Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend362. Een brom inhebben,d.w.z. dronken zijn. Bij Zuidnederlandsche schrijvers, o.a. bij Ogier, was in de 17de eeuw het znw. brom in den zin van slemperij, drank, zeer gewoonGa naar voetnoot1) Vgl. in Noordnederland Menschenw. 163: Gaif main effe de brom.... ik hep stikke dorst.... 'n urretje ken ik best likke nou. Synoniem: een bom inhebben; fri. in bom inhabbe, syn. van een stamper inhabbe; Drentsch: hij het 'n oarige bom op (Bergsma, 64), welk ‘bom’ eig. beteekent ‘een groot glas sterke drank’; Ndl. Wdb. III, 322; Dievenp. 46; Antw. Idiot. 104: 'n Brom aanhebben of inhebben, dronken zijn; 302: 'n brommeken ophebben, halfdronken zijn; bij Harreb. I, 86 a: Hij heeft een bram in. Zie een roes hebben. |
|