De werken van Vondel. Deel 1. 1605-1620
(1927)–Joost van den Vondel– Auteursrecht onbekend
[pagina 236]
| |
Het vierde deel
PHARAO den Koningh. REY DER EGYPTENAREN.
Pharao:
Hy, die na mynen tijt zou Memphis Troon beklimmen
1460[regelnummer]
En als een kleynen God dit aerdsch Toneel beschimmen,Ga naar voetnoot1460
Hy, die opt hoogh ghestoelt van s'Koninghs Majesteyt
Dees dobbel groote Kroon alree was toeghezeyt,Ga naar voetnoot1462
Hy, die niet minder zou als syn half-Godsch voor-ouders
In d'edel schoenen treen: en Athlas dese schoudersGa naar voetnoot1463-64Ga naar voetnoot1464
1465[regelnummer]
Ontlasten vanden last, die mynen ouden dagh
Veel kommerlijcker valt dan sy te voren plagh:
Diens opgang helder scheen alst licht der morgen-sonnen,
Den middagh grooter hit en klaricheyt te jonnen,Ga naar voetnoot1467-68
Diens rijpe jaren my veel heyls hadden belooft,
1470[regelnummer]
Den eenen Pharao den and'ren is ontrooft.Ga naar voetnoot1470
Drijmalen zij vervloect den nacht die met syn verenGa naar voetnoot1471
Bespreet heeft Tisiphone, Alecton, en Megeren,
Den Atropos die meer sterflijcken heeft ontzielt,Ga naar voetnoot1473
Als Astren desen nacht om ons hebben ghewielt:Ga naar voetnoot1474
1475[regelnummer]
O Phebus! had ghy ons gewaerschout doch zorchvuldich
Eer ghy u blonde hooft en u parruycke guldichGa naar voetnoot1476
Ter quader tijt vertrockt van onsen Horizont,Ga naar voetnoot1477
Gheheel Egypten waer zoo deerlijck niet doorwont
In synen eersten slaep, dat alletijt met tranen
1480[regelnummer]
Zij desen nacht beschreyt, dat nimmer t'licht der Manen
| |
[pagina 237]
| |
Syn duysternis doorstrael; dat nemmermeer t'ghestertGa naar voetnoot1481
Verlicht met heuren glants syn doncker zeylen swert.Ga naar voetnoot1482
O dieftelijcke doot! O pest die onghenadichGa naar voetnoot1483
Zijt op den boort van Styx oft Acheron beschadichGa naar voetnoot1484
1485[regelnummer]
Onsalich voortghebrocht, wiens pijlen met vermenghtGa naar voetnoot1485
En doodelijck verghift venijnich zijn besprenght.
Vervloect zij dees Bellon, die listich inde wapenGa naar voetnoot1487
Ons met een stille trom bekruypt wanneer wy slapen
Den tijdelijcken slaep: En komt verkeeren straf
1490[regelnummer]
De slapers in een Lijck, hun bedden in een graf.
REY DER EGYPTENAREN.
Man:
Wy offeren ons leet, ons tranen aende voeten
Van s'Konincx Majesteyt, om onsen druck te boeten,Ga naar voetnoot1492
Met ons verscheurde kleet, en ons verbleect ghelaet,
Waer wt ghy leest wat in ons hert gheschreven staet
1495[regelnummer]
Ons droeve klachten, laes! syn hoocheyt niet en belgen,Ga naar voetnoot1495
Den Hemel zal opt lest ons t'eenemael verdelghen.
