Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend154. Door den band,d.w.z. door elkander gerekend, gemiddeld. In de 17de eeuw reeds gebruikelijk, volgens Winschooten, 15: sij sijn door den band soo, dat is, de een soo goed, als den andere; hd. durch das Band; fri. troch de bân. Tuinman heeft m.i. reeds de juiste verklaring van deze uitdrukking gegeven; zie I, 364, waar hij zegt: ‘dit zal overgebragt zyn van gebonden koornschooven, of takkebosschen, die elkanderen meest plegen gelijk te zyn, en d' eene tegen de andere gerekent worden’. Hij vergist zich echter met Winschooten, als hij meent dat de uitdr. door de bank (mnl. dore | |
[pagina 65]
| |
die banc; hd. durch die Bank; nd. dorch (in) de bank; fri. troch de of 'en bank) hiervan eene verbastering is, daar dit eigenlijk wil zeggen de verschillende vleesch- of vischbanken door elkander genomen, dus: het gemiddelde; zie Noord en Zuid XIX, 28; Hist. Gen. 4, 16, 241; Huygens VII, 287: Vier wijfjens, door de banck van redelyck gerucht; Halma, 117: Door de bank, door den band, gemeenlijk, ordinairement. Steun vindt deze verklaring in het syn. door de mand (vgl. Noord en Zuid XXIV, 252) en de Zuidnederl. uitdr. door (deur) den bot, waarin bot een bos of bundel (fri. botte) beteekent, zoodat deze uitdr. eigenlijk wil zeggen de verschillende bossen of bundels door elkander genomen, het gemiddelde. Vgl. Schuermans, 71 b; Antw. Idiot. 182; Waasch Idiot. 166 b: deurbandig, in 't algemeen, door den band; Ndl. Wdb. III, 675.Ga naar voetnoot1) |
|