Middelnederlandsche spraakkunst. Syntaxis
(1889)–F.A. Stoett– Auteursrecht onbekend
[pagina 80]
| |
Voorzetsel§ 124.De meeste voorzetsels kunnen in het Mnl. zoowel den datief als den accusatief regeeren. Enkele komen ook met den genitief voor, doch bijna uitsluitend van een pron. dem. of een bijw. genitief (vgl. Wilmanns III, § 333, 10), zooals bi in bi des (daardoor); binnen (binnen lants, binnen huses, binnen jaers); buten (buten crijts, buten dakes, buten huses); eer (vgl. ons eerdaags); dore (in dore das, -des, -dies); na des; onder des; omme des; overmits des; (vgl. mhd. (ver)mittels met gen.); alse hi es sonder sijns liefs; waerstu sonder des habijts in enighen strijt bevaen; van of vore diesmaels; te (in tes = te des; te wets (weddes) setten); tote des, tot des anderen dages, morgens. Voor de 17de eeuw vgl. Vondel's Taal I, § 158.
Opm. Over het gebruik van een gen. na jegen en sonder zie Mnl. Wdb. III, 1021; IV, 1585; VII, 1544; voor tes papen en dergelijke vgl. § 211 opm. III. | |
§ 125.Resten van een instrumentalis na een voorzetsel vindt men in bidî, bedi(e) (got. bithê), daarom; voor die, daarom; om dy, daarom; twi (tewi), waarom (got. hvê); al met alle, albedalle, geheel en al (mhd. metalle, betalle; ohd. mit allo); (niet) met alle, in 't geheel (niets); misschien in te hoveden (aan het hoofdeneind), ags. aet haefdum (zie Tijdschr. II, 287; IV, 235, maar ook Idg. Forsch. XX, 163 vlgg., waar aan analogie met ten voeten wordt gedacht). Zie Franck § 217 en Wilmanns III § 332. | |
§ 126.Enkele voorzetsels komen bijna uitsluitend met één naamval voor, zooals beneden, bi, binnen, buten, met, te, ute, van, die in den regel door een datief worden gevolgd; onder, over en jegen, die zelden den datief regeeren, terwijl dore, naer, sonder, vermits, omme, op, gewoonlijk met den accusatief verbonden werdenGa naar voetnoot1. | |
[pagina 81]
| |
meer in gebruik zijn als: af (van, met den 3den nv.); al (langs, door, met den 3den en 4den nv.; vgl. ofr. to(u)t; De Bo, 45); ane (zonder, met den 4den nv.; vgl. hd. ohne); bachten (achter, met den 3den of 4den nv.), syn. van bachter (met den 3den nv.); banderside; (be)oosthalf; bewest; (be)desside (aan deze zijde van, met den 2den of 3den nv.); begonside (3); bet (met; alleen in geschriften van de zuidoostelijke grenzen en in de uitdr. albed-alle, niet bed alle (niemendal); bin (binnen, 3); bute, buut (buiten, 3); contrarie (tegen, in strijd met, 4); dwers (dwars over, - door, 3); dorentore (doorheen, gedurende, 4); eer (voor, 3 en 4); egen (jegens; thans nog in 't West-vl.); en (in, op, 3 en 4); entegen (tegen, meestal in hd. gekleurde stukken, 3 en 4); gegen (jegens); hent (-tot, -te), tot, 3); (ge)hende nabij, 3); inmiddes (inmits), inmidden (midden in; vgl. hd. inmitten; ofr. enmi; 3 en 4); intusschen (3); jegen (tegen, 2?, 3, 4) naast tegegen, tejegen, tjegen, tsegen; (ge)manc (onder, tusschen, te zamen met, 3 en 4); metgader (s) (met, 3 en 4); mits (door, door middel van vgl. fr. moyennant), tengevolge van, 3); naerst (vlak bij, 3); nalinc (dicht bij, 3); neder (beneden, onder, in de Limb. Serm., 3 en 4); neffen(s) (naast, 3 en 4 = neven(s); noorthalf (3); ob in de uitdr. ob ander side naast of ander (- ene) side (aan den anderen kantGa naar voetnoot1); of (van, uit; alleen in Friesche streken, en thans nog in West-Vlaanderen; zie De Bo, 24); (al)omme ende omme (4); ommelanc (overal langs of door, 3 en 4); ondanc (ondanks, 3 en 4); ont (tot aan, tot, 3); onthier ende (tot aan, 4); overdwers (in de breedte van(?), tegenover, 2); overlanges (langs, 3 en 4); overmits (door, door middel van, om, wegens, 3 en 4); schegen (Limb, tegen, 3 en 4); seder, sider (sedert, 3 en 4); sichtent, sindert, sints (sinds, 3); (al)sonder (behalve); spijts (16e eeuw, 4); tenden (aan het einde van, 3; De Bo, 1142); te volleest, ten behoeve van, 3 (Oostmnl.); tort (trots); te hulpen, tulpen, in 't belang van, voor, 3 (Westvl.); uten, uter (uit, hd. auszer, 3); vermits (ten gevolge van; door middel van, 4); weder (tegen, van, vooral in copen weder, koopen van, 3 (zelden) en 4); wes (tot, 4 in oostmnl.); sem (bij), in aanroepingen en bezweringen zooals sem mijn leven, syn. van selp, als in selp u ere (zie Mnl. Wdb. VII, 964; Wilmanns II, § 476, 4Ga naar voetnoot2).