Dus langhe heeft hy steeds ons vleughelen ghekort,
En d'een op d'ander mael den blixem neer ghestort
Van syne gramschap, ach! ziet hoe ons velden schijnen
1500[regelnummer]
Niet dan een wildernis en doornighe woestijnen,
Ons boomen zijn niet meer met vruchten schoon bekleet
Noch d'aerde met gheen groen tapijten meer bespreet,
De bloemen zijn verwelckt, de kruyden en de lovenGa naar voetnoot1503
Zijn met hun lieflijcheyt en zoeten reuck verstoven,
1505[regelnummer]
Waer op Aurora eer met t'kriecken vanden dach
De tranen vanden dau te distilleren plach,Ga naar voetnoot1506
Zephyrus voert niet meer op syne zachte vloghelsGa naar voetnoot1507
Den blijden Echo van de zorgheloose voghels,
| |
[pagina 238]
| |
Noch t'zoet ghelureluer van Pans veelgaetsche pijpGa naar voetnoot1509
1510[regelnummer]
In langhen niet ghehoort is in dit ront begrijp,Ga naar voetnoot1510
Het veltsche Beestiael is schielijcken ghestorven,
Den droeven Ackerman syn velden ziet bedorven,
Syn ploeghen is vergheefs, syn zaeysel is onnut,
Syn ackers ligghen woest en magher wtgheput,
1515[regelnummer]
Den Herder laet syn vee, den Iager t'wout ghehuchtich,Ga naar voetnoot1515
Den Bouwer syne ploeg, den Visscher t'net doorluchtich,Ga naar voetnoot1516
Den Vog'laer synen strick daer eertijdts t'zorgheloos
Wilt voghelken zoo dic syn vrijheyt in verloos.
Vrou:
Maer, och! ontijdelijc met dat sich eerst wtstrecteGa naar voetnoot1519
1520[regelnummer]
De schaduw deses nachts, ontijdelijc ons wecte
Een jammerlijc gheschrey, als een die onder s'Leeus
Grijp-klauwen sich alleen verweirt met veel geschreeus;
Wy vlogen al verbaest, ach! t'wert van tijt noch eeuwen
Zoo langhe d'outheyt ons grijs-hairich zal besneeuwenGa naar voetnoot1524
1525[regelnummer]
Wt ons ghemoet ghewischt, wy vloghen al verbaest
Naer t'bedde van die ons op therte laghen naest;
Te spade, eylaes! te spaed, de doot ons hier verraste,
De pols was wech eer elck al bevende noch taste
Naer t'leven van syn kint, en yeder moeder zagh
1530[regelnummer]
Zoo haest als van de kaers scheen eenen lichten daghGa naar voetnoot1530
Int droefste vanden nacht, in eenen slaep te vaste
Het wit ijvooren beelt, het schepsel van albasteGa naar voetnoot1532
Syns kints int pluymich bed: elc kreesch, elck riep terstondt
Des spieghels krystalijn op s'kints verbleecten mondt:
1535[regelnummer]
Maer ziel en leven was vervloghen met den aessem,
Want t'glasighe krystal bleef zuyver zonder waessem,
De roosen waren op de kaecxkens al verwelckt,
T'corael waer met zoo dick dees borsten zijn ghemelcktGa naar voetnoot1538
Was vande lippen wech, de stralen zonderlinghenGa naar voetnoot1539
1540[regelnummer]
Van d'ooghskens vriendelijc (die plachten te doordringen
| |
[pagina 239]
| |
Dit moederlijcke hert, ach! dat zoo veel verliest)
En flickerden niet meer, maer waren al bevliest
Van twee wijnbrauwen droef; dat liever noyt dees oorenGa naar voetnoot1543
En hadden t'zoete woort van Moeder moghen hooren.
1545[regelnummer]
Ach! onghevallich eynde! ontijdelijcke doot!
Ghy treft met uwen flits die eerst wt s'moeders schootGa naar voetnoot1546
Beschouden s'Hemels licht, eylaes! voor al de smerte
En pijn, wats mynen loon? niet dan tdoorschoten herteGa naar voetnoot1548
Van myn verkoren bloet: ach! eer ghy oyt verreest,Ga naar voetnoot1549
1550[regelnummer]
Had beter s'moeders buyc u doncker tomb gheweest:Ga naar voetnoot1550
Hoe is dus mynen troost, hoe is dus mynen roeme
Op eenen nacht verwelckt ghelijck een dorre bloeme.
Man:
Oft desen dooden mondt noyt Vader Vader riep,Ga naar voetnoot1553
Dees wiens liefde in myn hert begraven lach zoo diep,
1555[regelnummer]
Die letterlijcken stont in myn ghemoet gheschreven,
De Sonne van myn vreucht, de Ziele van myn leven,
Den rechten erfghenaem, en d'aldernaesten oorGa naar voetnoot1557
Van al myn rijcke haef, van t'gout in myn thresoor,
Ia t'beelt myns aenghesichts, de wortel die de vruchten
1560[regelnummer]
Myns zaets beloofden voort te brengen met genuchten.Ga naar voetnoot1559-60
‘Wat is ons leven? ach! wat is ons leven oock?
