De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 248]
| |
Het vijfde ende laetste deel
FAMA, oft tblasende Gherucht.Ga naar voetnoot*
1805[regelnummer]
T'heir-legher Israels (dat God zelfs had gheleydtGa naar voetnoot1805
Onder syn vleugh'len wt d'Egyptsche dienstbaerheydt,
Dat God s'nachts voorghing in een vierighe Colomme
En s'daeghs in eene Wolc) Pharao wederommeGa naar voetnoot1808
Had eyndlijc achterhaelt, en met syn oorloghs-heir
1810[regelnummer]
Omringt tusschen tgheberght en tusschen t'roode Meir,
Dat met de Sonne quam de duysternis verrasschen,Ga naar voetnoot1811
Sich spieghelden verbaest in zoo veel harrenasschen,
In zoo veel yser-blau, dies riepen sy, ten helpt,Ga naar voetnoot1813
Wy blijven tzamen hier in droefheyt overstelpt,
1815[regelnummer]
Wy zijn besloten van tgheberghte en vande baren,Ga naar voetnoot1815
Van zoo veel oorloghs-volc en toegheruste scharen:
Ha Amrams sonen snoo! die ons zoo onbedochtGa naar voetnoot1817
Vervoert, hier op een graf en kerc-hof hebt ghebrocht:
O salich waren wy in arbeyt en in slaven
1820[regelnummer]
Eer in Egyptenlant ghestorven en begraven:
Verraders vanden Rey en tLegher der Hebreen,Ga naar voetnoot1821
Een yeder wreec sich zelf en worp den eersten steen.
Ghelijck de Reysighers (als in d'azure golven
Van eenen waterbergh bedeckt wort en bedolven
1825[regelnummer]
Het vlottich schip, wanneer sich Boreas verheft,Ga naar voetnoot1825
En tgolvich driftich hout met groene baren treft)Ga naar voetnoot1826
Den Schipper dreyghen vast, zoo voor de stuere windenGa naar voetnoot1827
Hy't opgheblasen zeyl wil strijcken noch ontbinden:
| |
[pagina 249]
| |
D'een met een bleec ghelaet na tleven vast de dootGa naar voetnoot1829
1830[regelnummer]
Afschildert, d'ander klaeght dat in Thetidis schootGa naar voetnoot1830
Hy vint syn duyster tombe, en d'ander dat syn leven
Ontijdelijck hy moet den baren overgheven,Ga naar voetnoot1832
Dat ondertusschen heeft den Zeeman al ontrustGa naar voetnoot1833
Ghenoegh te doen eer hy d'een stilt en d'ander sust.
1835[regelnummer]
Zoo oock in desen storm d'Israelijtsche Hoeders
Aaron en Moses beyd vertroosten hun ghebroeders,
En roepen, Mackers denct dat uwen Koningh leeft,
Die midden in s'doots noot de syne t'leven gheeft,
T'is eenen vasten gront, en twijffelt niet zoo wancker,Ga naar voetnoot1839
1840[regelnummer]
Vest u gheloove op hem, en worpt der hopen ancker
Op Gods almachticheyt, die tsteyl gheberghte kan
Tot dalen platten, en verdrooghen d'Ocean.
Den jonghsten toont hoe hun den Hemel is te goede,Ga naar voetnoot1843
En slaet met syne doode en levendighe roedeGa naar voetnoot1844
1845[regelnummer]
Het woeste baergheplots dat sich verdeylet stuer,Ga naar voetnoot1845
En wederzijden maect een roo robijnen muer,
Een schutsel van crystal, en nemet syn afscheytselGa naar voetnoot1847
Zoo wijt dat midden blijft een guldich zant plaveytsel,Ga naar voetnoot1848
Een droogen vloer geschelpt, waer op dees Leytslien voorGa naar voetnoot1849
1850[regelnummer]
Tgantsch Legher volghen doen hun stappen op het spoor.
O zeldsaem wonderwerc! wie zal ick best ghelijckenGa naar voetnoot1851-vlgg.
Israel die zoo haest een plaetse vint om wijcken,
Als by de watervloet, die stroomich op ghehoopt
Een leegher diepte vint en snellijcken verloopt.
