Van AEgir tot Ymir. Personages en thema's uit de Germaanse en Noordse mythologie
(2000)–A. Quak, Paula Vermeyden– Auteursrechtelijk beschermdNornen(on. norn, mv. nornir), vrouwelijke mythologische wezens die het lot van de mensen bepalen. In de Lied-Edda komen ze behalve in de Völuspá alleen in de heldenliederen voor. In de saga's worden ze niet genoemd, in de skaldenpoëzie regelmatig. Er is vrijwel altijd sprake van een collectief en meestal in verbinding met woorden die ‘uitspraak’ of ‘oordeel’ betekenen, als ‘kviðr, dómr’ of ‘sköp’; de uitspraak van de Nornen, het door de Nornen toebedeelde lot enz. (bijvoorbeeld in Fáfnismál [Het lied van Fafnir] 44, Hamðismál [Het lied van Hamdir] 34). Slechts een enkele maal wordt over één enkele Norn gesproken, in Reginsmál (Het lied van Regin) 2 bijvoorbeeld, waar de dwerg Andvari zich beklaagt over het droeve lot dat hem door ‘een ellendige Norn’ is opgelegd. De bekendste passage in de Lied-Edda over de Nornen is Vsp. 19-20. Daar wordt verteld over de bron van Urd, die onder de wereld-es ligt: Daar komen vrouwen vandaan,
veel weten ze,
drie, uit het meer dat eronder ligt,
Urd noemden ze de eerste,
de tweede Verdandi
- ze sneden in hout - de derde Skuld;
wetten maakten ze, een leven kozen ze
voor de mensenkinderen, een lot voor
de mensen.
Volgens het eddagedicht Fáfnismál zijn er veel meer Nornen dan drie en ze zijn van verschillende herkomst: ze stammen af van Asen, alven of dwergen (Fm. 12-13). In de Snorra-Edda volgt Snorri Sturluson Völuspá en Fáfnismál: ‘In de hemel zijn heel veel mooie plaatsen en alles staat er onder goddelijke bescherming. Daar staat onder de boom bij de bron een mooie zaal en daar komen drie meisjes uit met de volgende namen: Urd, Verdandi en Skuld. Die meisjes stellen het lot van de mensen vast. Er zijn nog meer Nornen, die op bezoek komen bij iedere mens die geboren wordt om hem zijn lot toe te delen, en die Nornen zijn van Asen-, alven- of dwergenherkomst.’ (SnE. i, 15) Volgens Fm. 12 is een van de taken van de Nornen vrouwen te helpen om hun kinderen ter wereld te brengen. In de Helgakviða Hundingsbana I (Het eerste gedicht over Helgi Hundingsdoder) komen de Nornen in de nacht na de geboorte van Helgi op bezoek om hem zijn lot toe te delen. Ze wensen | |
[pagina 137]
| |
hem toe dat hij de beroemdste en aanzienlijkste onder de vorsten zal worden. Ze draaien gouden lotsdraden in elkaar, bevestigen die aan de hemel en wijzen hem land toe tussen oost en west (hh i, 2-4).