‘Een lieffelijcke bloem, bel, bobbel, damp en roockGa naar voetnoot1562
‘Oft smoock, die inde locht verblasen en verswenenGa naar voetnoot1563
‘Ghelijc een schauw verstuyft, en ydel vliegt daer henen:Ga naar voetnoot1564
1565[regelnummer]
‘Het duert een wijle maer een tijdeloosen eeuw,Ga naar voetnoot1565
‘En smelt weer lichter als een witghevlocte sneeuw,
‘Oft als een ijsen beelt, twelck spoedich overwonnenGa naar voetnoot1567
‘Syn statua verliest met t'stralen eender Sonnen,Ga naar voetnoot1568
| |
[pagina 240]
| |
T'is als een blixems licht, dat nau om schijnen pooght
1570[regelnummer]
En mist syn heerlijcheydt met dat het sich vertooght,Ga naar voetnoot1569-1570
Een torts die duerigh schijnt en smeltet al besweken,Ga naar voetnoot1571
Met dat heur lemmet sparct, met dat sy is ontsteken:Ga naar voetnoot1572
Hoe vliên ons daghen wech, als waren sy ghevlerckt,
Ons uren zijn bestemt, en onsen tijdt beperckt,Ga naar voetnoot1574
1575[regelnummer]
Ons wieghe werdt ons graf, ons leven is verloren,
Wanneer wy naulijcx zijn wt smoeders schoot geboren.
Vrou:
Dus schreyden d'ouders vast in zulcken harden proef,Ga naar voetnoot1577
Ons ooghen vloeyden, laes! als twee fonteynen droef,
De suster op heur sus, de broeder op syn broeder
1580[regelnummer]
Riep, oft noyt wt den schoot van een verkoren Moeder
Wy beyd waren gheteelt, och! oft wy noyt met smert
En pijn hadden ghedruckt een zelfde moeders hert;
Och! waren wy noyt beyde wt eenen bloet gheronnen,Ga naar voetnoot1583
Noch noyt door eenen rinc gheraect int licht der sonnen,
1585[regelnummer]
Noch van een Vader noyt in syne liefde zoet
Ghewonnen op een Koets, noch met de melck ghevoedtGa naar voetnoot1586
Die wt een ader vloot, noch tsamen opghevoestert,
Noch in een wanckel wiegh met pijnen opghekoestert;
Zoo'n had u droevich eynde alst ommers wesen mostGa naar voetnoot1589
1590[regelnummer]
Ons zoo veel zuchten (laes!) noch tranen niet ghekost.
Wat hebdy meer misdaen als wy, dat s'doots verstaelden
Gescherpten schicht met een dees borsten niet doorstraelden?
O helschen Atropos! Wie dacht, wien had ghedacht,Ga naar voetnoot1592-1593
Dat ghy huns levens draet zout korten desen nacht?
1595[regelnummer]
Wy hadden uwe komst wel vlijtich waer ghenomen,Ga naar voetnoot1595
En niet den zachten slaep met Lethes laten stroomenGa naar voetnoot1596
| |
[pagina 241]
| |
Op ons ghesloten oogh, en noch voort laetst adieu
Dees wanghen eens ghekust, eer uwe vlimme hieuGa naar voetnoot1598
En scheyden ziel en lijf wraecghierich vanden andren,Ga naar voetnoot1599
1600[regelnummer]
Voor eeuwich hadden wy noch eens omhelst malkandren.
Ach! saligher ist Lyck t'welck hier light wt ghestreckt
Dat nu den rouwe met heur vleughelen bedeckt,Ga naar voetnoot1602
Als wy, die treurich om dees droefheyt te verzachten
Ons over stelpen in ons tranen en ons klachten.
Man:
1605[regelnummer]
Tweemael vijf straffen wy (eylaes!) hebben gevoelt,
En worden altijt meer van droefheyt noch bespoelt,
Den Hemel even strengh hout synen boogh ghespannen;
Dies bidden wy verlaet d'Israelijtsche mannen,Ga naar voetnoot1608
Verlatet den Hebreen, ontsluyt Egyptenlandt,
1610[regelnummer]
Op dat sy hunnen God voldoen syn offerhand
Ontslaetse doch van t'Iock van al hun slavernijen,
En wilt ons alle voor een grooter straf bevrijen.