1855[regelnummer]
Terwijlen dus d'Hebreen (spijt t'wesen der natueren)Ga naar voetnoot1855
Vast dweerssen dese straet van crystalijne mueren,
| |
[pagina 250]
| |
Roept d'een, de Zee is droogh, en t'water even vocht
Hanght ick en weet niet hoe tot boven inde locht,
En d'ander krijst, wats dit? t'roo meir schijnt opgeblasen,
1860[regelnummer]
Thetis ciert heur parruyck in dese spieghel-glasen:
Waer toe met schepen meer ghevloten over t'nat,Ga naar voetnoot1861
Wanneermen doorgaens vint zulck eenen drooghen pat?Ga naar voetnoot1862
Waer toe dient doch t'compas en d'opgespannen zeylen,
Oft grondloos diep-loot om de diepten met te peylen?Ga naar voetnoot1864
1865[regelnummer]
Dus in verwonderingh treet vast t'heyrlegher voort,
En vindet sich drooghs voets van d'een op d'ander boort
Behouden op het strant, dies Pharao verbolghen
Verkiest den zelfden pat om flocx hun t'achtervolghen
Met al syn wapentuygh, met al syn krijchs ghewelt,
1870[regelnummer]
En is nau int ghebiet van t'zandich Zeeusche veltGa naar voetnoot1870
Oft den Hebreeuschen God beghinnet sich te belghen,
Die om hun in een graf te zamen te verswelghen,
Een slincx onweder van den Hemel nederworpt,Ga naar voetnoot1873
Dat t'slibberich gheberght weer in syn holte slorpt,Ga naar voetnoot1874
1875[regelnummer]
Dat yder over hooft en hals int diepste sobbelt,Ga naar voetnoot1875
En komen door tghegolf eens eyndlingh opghebobbeltGa naar voetnoot1876
Met eysselijck gheschreeu, half levende en half doot:
De dooden zijn alree meer als der golven vloot:Ga naar voetnoot1878
D'een roept Osiris, o! helpt my te boven klemmen,
1880[regelnummer]
En d'ander, help Isis, op dat ick't mach ontswemmen,
D'een is met tharnas swaer ghezoncken inden gront,
D'een hout sich aende Koets, oft aen de wielen ront,
En d'ander al verbaest, om boven t'water wackerGa naar voetnoot1883
Noch thooft te houden op, grijpt synen naesten Macker
1885[regelnummer]
En zincken beydegaer: de Zee die altijt woelt,
Wat noch te boven drijft voorts inden afgront spoelt.Ga naar voetnoot1886
Den Prince vanden Nyl, die in syn Koetse deftich,
| |
[pagina 251]
| |
Wert voorts getrocken van sneeu witte hengsten heftich,
Vervloeckt de troubel Zee, de golven zout gheswint,Ga naar voetnoot1889
1890[regelnummer]
Den Hemel en de locht, de blixems en de wint,
En om ontijdlijc noch de bleecke doot t'ontvlieden,Ga naar voetnoot1891
Derf hy den dullen storm thooft even dapper bieden,Ga naar voetnoot1892
En stijght de baren op, en krijschet, oft ghy schuymt,Ga naar voetnoot1893
Voor desen gaffel spits de wech na t'strant opruymt,
1895[regelnummer]
Ick ben Neptunus zelf den God van dese stranden,
Ontziet myn blauwe spriet met dry ghescherpte tanden:
Gy bruyscht, gy swalpt, en krielt, ziet wie gy rebelleert;
Ick bent, die op het diep van uwen stroom laveert.
Den Ocean en past op vloecken noch op schelden,Ga naar voetnoot1899
1900[regelnummer]
Syn dreygementen dweers en moghen hier niet gelden;Ga naar voetnoot1900
Na dat hy zevenmael met t'woest ghetuymel vocht,Ga naar voetnoot1901
Syn voorhooft heeft gheberght ten wolcken inde locht,Ga naar voetnoot1902
En weder zevenmael ghedaelt is inde vesten
Vant grondeloose diep, hem eyndelijck ten lesten
1905[regelnummer]
De vochticheyt verswaert, ja alle hoop berooft,
En in heur grimmicheyt delft over hals en hooft.
Ick gheef te dencken voorts, de Hebreen diet aenzagen
Hoe hunnen vijant lach zo kortelingh verslaghen,Ga naar voetnoot1908
Hoe God zo lichtelijck den pratten hooghen moet
1910[regelnummer]
Pharaos had ghedempt vertreden onder voet,
Oft niet een yders tongh van vrolijcheyt ontspronghen,
Den drymael hooghen lof des Hemels heeft ghezongen,
Als sy aenschouden vrij van s'Konincx wreetheyt straf,
Dat hun verlossingh werdt Pharao tot een graf,
1915[regelnummer]
Diens korten ondergang, diens droevich treurspel evenGa naar voetnoot1915
En onversienste doot hun strecte tot den leven.