Over de herkomst van de Nornen komen we niet meer te weten dan wat Fm. 13 erover zegt. Nergens horen we verder iets over Nornen die van Asen, dwergen of alven zouden afstammen. Ze vertonen enige overeenkomst met de »Disen en de »Matronen, over wie ook wordt gezegd dat ze vrouwen bij geboorten bijstaan. In Hamðismál 29 worden wolven ‘de honden van de Nornen’ genoemd, waarmee het lijkt of de dichter van dit vers de Nornen als reuzenvrouwen opvat. Reuzen zijn de enige categorie die niet in Fm. 13 wordt genoemd. In de Völuspá komen de drie Nornen uit het water, ze worden dus gezien als een soort watergeesten. Het geloof in de voorspellende kracht van bronnen was wijdverbreid en diepgeworteld bij de Germaanse volkeren, zozeer dat paus Gregorius iii de Germaanse gelovigen in 731 het voorspellen uit bronnen moest verbieden. De IJslandse bisschop Gudmund Arason de Goede, tijdgenoot en bekende van Snorri, trok twee eeuwen na de officiële kerstening van IJsland (in het jaar 1000) het hele land door om de heidense geesten met wijwater uit bronnen en bergen te verjagen. In de Snorra-Edda wonen de Nornen niet in, maar naast de bron, en je kunt je afvragen of dit een opzettelijke verandering is geweest. Ook al worden de Nornen in de teksten heel vaak genoemd in verband met sterven en dood - in dat opzicht vertonen ze enige overeenkomst met de »Valkyrja's -, hun hoofdfunctie was het toedelen van het hele levenslot, het goede en het kwade. In de late Middeleeuwen ritste iemand een droeve runentekst in de stafkerk van Borgund (Sogn in Noorwegen): ‘De Nornen bepalen het goede en het kwade, mij hebben ze diep verdriet toebedeeld.’ Snorri had als zovelen moeite met het feit dat het geluk oneerlijk over de mensen verdeeld lijkt te zijn en daarom liet hij zijn Gangleri (d.i. de Zweedse koning Gylfi die in SnE. i de Asen ondervraagt) tegen de drie goden (Hoog, Even-De Nornen. Illustratie van Gust. van de Wall Perné in Frans Berdings eddabewerking, 1911
| |
[pagina 138]
| |
hoog en Derde) zeggen: ‘Als de Nornen over het lot van de mensen gaan, dan delen ze toch wel heel erg oneerlijk, want sommige mensen hebben een goed en rijk leven, en anderen maar weinig geluk of eer, sommigen een lang leven, anderen een kort.’ Hoog zei: ‘Goede Nornen van goede herkomst delen een goed leven toe, maar als mensen in ellende raken is dat de schuld van slechte Nornen.’ (SnE. i, 15) Waarmee deze zaak is afgedaan. In Boek vi van Saxo's Gesta Danorum raadpleegt Fridlewus de Nornen in een tempel over het levenslot van zijn zoon. Twee wensen hem louter goeds toe, maar de derde geeft hem, volgens Saxo uit pure boosaardigheid, de ondeugd van de gierigheid. Ook in de Norna-Gests þáttr (Het verhaal over Norna-Gest) in het handschrift Flateyjarbók (Het boek van Flatey) treden drie Nornen op, van wie er twee goede dingen toebedelen en een, hier uit boosheid over een belediging die Gest haar had aangedaan, Gest wil schaden, wat door de beide anderen wordt verhinderd. Hier zijn we duidelijk op het terrein van Doornroosje beland. In de laatstgenoemde teksten treden drie Nornen op, net als in de Völuspá. Slechts een van de drie hier genoemde Nornen wordt ook in andere teksten genoemd, en wel Urd. Zij moet waarschijnlijk als een personificatie van het lot gezien worden, met een naam die afgeleid is van de aanduiding ‘Urðar brunnr’ (de bron van Urd). Het Oudnoordse ‘urðr’, oe. ‘wyrd’, ohd. ‘wurt’ betekent ‘lot’. Het oe. begrip duidt een niet als persoon gedachte macht aan, die het leven van de mensen bepaalt. In het Oudnoords werd ‘urðr’ gepersonifieerd, Urd werd een Norn. En waar Urd in ‘Urðar brunnr’ nog niet-gepersonifieerd ‘lot’ kan betekenen, is dat duidelijk niet meer zo in verbindingen als ‘Urds uitspraak’ of ‘Urds bindende besluiten’ (Grógaldr [Groa's toverlied] 7, Fj. 47). De namen van de drie Nornen in de Völuspá, Urd (wat geworden is), Verdandi (wat in wording is) en Skuld (wat komen zal), duiden verleden, heden en toekomst aan. Het woord ‘Norn’ kan niet bevredigend worden verklaard. Een van de pogingen tot verklaring brengt het woord in verband met een ie. wortel *(s)ner- (draaien); een Norn is degene die de draden van het lot in elkaar draait. Hetzelfde geldt voor Urd. De woordstam waarvan de naam is afgeleid betekent oorspronkelijk ‘draaien, wenden’ (vgl. lat. vertere), misschien het draaien van de te spinnen draad. Als de Nornen oorspronkelijk als spinsters gedacht moeten worden, dringt zich de overeenkomst op met hun klassieke voorgangsters, de drie Moiren, schikgodinnen, van wie in ieder geval één, Klotho, een spinster was. De Nornen in de Helgakviða zijn met draden in de weer, maar in de Völuspá spinnen of weven de Nornen niet, ze ritsen tekens in hout.