Pharao:
Sy vluchten metter ijl van daer het morghenroot
Verrijst, tot daer het licht neerdaelt in Thetis schoot,Ga naar voetnoot1614
1615[regelnummer]
Voor Pluto trecken sy zoo wijt ter hellen neder,Ga naar voetnoot1615
Tot daer sy nimmermeer en keeren herwaerts weder,
Sy reysen naer t'besneeuwt en t'kout behijselt noort,Ga naar voetnoot1617
Tot daermen nimmermeer van hun vertrecken hoort,
Sy laten dan den Nyl die overvloeyt vant goede,
1620[regelnummer]
Tot daer hun al ghelijc moet drucken d'arremoede:
T'weerspannich slaefs ghedrocht, sy loopen al hun best,Ga naar voetnoot1621
Die ons ghezont Climaet ontsteken als een pest,
Sy nemen al hun Vee, sy nemen al hun have,
En werden op het velt een spijse voor de rave,
1625[regelnummer]
Sy ruymen tghantsche Rijck, sy loopen na hun doot,
En erven Plutos nest voor eenen zachten schoot.
Binnen.
| |
[pagina 242]
| |
den reye der Israeliten zinghen.
Hebreen speelt s'Hemels lof
Nu op u luyte schoone,
Adieu Misraijns Hof,Ga naar voetnoot1629
1630[regelnummer]
Adieu Memphidis Throone.Ga naar voetnoot1630
Adieu Egypten-landt,
Adieu Rijcx-staf en Kroone
Die Nylus sandich strandt
Beheerscht door Pharaone.
1635[regelnummer]
Adieu tyrannich jock,
Adieu dienstbarich Gosen
Waer wt de Heer ons trock
Door Aaron en door Mosen.
Israël wil tbelooft
1640[regelnummer]
Canaan nu ghelucken.Ga naar voetnoot1639-40
Daer Iuda syn voorhooftGa naar voetnoot1641
Zal met een Kroone drucken,
Daer Iuda onder t'licht
En t'wanckel rondt der ManenGa naar voetnoot1643-44
1645[regelnummer]
Syn Stoel en Zetel sticht
By tstroomen der Iordanen.
Ghy Philistinen haest,Ga naar voetnoot1647
En ghy o Iebusiten!Ga naar voetnoot1648
Met Amalec verbaest
1650[regelnummer]
Maect plaets met d'Ammoniten.
De Koningh Iuda komtGa naar voetnoot1651
Preuts in u schoenen treden,Ga naar voetnoot1652
O luystert! hoe hy tromt,Ga naar voetnoot1653
En naerdert met syn schreden.
1655[regelnummer]
Dat dynen hooghmoedt daelt
Voor die syn Rijck wil vesten
| |
[pagina 243]
| |
Ghelijck den blixem straelt
Vant Oosten tot den Westen.Ga naar voetnoot1657-58
V Grentzen open sluyt
1660[regelnummer]
Voor onsen Prins personich,Ga naar voetnoot1660
En laet tot roof en buyt
V melck en uwen honich.
Iordaen die vanden tsopGa naar voetnoot1663
Der heuvelen komt bruysschen,
1665[regelnummer]
Steect u blau hoornen op,Ga naar voetnoot1665
En laet u bobbels ruysschen,
Golft in d'azure Zee,
Zeght d'Oceaensche baren
Hoe Iuda op u Ree
1670[regelnummer]
Komt synen Throon pilaren.Ga naar voetnoot1670
Sinai maect dy ree,Ga naar voetnoot1671
Want op u hooghte steylich
Wil smoocken doen d'Hebree
Syn brant-offeren heylich.
1675[regelnummer]
Dat Horeb eewich staet
Gheresen onder t'Maenschijn,
En tuyght wie heeft ghedwaetGa naar voetnoot1677
De tranen van ons aenschijn.
Mensch stappen zullen eerGa naar voetnoot1679
1680[regelnummer]
Des Hemels circkel meten,
Dan hunnes Koninghs eer
Israel zal vergheten.