De winden en het Meyr goetjonstich wierpen ruytGa naar voetnoot1917
D'Egyptsche wapeningh weer aenden oever wt,
| |
[pagina 252]
| |
Wierp harnasch schildt en sweerdt juyst den Hebreen in handen,
1920[regelnummer]
Daer sy eerst werden met ghedreygt van hun vijanden:
Dit heb ic zelf ghezien, dit heb ic zelf ghehoort,
En deylt een yeder voor de zuyver waerheyt voort,Ga naar voetnoot1922
Veel wijder alsmen ziet Son, Maen, en Sterren blincken
Zal ic dees nieuwe-maer met myne tromp doen klincken.Ga naar voetnoot1924
Binnen.
Hymne ofte lof-zangh vanden Israëlijtschen reye.
1
1925[regelnummer]
Nu zinght, nu speelt, nu reyt en danst,
Nu looft den Heer der Heeren
Die ons met d'overhant bekranst,Ga naar voetnoot1927
Vlecht hem een kroon van eeren,
Hy is die al de banden van
1930[regelnummer]
Ons slavernije breken kan,
En onsen rou in vrolijcheyt verkeeren.Ga naar voetnoot1931
2
De Heer ghedenct aen syn verbondt
Over syn wtverkoren,Ga naar voetnoot1933
Looft hem met ziele, tongh, en mondt,
1935[regelnummer]
Die Israel staet voren,
Die Iacobs Huys in dienstbaerheyt
Onder syn schaduwe bespreyt,
Prijst synen Naem, en wilt nu vreucht oorboren.Ga naar voetnoot1938
3
Hy is den God van Abraham,
1940[regelnummer]
Isac en Iacob machtich,Ga naar voetnoot1940
Die nu tot Koningh salft den stam,
Den stamme Iuda krachtich,
Die ons na tzoet beloofde Landt
Gheleydet door syn stercke handt
1945[regelnummer]
Om heerschen int landt Canaan eendrachtich.
4
Int Landt daer melck en honich vloeyt,
Daer de Iordaen beneven
Stroomt, die wt zoo veel beecxkens groeyt
Vant steyl gheberght verheven:Ga naar voetnoot1949
| |
[pagina 253]
| |
1950[regelnummer]
Daer als de baren van der ZeeGa naar voetnoot1950
Oft t'zant der stranden nu alree,
T'zaet Israels doet syn vijanden beven.
5
Looft desen Krijghshelt onvervaert,Ga naar voetnoot1953
Die paerden, ros en waghen,
1955[regelnummer]
T'ghewapent heir met schilt en swaert
Heeft mannelijc verslaghen,
Met den verstocten Koningh trots,Ga naar voetnoot1957
Bout op dees klip en stercke rots,
Die niet en swicht voor stormen en zee-vlagen.
6
1960[regelnummer]
Den root-schaerlaken mantel breytGa naar voetnoot1960
Vant roode Meir hy scheurde,
En heeft gult-zandich gheplaveytGa naar voetnoot1962
Een effen straet waer deur de
Hebreen ontweken hun misval,Ga naar voetnoot1964
1965[regelnummer]
Tusschen twee mueren van crystal,
Daer Pharao den laetsten zucht betreurde.
7
Pharao die ons op de hiel
Vervolghde met syn scharen
T'zee-water stormich overvielGa naar voetnoot1969
1970[regelnummer]
Met tswalpen vande baren,
Die t'voorhooft berghden int ghestert,Ga naar voetnoot1971
Inden afgrondt vernedert wert,
Speelt s'Heeren lof op harpen en op snaren.
8
Pharaos wimpelen ontdaenGa naar voetnoot1974
1975[regelnummer]
En zaghmen niet meer swieren,
Noch tbloedtzeyl van syn oorloghs vaen,
Noch al syn roo banieren,
Syn wapens en gheslepen stael
Zonck met syn rustingh altemael,
1980[regelnummer]
Wilt hem opt plat van syn Altaren vieren.Ga naar voetnoot1980
9
Bout al u hoop op desen Steen,
Bout u gheloove vasteGa naar voetnoot1982
| |
[pagina 254]
| |
Op den Monarche der Hebreen,
Die Pharao verraste,
1985[regelnummer]
Die des Tyrans voornemen schort,Ga naar voetnoot1985
Den hooghmoedt van hun vleughels kort,
En met syn stercke schouders ons ontlaste.
