Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend404. Iemand de damp(en) aandoen (of injagen),of iemand dampen wil zeggen iemand het land opjagen, iemand pesten, kankeren. Dat heeft hem de dampen aangedaan, dat heeft hem den nek gebroken, den genadeslag gegeven. Vgl. het volksliedje: O! moeder die zeeman,
Hij doet me zoo de dampen an.
Köster Henke, 13: Dampen, iemand de dampen aandoen, de pest injagen; Kmz. 336: Die krengen, om zoo tegen me op te staan als jij 'r niet bent - om me zoo de dampen an te doen; Amst. 68: Hij verhaalde met een soort van spijtigheid dat die graskauwers 'n mensch soms de dampen aandeden van belang; Ghetto, II, 32: Nu liep ie suf en wezenloos de eene straat in de andere uit, aan niets anders denkend dan aan z'n Rielie, die ‘'m zoo de dampen an dee’; Van Maurik, Uit één pen, bl. 47: Mij zou je niet de dampen hebben aangedaan als aan mijn goeie Bet, waarentig | |
[pagina 158]
| |
niet; zij was veel te zachtzinnig en te goed voor jou; Nest. 62: Staat nu maar niet met je mond vol tanden, je jaagt me wàt de dampen aan! Kunstl. 96: Maurice zei ze dat de juffer d'r gosgruwelijk de dampe angedaan wier; O.K. 165: Kwaadaardige beesten, die je op alle mogelijke manieren de dampen andoen; Handelsblad, 23 Januari 1914, p. 5, k. 2: Wat me het meest de dampen heeft aangedaan bij deze vermoderniseerde koek-en-zoopjes, dat is de uitstalling; Jahrb. Nd. Sprachf. XXIX, 77: Det hat am den damp gedoan, das hat ihn vollends zugrunde gerichtet (Neu-Colmer. dialect); De Vries, 67: hij heeft de damp in, hij is erg kwaad, ook hij heeft de dampen in, syn. van hij heeft de smoor, de pest, het pleuris inGa naar voetnoot1). Let men op deze en dergelijke synonieme uitdrr. dan kan damp, fri. dimp, demp, damp, moeilijk anders beteekenen dan aamborstigheid, benauwdheid, kortademigheid, vooral van paarden en runderen gezegdGa naar voetnoot2), waarbij de adjectiva dem(p), dampig, dempig, demperig, en fri. dimpen, dimpich behooren. Het wkw. dampen is dan voor de vorming te vergelijken met pesten en kankeren; wellicht is door verwarring met het wkw. de pluralis dampen in de zegswijze ontstaan. Zie voor dit verschijnsel Naar iemands pijpen dansen en vgl. nog het hd. einem den Dampf antun; Dampf haben, angst hebben, en het verouderde mir zum Tort und Dampf. |
|