Den Enghel maect het spoor,Ga naar voetnoot1683
O laet ons niet verslappen,
1685[regelnummer]
Ons Leyds-lien treden voor,
Wy volghen hunne stappen.
Binnen.
| |
[pagina 244]
| |
PHARAO den Koningh. ALBINUS Velthooftman met syn heir-legher.
Pharao:
Die niet ontziet den roem syns Scepters te bevlecken,
Mach doen als Pharao, en laten henen trecken
De Slaven van syn Rijc, die onder s'Hemels wielGa naar voetnoot1689
1690[regelnummer]
Den Koningh eyghen zijn met lichaem en met ziel,Ga naar voetnoot1690
Die steeds ghehouden zijn den Koningh toe te wijden
De vruchten van hun sweet, en hongher zelfs te lijden,
De Slaef die s'Princen hooft met een ghemarmort dac
Moet overwelven s'daeghs, en onder t'Hemel-vlack
1695[regelnummer]
Zelf slapen al den nacht, en dobbel wert vergouden,Ga naar voetnoot1695
Wanneer by synen loon hy t'leven mach behouden,
Oft rekent synen Heer hem tschuymsel vander aerdt,Ga naar voetnoot1697
En is hy op de helft nau zoo vele eeren waert,Ga naar voetnoot1698
Geen vrijheyt komt hem toe, ten zij hy't mach verwerven
1700[regelnummer]
Door synes Konincx gonst, oft eyndelijc door syn sterven.
Vast hebben dees Hebreen verdobbelt snoo en valschGa naar voetnoot1701
T'Ioc van hun dienstbaerheyt gheschoven vanden hals,
Door toverkonst huns Gods, diet scheen ons zou verdelgen
En heel Egypten in syn toornicheyt verswelghen,
1705[regelnummer]
Zoo nu syn rechte hant verlamt is noch verkort,
Hy neem de hantschoen op die hem gheboden wort.
Sy zijn wel wt t'ghesicht, maer noch niet wt myn handen,
Noch wt hun slavernij, al schijnense wt de banden
Vant slaefsche Iock te zijn: Sy werden na ghedraeft,
1710[regelnummer]
En éer den vlugghen tijdt de bleecke Son begraeft,
Zie ick hun achterhaelt en onverziens bedroghen,
Ghelijc de voghel t'net wert over thooft ghetoghen,
En als int bladich bosch zoo schielijc t'bloode Hert
Beschreyt syn vrijheydt, alst in stricken is verwert,
1715[regelnummer]
Zoo zal ooc al betraent theyrlegher der Hebreeuwen
Hun vrijheyt zien berooft voor allen tijdt en eeuwen.
Tsa Hooftman, waerwaerts ist dat sy ghetoghen zijn?
Hooftman:
Ontziende t'bloedich stael des preutschen Philistijn,Ga naar voetnoot1718
| |
[pagina 245]
| |
Heer Koningh, al verbaest begaf sich desen swermeGa naar voetnoot1719
1720[regelnummer]
Daer t'rood Arabisch Meirs gekromden woesten ermeGa naar voetnoot1720
Dit Rijck ten deel omvanght, en de woestijne dreyght,
Ghewapent naulijcx, sy om strijden niet gheneycht
En schenen, noch bequaem ten minsten hun vijandenGa naar voetnoot1723
Het half ghelaet te bien, ick late staen hun tanden
1725[regelnummer]
Te breken met ghewelt: indien ghy desen ReyGa naar voetnoot1725
Vervolght, ghenadich Vorst! voort oorlooghs velt-gheschrey
Sy raken inde vlucht, en reppen tsaem hun zolen,
Als Schaeps-kud die de Wolf het herte heeft ontstolen,Ga naar voetnoot1728
Om gheen beschermen denckt, maer van een bende haest
1730[regelnummer]
Wel hondert benden maeckt, en vluchtet al verbaest.Ga naar voetnoot1730
Pharao:
Wel aen de rossen toomt om gheenen tijdt verzuymen.Ga naar voetnoot1731
Hooftman:
Sy briesschen, en tghebit huns breydels doen sy schuymen,
En zijn met strijdschen moedt ghespannen int gareel,
De waghens toegherust, en t'Legher al gheheel
1735[regelnummer]
Ghehelmt, ghestoct, ghestaeft, vierkantich in slach-orden
Verlangt wanneer den tocht zal aengevangen worden.