10
In koper, steen, noch yser hart,Ga naar voetnoot1988-vlgg.
Alleen niet dees weldaden
1990[regelnummer]
En prent, maer schrijft ooc in u hert
Gods goetheyt vol ghenaden,
Die ons s'doodts muyle heeft ontruct,
Groen Palm en Myrte tacken pluct,
Kroont, ciert, en vlecht u hooft met Lauwer-bladen.
MOYSES doet syn offerhande ende spreect:
1995[regelnummer]
Dwijl Israel ontruckt is wt syn slaefsche banden,
Zoo stijgh ten Hemelwaert ons herte met tghesmoock
Van desen Altaer, als een lieffelijcken roock
Ontfangt o Heer! ontfangt dees heylighe offerhanden.
Ontfanght dees offerhand tot een dancbarich teycken
2000[regelnummer]
Oft schoon den teeren mensch niet anders wedergheeftGa naar voetnoot2000
Dan tghene hy (eylaes!) van u ontfanghen heeft,
Syn swacke sterffelijcheyt niet hoogers mach bereycken.
Ghy zijt de volheyt zelf, de spruytende fonteyne
Die overvloeyt van tgoede: o mensch! die niet en hebt
2005[regelnummer]
Yet goets, als tgheen ghy wt dees zuyver borne schept,
En zijt niet van u zelfs als stof en asch onreyne.Ga naar voetnoot2006
Wat offert ghy den Heer? niet anders als den lof der
Oprechter lippen vroom voor syn weldadicheyt,
Twelc God veel meer behaegt als boc, stier, kalf of geyt,
2010[regelnummer]
‘Een dancbaer hert is hem den aenghenaemsten offer.Ga naar voetnoot2010
T'is God die't al wt Niet heeft door syn woort geschapen
Die't wonderlijc gheheel ghegheven heeft den eysch,Ga naar voetnoot2012
Ghewelft, ghebout, gheciert ghelijc een schoon Palleys,
De Stieren hooren hem de Kalveren en Schapen.
2015[regelnummer]
Niets isser zoo gheringh of t'is van hem ghevloten,
| |
[pagina 255]
| |
Hy hevet al ghemaect, o groot is uwen lof!
Die't al hebt rijckelijck ghebouwet zonder stof,Ga naar voetnoot2017
Zoo ghy in uwen raet verholen hadt besloten.Ga naar voetnoot2018
Heer, dit bekennen wy noch eenmael met verlanghen,
2020[regelnummer]
Wat wy op den Altaer in vyer en vlammen root
Onsteken, is ghevloeyt wt uwen milden schoot,Ga naar voetnoot2021
Ia hebben ziel en lijf van u, o God! ontfanghen.
Den offer komt u toe, die Heer verteert tot asschen,Ga naar voetnoot2023
Neemt dat u toebehoort: den Altaer toebereyt
2025[regelnummer]
Alleene zij tbewijs van onse dancbaerheyt,
Dat ghy ons aenschijn van de tranen hebt gewasschen.
Dat ons ghemoet u vyert inwendich na den gheeste,
En dat ons herte brant, ghelijck als in s'vuyrs gloet
Opt heylighe ghesteent ons offerhande doet,Ga naar voetnoot2029
2030[regelnummer]
En dat wy uwe Wet betrachten aldermeeste.
Zo dicwils als het bloet der bocken zal besprenghen
Des Altaers hooghe plat, zal ick ghedencken aen
Hoe wy de straffe hant ws Enghels zijn ontgaen,Ga naar voetnoot2033
Waer door ghy tzamen ons wout wt Egypten brengen.
2035[regelnummer]
Ic zal ghedencken hoe om Pharaos verdinstenGa naar voetnoot2035
Al d'eerstelinghen van gheheel Egyptenlant
Van menschen en van vee door uwe stercke hant
Gheslaghen werden van den meesten tot den minsten.Ga naar voetnoot2038
En hoe ghy ons verlost hebt wt de tyrannije
2040[regelnummer]
Van desen Koningh, die om syn hartneckicheyt
Met synen hooghmoet nu int Meir begraven leyt,
Waer door wy zijn ontboeyt van al ons slavernije.
