Van Abélard tot Zoroaster. Literaire en historische figuren vanaf de renaissance in literatuur, muziek, beeldende kunst en theater
(1994)–Peter Altena, Léon Stapper, Michel Uyen– Auteursrechtelijk beschermdGiacomo Girolamo Casanova(1725-1798), die zich later Jean-Jacques Casanova liet noemen en zich uitgaf voor Chevalier de Seingalt, was de zoon van een toneelspeelster. De identiteit van de vader is omstreden. In zijn leerjaren gedroeg Casanova zich als een amoureuze vagebond; de kost verdiende hij enige jaren als violist. Meer dan lokale bekendheid verwierf hij toen hij in 1756 in zijn geboortestad Venetië ontsnapte uit de gevangenis, waarin de inquisitie hem op verdenking van ketterij en magie had doen opsluiten; zijn spectaculaire uitbraak en vlucht versterkten de reputatie van onrechtzinnigheid. Aan de roem van zijn acrobatische ontsnapping droeg Casanova zelf belangrijk bij door de publikatie in 1787 van zijn Histoire de ma fuite. De vlucht leidde naar Parijs, waar hij in 1757 profiteerde van de bescherming van abbé de Bernis, die op dat moment een ministerspost bekleedde. Casanova kreeg een lucratieve functie bij de Staatsloterij. Zijn vermogen vergrootte hij nog door kabbalistische kunstjes en mysterieuze genezingen van adellijke dames. Zijn galante manieren en uiterlijke schoonheid waren troeven bij de verovering van rijke vrouwen, die hij steevast met een lege beurs en een ongebroken hart achterliet. De vrouwen waren bedrogen en zij hadden genoten: zonder rancune en zonder verdriet zagen zij de voor een langdurige verbintenis ongeschikte Casanova vertrekken. Van 1758 tot 1794 doorkruiste hij Europa - driemaal bezocht hij Nederland - en bood bij voorkeur vermogende vorsten zijn diensten aan. Daarbij toonde Casanova zich een meester in stille diplomatie, spionage en intriges. Zijn carrière is ten dele vergelijkbaar met die van »Cagliostro, de ‘Graaf van Saint-Germain’ en andere frauduleuze avonturiers die de duistere zijden van de Verlichting kenden en welgestelden wisten te charmeren, | |
[pagina 45]
| |
waarna zij hen zowel van hun kwalen als van hun lichtgelovigheid genazen. Casanova onderscheidt zich van genoemde avonturiers doordat zijn betovering tot tal van amoureuze avonturen leidde: dat kwam hem op de reputatie van onweerstaanbare verleider en libertijn te staan. Desondanks wenste Casanova zichzelf vooral als filosoof en letterkundige te beschouwen. Na verloop van jaren sleet Casanova's krediet bij de vrouwen en de rich and wealthy. De verarmde vrouwenveroveraar bracht zijn laatste jaren door als bibliothecaris van graaf Waldstein op het kasteel Dux in Bohemen. Waldstein was een neef van de befaamde lettré prins de Ligne, die in zijn Mémoires veel over Casanova weet te melden. Op kasteel Dux vond hij, ondanks zijn ontgoocheling en teleurstelling, nog de moed en energie om zijn avonturen te boekstaven in Mémoires ou Histoire de ma vie.
