403. Dalfer (of dalver).
Onder een ‘dalver’ verstaat men een landlooper, bedelaar, zwerver; als afleiding van dalven, dalfen, bedelen, schooien, zwerven; op de dalf van, gebedeld van (Köster Henke, 13; Woordenschat, 171). Men brengt deze woorden in verband met het hebr. dal, arm. Vgl. Landl. 376: Smerige dalfer! Zondagsblad van Het Volk, 6 Sept. 1913 p. 1 k. 1: De man, onbekend met dalverspubliek had zich laten misleiden om zijn centen te beleggen in een van ouds bekend reizigerslogement; p. 1 k. 2: Hoe de kinderen opgroeiden? Wel dat werden eveneens dalvers of iets dat er mee gelijk stond; Handelsblad, 16 April 1914 p. 5 k. 1: Nachtdalvers zijn slapers die den nacht in de open lucht door-brengen. - Wij Damdalfers deden overdag niets.