O Heer, bereyt den wegh, en trect noch voor ons henen,
Ghelijc ghy tot noch toe ghedaen hebt goedertier,
2045[regelnummer]
Des daeghs in eene Wolc s'nachts in een vlammich vier
Waer in ghy my ooc zijt op Sinai verschenen.Ga naar voetnoot2046
| |
[pagina 256]
| |
Vertzaeght voor onse komst de stoute Philistijnen,Ga naar voetnoot2047
Quetst hunnen preutschen moet, o Heer, blijft onsen borghtGa naar voetnoot2048
En onsen schilt, op dat wy moghen onbezorght
2050[regelnummer]
Gheraken door de dorre Arabische woestijnen.
Op dat wy eyndelijc eens moghen triumpheren
Int Lant van Canaan, en dat wy uwe Wet,
V offerhanden daer reyn zuyver onbesmet,
En ons beloft voldoen, tot ws naems prijs en eeren.
Binnen.
CHOOR
2055[regelnummer]
S'Hemels goetheyt die voorhenen
Ons Voorvaders heeft beschenen
Is hier opt Toneel herspeelt,
En na t'leven afghebeelt.
Tijt noch de verghetenissenGa naar voetnoot2059
2060[regelnummer]
Hoort wt ons ghemoedt te wissen
Dees weldaden overgroot
Neerghedaelt wt s'Hemels schoot.
Doch wanneer wy zien veel milderGa naar voetnoot2063
Wat den Goddelijcken Schilder
2065[regelnummer]
Hier met naect af conterfeyt,
Raect dit in vergetenheyt,
En vertoont sich veel gheringher,
Wanneer dit ons met den vingher
Wijst opt ware wesen bly
2070[regelnummer]
Van dees Hemel-schildery,
Op een grooter weldaet leerlijckGa naar voetnoot2069-2071
Die door Iesum Christum heerlijck
Ons zoo rijckelijc beschijnt,
| |
[pagina 257]
| |
Dat de schaduwe verdwijnt:Ga naar voetnoot2074
2075[regelnummer]
Want wanneer de Sonne luystert,Ga naar voetnoot2075
T'Manen-zilver wert verduystert,
T'bleecste voor het helderst swijct,Ga naar voetnoot2077
T'minste voor het meeste wijct:Ga naar voetnoot2078
Om den zin hier van te mellenGa naar voetnoot2079
2080[regelnummer]
D'een wy teghens d'ander stellen.
Nu het Rijck Egypten isGa naar voetnoot2081
Oft beteyckent duysternis,
Daer in sware slavernije
Iacob onder d'heerschappije
2085[regelnummer]
Pharaonis met gheklagh
Droevelijck in boeyen lagh:
Maer door tGoddelijc verweireGa naar voetnoot2087
Werden sy door t'roode Meire
Tzaem verlost wt dees spelonc
2090[regelnummer]
Als den Pharao verzonc
Met syn schilden en syn swaerden,
Met syn ruyters, volc, en paerden:
Even laghen wy verstrict,Ga naar voetnoot2093
Leelijc in ons bloet verstict,
2095[regelnummer]
Onder Satan, Hel, en Sonden,
In s'Doodts banden vast ghebonden,
Maer door s'levens klaer Fonteyn
Onsen Salichmaker reyn,
Als hy in het laetst der daghen
2100[regelnummer]
Aen het Cruyce wert gheslaghen,
Werden wy door syn bloet roodt
Vrij van Sond, Hel, Duyvel, Doodt,
Door syn goetheyt vol ghenaden
Afghewasschen ons misdaden:
2105[regelnummer]
Niet verlost als Iacob blootGa naar voetnoot2105
Van een tijdelijcke doot:
| |
[pagina 258]
| |
Maer door desen Samson leeuwich
Vrij van d'Helsche pijnen eeuwich,
Van Gods onverganclijc wee,
2110[regelnummer]
Van het sweert dat wt der schee
Boven thooft ons dreyghde grammich
Met den brandt des afgrondts vlammich.
Israel trock al ghelijckGa naar voetnoot2113
Naer een aerdsch verganclijc Rijck,
2115[regelnummer]
Dat maer voor een tijt mocht bloeyen,
Maer naer ons ghebroken boeyenGa naar voetnoot2116
Ons de Heere roept tot hem
In het nieu Ierusalem.
