Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden
(1923-1925)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend153. Een balletje van iets opgooien,een o.a. in de Gew. Weuw. III, 6 (een balletjen om hoog smijten om te lachen), bij Van Effen, Spectator IX, 214; V. Janus III, 281; Nkr. VIII, 12 Febr. p. 2; Het Volk, 19 Maart, 1914 p. 12, k. 2, voorkomende uitdr. in de bet. van ‘een eerste woord over iets zeggen, om daardoor een gesprek er over aan den gang te brengen’. Het Ndl. Wdb. II, 902 herinnert aan de vroegere gewoonte ‘dat drie of vier persoonen, zyn overeengekomen, om een Cabel uit te maaken; deezen eischen een bal; snyden 'er met een mes zo veel kerven, of bijhangende lappen in, als 'er uitdaagers zyn, en leggen deezen, dus gesneeden, by de baan, of steeken hem aan de eene of andere plaats aldaar vast’.Ga naar voetnoot1) Dit noemde men den bal opsteken. Iets dergelijks kan ook met een balletje opgooien bedoeld zijn. Ter Gouw, De Volksvermaken, bl. 100 denkt aan den ‘kietembal’, die door een jongen werd omhoog gegooid, om te zien of een ander hem zou opvangen (kiepen). Te vergelijken is ook het door Plantijn en Kiliaen vermelde synonieme op-gheven den bal, dare pilam, adiicere pilam, pilam in tectum mittere, dat herinnert aan het Hagelandsche op het dak werpen, door Schuermans, 89, vermeld in den zin van: ‘te verstaan geven, een woordje in de samenspraak laten sluipen om zijn verlangen te voelen’; aan iets opwerpen, iets bedektelijk te verstaan geven (Tuerlinckx, 464), en het Westvl. iets opsmijten, opwerpen, melding maken van iets om het gesprek daarop te brengen (De Bo, 799 a). |
|