Deze memoires van Casanova verschenen postuum (1826-38; pas met de uitgave van Brockhaus-Plon in 1960-62 kwam een betrouwbare editie van de Mémoires beschikbaar) en vestigden definitief zijn roem als pathologisch en immoreel verleider. Op dat punt vertoont hij enige gelijkenis met de fictionele »Don Juan. Pijnlijk precies beschrijft Casanova zijn eigen ontluistering en de tragiek van de oude dag. De Mémoires vonden met name in Frankrijk weerklank: Musset, Janin en Sainte-Beuve schreven opgetogen berichten over Casanova's levensverhaal. Ook Heine was onder de indruk van het autobiografische werk van de Italiaan, al durfde hij er slechts in gezelschap van mannen over te spreken. De Mémoires maakten van Casanova de spreekwoordelijk rusteloze minnaar. Beurtelings werd in de literatuur zijn trouweloosheid gelaakt en zijn tragiek als vermoeide minnaar geschetst. Aanvankelijk leefde Casanova slechts voort als personage in de kluchtige literatuur, zoals in de komedie Casanova au Fort de St. André uit 1836 van Desvergers, Varin en Arago. De publikatie van de Mémoires wekte ook een schare liefhebbers, die zich Casanovisten noemden, zich verenigden en de letterkundige verdiensten van hun patroon hoog aansloegen. In oktober 1876 publiceerde Zola in het blad Le messager de l'Europe de novelle ‘Pour une nuit d'amour’ (later opgenomen in de bundel Le capitaine Burle), duidelijk geïnspireerd door lectuur van de Mémoires van Casanova. Dat laatste geldt ook voor La femme et le pantin uit 1898 van Louijs, wiens Casanova-imitatie werd verfilmd door Baroncelli 1929, Sternberg 1935 en Buñuel (cet objet obscur du désir, 1977). Pas aan het eind van de 19e eeuw werd de persoon van Casanova een nieuw leven gegund. In het lyrisch drama Der Abenteurer und die Sängerin uit 1899 geeft Hofmannsthal Casanova de naam baron von Weidenstamm: de avonturier keert terug naar Venetië om er zijn jeugdliefde te ontmoeten. Bij die ontmoeting verbleekt de avonturier tot een trouweloze figuur, die zijn leven lang vluchtige lust heeft nagejaagd en nu slechts leegte in het leven kent. Schnitzler liet in 1918 in zijn novelle Casanovas Heimfahrt de tragische kanten van de oude Don Juan uitkomen, terwijl hij in de komedie Die Schwestern oder Casanova in Spa uit 1919 een luchtiger toon aansloeg. Casanova is hier niet langer tragisch subject, maar lustobject van twee rivaliserende vrouwen. In de 20e eeuw zorgen talrijke romantiserende biografieën (Erskine, Casanova's Women, 1931; Aldington, The Romance of Casanova, 1947) en apologetische studies van Casanovisten (Samaran 1914, Gugitz 1921, Le Gras en Vèze 1930) voor een steeds grotere bekendheid van Casanova. In het Casanova-onderzoek viel en valt de nadruk op de bevestiging van de authenticiteit van de Mémoires: er wordt gezocht naar de personages die door Casanova op verhulde wijze zijn geportretteerd. In literair opzicht is van betekenis de levensschets van Zweig, die Casanova in Drei Dichter ihres Lebens uit 1928 in een | |
[pagina 46]
| |
adem noemde met Stendhal en Leo Tolstoj. De romancier Kesten publiceerde in 1952 een Casanova-roman. Fürnberg plaatst in zijn Mozart-Novelle uit 1947 het leeghoofdig epicurisme van Casanova tegenover het revolutionaire elan van Mozart. In Casanova's Chinese Restaurant uit 1960 van Powell beperkt de herinnering aan de Venetiaan zich tot de naam van het restaurant. Het is de vraag of de slechte kwaliteit van de huwelijken in de roman van Powell aan Casanova kan worden geweten. Intrigerender is het optreden van Michel Casanova, nazaat van de grote Giacomo, in Casanova oder der kleine Hen in Krieg und Frieden uit 1966 van Zwerenz. In deze roman trekt een stoet van aantrekkelijke vrouwen voorbij, terwijl Michel Casanova, een erotische picaro, zich onderscheidt door als zijn naamgenoot op miraculeuze wijze uit het gevang te ontsnappen. Werup publiceerde in Stockholm Casanovas senate resor (Casanova's latere reizen, 1979), waarin Casanova zelfs Reykjavik onveilig maakt. In 1981 publiceerde Hofmann de novelle Casanova und die Figurantin, waarin de oude Casanova naar Venetië wordt geleid