| |
[pagina 82]
| |
Opm. I. Verbindingen als besiden, tenden, inmidden,
overmits zijn nog geen voorzetsels, zoolang ze de nominale constructie
behouden, zooals: besiden weges (nog in de 17de eeuw: bezijden 's weeghs), ter
zijde van den weg; tenden levens, rades; in midden van desen
paradise; overmits des overdenckens der groter lelicheit der scanden; te
volleeste der betalingen deser sommen. Eerst wanneer deze
constructie is verbleekt en de verbinding eene eenheid is geworden, gaan ze
over in de categorie der voorzetsels: Dese wech die hier
besiden den bosche gaet. Tenden sijn spere, op de punt zijner lans.
Inmidden den paradise. Inmidden die stat. Overmits Gods
genade. Over dese side den Rijn (vgl. eng. inside the
circle; outside the town; to be beside one self; on this side the
river; hd. diesseits den Alpen (Lessing); diesseit dem Jordan (Luther). Vgl. nog in Zuidndl. dial.
van weerzijden zijn kop; tenden zijnen langen hals; te
midden eene toegestroomde bende aanschouwers; te midden dsn
springlevenden groei en den bloei der dingen; ndl. teneinde raad; bezijden de waarheid. Zie §
131. | |
§ 128.Ook komen twee voorzetsels voor één znw. te staan (vgl. van onder de tafel; hd. ein Buch mit ohne Linien) || Hi trac van ane sine side sijn goede swert. Als si van uter wustinen quam. Van in beiden siden. Van over mere. Van upter Dunouwe. Van op die Mase. Van onder die borst. Van over Rijn. Van op de litsen. Van voor ha- | |
[pagina 83]
| |
ren oghen. Van voor onse ogen. Van op den irsten dach. Van in desside der zee. Inmidden in die erde. Van in oriënten tot in occidenten. Van opten Rijn. Van vore Ypere. Tote in die stede. Thent (= te hent) naast tent ter tijt, tent aen, -in, -op, -tot; teneven (verbonden met daer, aldaer, alhier). Want (went)aen, -te, -op (tot aan). Weder tegen (verbonden met daer), enz. Vgl. ook de werkwoorden samengesteld met ommebe, als ommebedecken, ommebegraven, ommebecingelen, enz. Voor het gebruik van om(me) te zie § 281. | |
§ 129.Dikwijls wordt een voorzetsel, wanneer dit op twee door het voegw. ende verbonden znw. betrekking heeft, herhaald. Vooral geschiedt dit, wanneer van twee adjectieven, behoorende bij één znw., het tweede achter dat znw. staat; dat laatste adjectief wordt dan ook door het voorzetsel voorafgegaan. || Sonder slach ende sonder stoot; schone van plumen ende van vloghele; met eren ende met groter werde; met Noë ende met siere pertien; bi seuwe ende bi lande (vgl. te land en ter zee); te borne ende te brode (op water en brood); aen vare ende aen velde sijn; met rade ende met crafte (met list en geweld); van stouten lieden ende van wisen; in sconen worden ende in slichten; met stouten wige ende met fellen; met vasten torren ende met hoghen; zie Jonckbloet, Mnl. Epische Versb. 157-159 en vgl. § 137. | |
§ 130.Naast de constructie met het voorzetsel kon ook het daarbij behoorende bijwoord gebruikt worden, gewoonlijk zonder eenig verschil van beteekenis. || Alle doget was hem ane. Dus was hi hem altoes ane. Doe si quamen der rootsen ane. Dit was een sere stout man, haddi dbisdoem wel hem an. Nu es die maget des rouwen ave. Alle steden die den hemel sijn beneden. Die somier liep haer besiden. Doe leedde hi tfolc den berghe bi. Recht ere valdore bi. Zoo ook enen bicomen, biliggen, biriden, biwesen, biwonen. Emmer blivic u beneven. Dlant dat hem lach beneven. Enen jegen sijn. Ic bens hem mede (ik ben het met hem eens). En hadden God geweest niet mede, hine had niet mogen wederstaen. Enen mede volgen (hem vergezellen). Daers Caribdis ende Scilla in die zee, den lande na. Een ander broeder was stervens naer. Elc woude sijns wesen even naer. Dat huus stont der porten naer. De hertoge sat der vrouwen naest. Des sijn om (verbeuren). Hoe sine ghebrochten des levens van (voor het gewone ave). Si sagen met witten vele volcs gecleet singende den sant omtrent. Si dede den | |
[pagina 84]
| |
coninc haer comen vore. Der ynnygher sielen, wies minne overmits veel voorledenre verwreckynge der mynnen seer gewassen is. Dat hi sijns sins werdt sonder. Dat hi siere stercheden quite ende sonder wesen soude. Dus wert hi van den bene sonder. Hope ende troost dies benic van. Vgl. ook moederene (zonder moeder; mhd. muotarseine). Zie Paul, Gr. IV § 292.
