361. Een broertje en (of) een zusje,
‘wordt gezegd van een zaak die zóó op een andere gelijkt, dat het niet verscheelt of men het dezen of dien naam geeft’ (Ndl. Wdb. III, 1440). De uitdr. dateert uit de 18de eeuw; vgl. W. Leevend VI, 5: Ik hoor dat de Engelschman alle onze dorpen in Oost-Indiën neemt of steelt, dat is een Zusje met een Broêrtje; Het Volk, 5 Nov. 1915 p. 1 k. 2: Warenvervalsching en oneerlijke konkurrentie zijn met zulken handel broertje en zusje. - Eenigszins anders bij Campen, 77: Het sinnen susters ende broeders - het is een sieck wijff ende een crancke vrouwe. Voor Zuid-Nederland vgl. Waasch Idiot. 146: Dat is broer en zuster, van twee zaken die malkander zeer gelijken.