Pharao:
Zo treed de Koning voor, op trommel en trompet!Ga naar voetnoot1737
De wapenroovers noot tot tbloedighe bancket,Ga naar voetnoot1738
Dat elc syn hielen licht, t'is gheenen tijt om hincken,
1740[regelnummer]
Nu int bestoven velt Mars synen schilt doet blincken,Ga naar voetnoot1740
Krijght onder syn banier, hy leyt u aenden dans,Ga naar voetnoot1741
Des overwinners hooft omvlecht den Lauwer-krans,
Den wegh is al ghebaent, dus laet ons niet verslappen,
Zoo verr te vinden is het spoor van hunne stappen.
Binnen.
| |
[pagina 246]
| |
CHOOR
1745[regelnummer]
Die den Hemel derf bekrijghen,Ga naar voetnoot1745
Zal wel voor een wijl opstijghen,
Even als Neptunus vochtGa naar voetnoot1747
Worpt syn baren na de locht,
Die van zelf in korter stondenGa naar voetnoot1749
1750[regelnummer]
Weder vallen in d'afgronden,
Oft ghelijck een vlam gheswimtGa naar voetnoot1751
Licht op na den Hemel klimt,
Diemen wederom sich zelven
In syn asschen ziet bedelven:
1755[regelnummer]
Want de groote goetheyt Godts
Latet wel den Koningh trots
Op het hooghste en even dolleGa naar voetnoot1757
Woeden, doch wanneer hun rolle
Is ten wtersten vol-speelt,
1760[regelnummer]
Opt Theatrum ghetoneelt,Ga naar voetnoot1760
En wanneer hy met berommenGa naar voetnoot1761
Meynt ten hooghsten zijn gheklommen,
Stoot den Godlijcken Monarch
Hem afgrijsich vanden berch,
1765[regelnummer]
Hoe hy was den Hemel naerder
Hoe den val hem is te swaerder,
Hoe hy meerder opwaerts steegh
Hoe hy dieper valt om leegh,
Hoe hy meerder rees verkorseltGa naar voetnoot1769
1770[regelnummer]
Hoe hy platter valt vermorselt.
Dit blijct aen Pharao straf,Ga naar voetnoot1771
Die zoo blind'lingh loopt na tgraf,
Die in s'Heeren straffe tijdichGa naar voetnoot1773
| |
[pagina 247]
| |
Blijft verstoct, versteent partijdich,Ga naar voetnoot1774
1775[regelnummer]
Daer een yeder roe als vrient
Hem tot beteringhe dient:
Want de strengheyt Gods ten lesten
Yder een kastijdt ten besten,
En syn gheessel al begrijstGa naar voetnoot1779
1780[regelnummer]
Op een grooter roede wijst.
Wie dan in der Sonnen luyster
Sluyt syn ooghen in het duyster,
Wie d'aenkloppers van tghemoet
S'herten deur niet open doet,
1785[regelnummer]
Wie zoo vele donderslaghen
Luyden laet voor ydel vlaghen,Ga naar voetnoot1786
Op het onversienste baltGa naar voetnoot1787
S'Heeren blixem overvalt:
Ghelijck desen Koningh prachtichGa naar voetnoot1789
1790[regelnummer]
Die gheen teyckenen aendachtichGa naar voetnoot1790
Mochten leyden wt den tret
Van syn obstinaet opzet.
Dies de Heere t'eenemalen
Hem ontrect de helder stralen
1795[regelnummer]
Van syn Hemelsch aenghesicht,
En verduystert hem int licht,
In verkeertheyt overgheven,Ga naar voetnoot1797
Tot hy eyndelijck ghedreven
Even als een roerloos schip
1800[regelnummer]
Drijft al blind'lingh op de klip
Van syn overgheven boosheyt,Ga naar voetnoot1801
Van syn stoute goddeloosheyt,
Inden afgrondt en t'verleytGa naar voetnoot1803
Van syn overgheventheyt.Ga naar voetnoot1804
|
|