Afbeeldingen van de Nornen uit ouder tijd zijn er niet. In later tijden echter werden ze vaak afgebeeld, vooral onder invloed van Wagners opera Götterdämmerung (voltooid 1874), waar ze in de eerste akte optreden. In de Ny Carlsberg Glyptotek te Kopenhagen bevindt zich een reliëf uit 1821-22 van de Deen Hermann Ernst Freund, dat Balder en Mimir voorstelt die de Nornen ondervragen. Op zijn verloren gegane Ragnarök-fries stonden de Nornen in nagenoeg dezelfde opstelling afgebeeld, zoals blijkt uit een tekening van Henrik Olrik uit 1857 in het Statens Museet for Kunst in Kopenhagen. Freunds Nornen zijn afgebeeld met weegschaal en schrijfplank en als zodanig geïnspireerd op de Griekse Moiren, die afgebeeld werden met spinrokken, boekrol en weegschaal. Twee van Freunds Nornen zijn gevleugeld en het spinrokken ontbreekt. De Nornen die Carl Ehrenberg in 1888 schilderde, zijn van verschillende leeftijd en in uiteenlopende fantasievolle gewaden gekleed. De jongste draagt een dirndl-achtige wapenrusting en op haar hoofd met zeer lang loshangend blond haar (een soort Germaanse Primavera?) een gevleugeld mutsje. Ze draagt bloemen in beide handen. Gesponnen wordt hier niet, deze Nornen snijden in hout. In het trappenhuis van de universiteitsbibliotheek van Oslo maakte Axel Revold (1887-1962) in 1933 twee grote wandschilderingen, geïnspireerd op de Völuspá. Vsp. i toont de Nornen aan de voet van Yggdrasil, drie moedeloos uitziende vrouwen met iets in de hand, dat op | |
[pagina 139]
| |
schrijftabletten lijkt. Een van de Yggdrasil-reliëfs (1950) van Dagfin Werenskiold op het voorplein van het Oslose stadhuis toont de Nornen terwijl ze de wereld-es begieten. Vanaf de laatste decennia van de 19e eeuw wordt het beeld dat men, vooral buiten Scandinavië, van de Nornen heeft, sterk door Wagner beïnvloed. Zijn Nornen spinnen (hoewel hun handelingen meer op weven lijken) en na hem spinnen ze op vrijwel iedere afbeelding. Hans Thoma (1839-1924) beeldde de Nornen verscheidene malen af als een drietal tamelijk oude, spinnende vrouwen, zo bijv. op een aquarel uit 1889, die zich in de Nationalgalerie der Staatlichen Museen zu Berlin bevindt. Hier dragen ze Grieks aandoende gewaden en middeleeuwse sluiers. In Berdings eddabewerking van 1911 beeldde Gust. van de Wall Perné de Nornen spinnend af aan de bron en onder Yggdrasil. Een installatie van Edward Kienholz (1927-) uit 1976 draagt de titel Die Nornen (Zürich, Galerie Lelong). Deze installatie maakt deel uit van een viertal, alle volgens de toelichting geïnspireerd op Wagners muziek. Salomé (1954-) schilderde in 1984 en 1987 vier zeer grote doeken (acryl), op Wagners Ring geïnspireerd. Zelf noemt hij deze beelden bij de muziek ‘psychologische portretten’. Het eerste van deze doeken (uit 1984) heet Drei Nornen oder die Erschaffung der Welt (München, Galerie Thomas). In het stripboek Het uur van Odin (1982) maakte de striptekenaar Peter Madsen van de Nornen een stel oude heksen die in een zaal vol levensdraden huizen. Storch 1987; F. Ström 1954; De Vries 1970; Weber 1969. |
|