Loopt dan ijverich gheneghen,Ga naar voetnoot2119
2120[regelnummer]
Hebben wy door Christum kreghenGa naar voetnoot2120
Eenen wegh ghebaent en plat
Naer de schoone Hemel-stadt,
Daer doot, siecte, strijt noch tranen
Ghelijc over der Iordanen
2125[regelnummer]
Ons meer zal ontmoeten wreedt,
Alst den Israliten deed,
Die zoo vlijtich hun bewesen
In het wterlijcke wesen,Ga naar voetnoot2127-28
Ooc om slachten tzuyver Lam,
2130[regelnummer]
T'welc terstont een eynde nam,Ga naar voetnoot2130
Als den Godlijcken Messias
(Daer den anderen HeliasGa naar voetnoot2132
Syn verkoren Ionghers vroet
Op wees met den vingher zoet,
2135[regelnummer]
Alder schatten kleynoot koffer)Ga naar voetnoot2135
Doen die quam, en synen offerGa naar voetnoot2136
Als Hoogh-priester dede spa
Op den Bergh Calvaria,
| |
[pagina 259]
| |
Doen hy teghens Satan kampten,
2140[regelnummer]
Alle Priester-dienst en ampten
Eyndden met het Paesschen-feest,
Als de Ioden Iaerlijcx meestGa naar voetnoot2142
Posten dorpels noch bestrekenGa naar voetnoot2143
Met s'Lams bloede, tot een teecken
2145[regelnummer]
Hoe Godt hun bevrijdde weerdtGa naar voetnoot2145
Voor des slaenden Enghels sweerdt.
Voorspel t'welc ons leert ten besten
Hoe dat inden alderlesten
Dagh der daghen int ghericht,
2150[regelnummer]
Voor Godts toornich aenghesicht
Iesum Christum ons zal vrijdenGa naar voetnoot2151
Door syn heyligh bitter lijden,
En met t'rood onschuldich kleydt
Van syn droeve sterflijcheyt
2155[regelnummer]
Ons onreyn melaetsche vlecken
Voor des Heeren aenschijn decken.
Eet dan gheestelijcker wijs
Noch dit Lam, der zielen spijs,
Met een bitter sausse spijtichGa naar voetnoot2159
2160[regelnummer]
Ware Israeliten vlijtich,Ga naar voetnoot2160
Laet de kracht van syne doodt
V noch zijn een Hemels broodt,
Weest omgordt, en staet al reede
Om te wand'len na den vrede,
2165[regelnummer]
Met den Staf alzoo't behoort
Van des Heeren heyligh Woort,
Opgheschort, omgort op vordelGa naar voetnoot2167
Met der liefden bandt en gordel.
Ooc aenmerct hier alghemeenGa naar voetnoot2169
2170[regelnummer]
Dees twee Leyds-lien der Hebreen,
Moses (onbespraect voor Pharons
| |
[pagina 260]
| |
Aenschijn) hoeft des Priesters Aarons
Reden-rijcke tonghe vocht:
Doch gheen van dees beyden mocht
2175[regelnummer]
Isac brenghen eyndelijckenGa naar voetnoot2175
In Canaans Konincrijcken:
Onder welcke schorsse duyctGa naar voetnoot2177
Alsmen desen bast ontluyct,Ga naar voetnoot2178
D'onvolkomen swacheyt tederGa naar voetnoot2179
2180[regelnummer]
Vander Wet, te korten leederGa naar voetnoot2180
Om int Hemelsch Vaderlant
Op te stijghen wt den brant,
Wt den brant der zielen sweerdich,Ga naar voetnoot2183
Wt Gods toornicheyt rechtveerdich,
2185[regelnummer]
Daer ons Christus als ghezeyt
Heeft behouden wt gheleyt.
Want in Christo woont bequamich
Zelf de volheyt Gods lichamich,
T'Euangelische Verbondt
2190[regelnummer]
Vloeyet wt syns wijsheyts mondt,
Der ghenaden fonteyn-ader,
Ons Verbidder by den Vader.
Israel vertrock op hoop,
Maer voor ons heeft al den loopGa naar voetnoot2194
2195[regelnummer]
Christus t'Hooft van syne BendenGa naar voetnoot2195
Langh te voren gaen volenden,
En met tCruys ghetriumpheert
Boven Hemelen en eerd.
Laet dit plaetse by u grijpen,
2200[regelnummer]
Laet dit Godlijc zaeyssel rijpen,
Zoo zal t'uwaerts s'Hemels gonst
Vloeyen Wt levender jonst.Ga naar voetnoot2202
EYNDE. |
|