt met slavernij;
En d'ander t'Nederlandt verheert met tyrannij;Ga naar voetnoot16
| |
[pagina 262]
| |
Den wettighen Gods-dienst belet den eenen duyster,Ga naar voetnoot17
En d'ander al verblint ghehenght niet dat den luysterGa naar voetnoot18
Des Euangeliums ghelijck een Son doorbreeckt,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Noch dat de waerheyt thooft ten Hemel erghens steect.
Israel zijnde dus in droefheyt en in rouwe,
De vouten schallen doet van s'Hemels hooch gebouwe;Ga naar voetnoot22
O Vader! roepen sy, wilt ghy wt uwen trosGa naar voetnoot23
De pijlen uwes toorns steeds op ons laten los,
25[regelnummer]
Gedenct doch aent verbont dat ghy met uwer knechten
Voorvaders goedertier hier voormaels wout oprechten;
Oft zoo ghy onser naer u goedtheyt niet ghedenct,
Ten minsten d'eere ws naems, o Heere! niet en krenct,
Ghedooght niet dat wy (ach!) den tijdt van onse leven
30[regelnummer]
Den vijanden tot roof en spijse zijn ghegheven.
Belgica van ghelijc met zuchten en gheklachGa naar voetnoot31
Den droeven Echo weckt, en stenet nacht en dach,
O Heere! Laet op ons de lieffelijcke stralen
Ws aenschijns vanden troon des Hemels neder dalen;
35[regelnummer]
Wy zijn, eylaes, bevleckt met ongherechticheyt,
Dus reynicht ons int bloedt van Christi sterflijcheydt,Ga naar voetnoot36
Syn eenighe offerhand' neemt aen tot een voldoeningh
Onser misdaden, en volkomene verzoeningh.
God Iacobs stenen hoort, en tot Voorvechters trouGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Weckt Amrams zonen beyde, en die van t'Huys Nassou,Ga naar voetnoot40
Den Nederlanders tot Beschermeren en Vooghden,
Die tsamen hunnes volcks verlossinghe beooghden.
Die eer voor Memphis heeft ghestreen als besten vriendt,Ga naar voetnoot43
Wordt eynd'lijck haer partije, en die voorheen ghedientGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Heeft t'strengh Bourgoensche Hof, sich rustet teghens Spaengien,Ga naar voetnoot45
| |
[pagina 263]
| |
O wonderbaerlijck schict sich Moyses met Orangien!Ga naar voetnoot46
Den een strijdt voor de Wet, den and'ren slaet de trom,Ga naar voetnoot47
En vrijt met synen arm het Euangelium;Ga naar voetnoot48
Den eenen gaet d'Hebreen de roode golven banen,
50[regelnummer]
En d'ander leyt de syn door eenen vloet van tranen,
Al recht door't gholvigh Meyr van klibber breyn en bloedt;Ga naar voetnoot51
De Slaven d'een ontslaet en d'ander steeckt den HoetGa naar voetnoot52
Der vrijheyt inde locht, en eyndlijck streckt sich evenGa naar voetnoot53
Huns vijandts onderghangh te zamen tot den leven.
55[regelnummer]
Pharao voor een graf het roode Meyr beerft,
Philippus out en grijs katijvich henen sterft:Ga naar voetnoot56
God wel verscheyden straft, d'een vroech en d'ander spade,
Maer eyndelijc overvalt hun beyd syn onghenade.
Den zelven Koningh die t'Rijck Israels bevesten,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Heeft eyndelijck u zaeck, o Belgica! ten lestenGa naar voetnoot60
Voleyndicht in triumph; dies dy niet langher quelst,Ga naar voetnoot61
Dewijl hy dijnen staet met syne macht omhelst:
Hoe is de macht ghegroeyt van u verbonden Steden,
Sint desen grooten Helt ghingh inde schoenen tredenGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Syns Vaders, welck (eylaes) verraderlijck en straf
De swarte nijdicheydt gheblixemt heeft int graf,Ga naar voetnoot66
Help God! de wraeck is u, ghy zult hier namaels eyssenGa naar voetnoot67
Het dier vergoten bloedt met een ghekromde Zeyssen.Ga naar voetnoot68
| |
[pagina 264]
| |
Wat rester nu? dan God te vlechten met bescheydtGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Den loffelijcken krants van ware dancbaerheydt:
Vreest hem die lichtlijck kan verstroyen inder ijlenGa naar voetnoot71
Het steunsel van u zaeck den Bos gheknoopte Pijlen,Ga naar voetnoot72
Peynst om den ghenen die de volckren van Sion
Als Slaven voeren liet gheboeyt naer Babylon.
FINIS. TOT SCHIEDAM, |
|