Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend794. Hand(je) op den mond!d.i. zwijg! vertel het medegedeelde niet verder. Ontleend aan den Bijbel, waar de hand op den mond leggen gebezigd is in den zin van Gode zwijgen, niet murmureeren. Vgl. Job. 21, 5: Siet my aen, ende wordet verbaest; ende legget de hant op den mont; 39, 37: Siet, ick ben te geringe, wat soude ick u antwoorden? ick legge mijne hant op mijnen mont. Vgl. nog De Brune, 326: Tand voor tongh is goed devijs; het Zuidnederl. iemand iets hand voor tonge zeggen, d.i. op voorwaarde, dat hij er over zal zwijgen; Ndl. Wdb. V, 1767. Vgl. den vinger op den mond leggen (Vondel, Roskam, vs. 63); de lippen voor de tanden houden; hd. die Hand auf den Mund legen; eng. to put one's finger to one's lips. Zie mondje toe! |
|