Opm. Met zekerheid is hier niet altijd te beslissen of we met een voorzetsel dan wel met een bijw. te doen hebben (zie Taal en Letteren II, 322; III, 97; Van Wijk § 95; Den Hertog III, § 120). Alleen wanneer het bijw. in vorm verschilt van het voorzetsel, zooals ave, oppe, inne, ute, overe, mede, toe naast van, op, in, uut, over, met en tot(e) is het waarschijnlijk, dat we met een adverbium te doen hebben, doch geheele zekerheid hebben we ook dan niet, daar bijv. oppe ook als voorz. en met als bijw. voorkomt. | |
§ 131.Naast de in § 127 genoemde voorzetsels zijn er nog tal van deelwoorden en voorzetselbepalingen, die den dienst van voorzetsel kunnen vervullen; de deelwoorden, die oorspronkelijk met het znw. een casus absolutus vormden, namen later door hunne plaats vóór het znw. het karakter van een voorzetsel aan. Zie Tijdschr. II, 196 vlgg.; V, 213-215; § 201; Wilmanns II § 444, 2; Brugmann § 589; Diez III, 188; Sn. de Vogel § 285; § 411. || Behouden (behalve, zonder) de vrienscap van den heere so zal ic zelden vruechden plien. Behouden vare (vgl. fr. sauf). Durende (hd. während; fr. durant; eng. during) den tijt, dat men besich wesen sal. Hanghende (fr. pendant; eng. hanging) die voorghaende dissentiën. Pointen nopende (vgl. fr. touchant) den staet van der heiligher kercke. Kueren nopens den tax; ook aennopende komt in denzelfden zin voor. Saken roerende (vgl. fr. concernant) der settinge. In saken roerende (aangaande, fr. touchant) maelscade. Aengesien yghelix brief ende betooch. Volgende (fr. suivant) desen rade. Ook aendienende (nopens), aengaende, achtervolgende (volgens, overeenkomstig met); ommegaens (rondom); utegedaen, utegenoemt, utegeseit, utegenomen (fr. hormis; ofr. horspris), utegeset, utegescreven, utegesceiden (uitgezonderd, uitgenomen; vgl. mlat. excepto (fr. excepté) nemen het karakter van een voorzetsel aan. Niet jeghenstaende haer clachte; niet wederstaende de loyen (vgl. fr. nonobstant). - bij tijden Hertoge Karel; ten overlijden Hertoge KarelGa naar voetnoot1); uter name | |
[pagina 85]
| |
van; in despite van; na de ghelande van; na den beloope van; na avenant; na luyt (naar luid van; vgl. hd. laut); omme toccusoen van; om - wille; te ondanc (tegen den zin van); te behoef (boef, bouf) van; van - halven; van - wegen; vgl. ook ondanx (ondankes), waarnaast de acc. ondanc eveneens als praepositie voorkomt (Mnl. Wdb. V, 302 en vgl. fr. malgré); spijts (16e eeuw); orsake (in Publ. Limb.), ter oorzake van; in orconde (ook alleen orcondeGa naar voetnoot1) met den gen. of in orcontscape (met den datief). | |
§ 132.Onjuiste betrekkingen als in Van den (voor der) flueringen up den waenthuus te stoppene. Met haren reinen blude te sturtene. De brant te helpene utene. Tegen den conincx comste. Van den (voor der) nachtmerrien vanden. Van die (voor der) ootmoedigher toecoomst ende vandinge komen vooral in rekeningen tallooze malen voor. Vgl. § 98; § 162 opm I; § 171 opm. III en § 192. |
|