om er zijn moeder te ontmoeten. Zij is als toneelspeelster intussen tot zwijgende rollen veroordeeld. Bij Hofmann groeit de confrontatie met Venetië en zijn moeder uit tot een voorbereiding op de dood, waarbij alle artistieke trucage ballast blijkt. In de historische roman La nuit de Varennes uit 1982 van Rihoit speelt de hoogbejaarde Casanova een van de hoofdrollen. De verleider op jaren raakt langdurig in gesprek met de auteur Restif de la Bretonne, tegen het decor van de mislukte vluchtpoging van Lodewijk xvi en de laatste stuiptrekkingen van de monarchie in Frankrijk. In 1991 liet de romancier Mankowitz in A Night with Casanova de oude ‘chevalier’ op kasteel Dux een monoloog houden over zijn liefdes en zijn leven. Terwijl de oude Latin lover zich gereedmaakt om aan het troosteloze Dux te ontsnappen, ontmoet hij de Wandelende Jood (»Ahasverus). Casanova keert op zijn schreden terug en er volgt een lange nacht: de Wandelende Jood en Casanova wisselen onder het genot van veel slechte brandy hun woeste en listige verhalen uit, waarbij voor grove leugens niet wordt teruggedeinsd. In de Nederlandse literatuur lijkt de herinnering aan Casanova geen bijzonder grote rol te spelen. Belangrijke uitzondering vormt Jo Otten, die Casanova's Hollandse avontuur vertaalde en in 1937 aan het tijdschrift De Stem het korte verhaal ‘Grijsaard Casanova’ bijdroeg. Aan Casanova's ontsnapping uit de Venetiaanse gevangenis in 1756 wijdde Otten een polemisch essay, dat in 1938 onder de titel Casanova breekt uit verscheen. In het beste geval curieus is het toneelstuk De Fortuintjes van Casanova dat Wagenvoort in 1921 in het tijdschrift Groot Nederland publiceerde: Casanova's Hollandse avontuur en zijn vermeende affaire met Thomas Hope en diens nichtje Esther staan daarin centraal. Dat de Venetiaan in de hedendaagse Nederlandse letteren verwante zielen kent, bewijzen auteurs als Cremer, Kars (tevens vertaler van Casanova's Mémoires), Van Houten en Geerten Meijsing (Veranderlijk en wisselvallig, 1987). De meest fervente Casanovist in Nederland was ongetwijfeld Visser. Herinneringen aan Visser werden door Van Straten in 1982 gebundeld in De laatste Casanova. Willem Jan Otten gaf in zijn essay Denken is een lust uit 1985 een ‘summiere ontmaskering van Casanova’. Als operafiguur treedt hij op in Casanova uit 1841 van Lortzing. Het libretto is gebaseerd op de komedie Casanova au Fort de St. André van Desvergers. In 1942 werd Lortzings opera als Casanova in Murano door Lauckner en Mark Lothar bewerkt. Van Andreae is de opera Die Abenteuer des Casanova uit 1924, op een libretto van Lion naar Casanova's memoires. Pas in 1985 ging Casanova in première, een ‘comédie parodique’ uit 1918 van Apollinaire met muziek van Defosse. Aan de verbeelding van de Casanova-figuur is de laatste tientallen jaren het meest bijgedragen door de film. Comencini schetste | |
[pagina 47]
| |
in 1969 in infanzia, vocazione e prime esperienze di giacomo casanova, veneziano een tableau van een corrupte samenleving en beperkte zich tegen die achtergrond tot de jeugd van Casanova en zijn leergang in cynisme. Fellini toonde hem in 1976 in il casanova di federico fellini
Donald Sutherland als Casanova in de film il casanova di federico fellini uit 1976.
Casanova (gespeeld door Donald Sutherland) als groteske liefdesmarionet. In vraaggesprekken vergeleek Fellini zijn held met Pinocchio, ‘maar wel een Pinocchio die niet tot leven komt’. In een tweetal filmkomedies - casanova's big night (McLeod 1954) en casanova e campagni (ook bekend als some like it cool; Antel 1978) - treedt door het optreden van Casanova-dubbelgangers melige verwarring op. In de laatstge- | |
[pagina 48]
| |
noemde film moet Tony Curtis een impotente Casanova doen vergeten. Uit 1987 stamt een verfilming van Casanova's leven onder regie van Langton en Russell. In il mondo nuovo (ook uitgebracht als la nuit de varennes, 1982), een Italiaans-Franse produktie onder regie van Scola, wordt Casanova op imposante wijze vertolkt door Mastroianni. In de populaire muziek is Casanova een goede bekende: bijna altijd wordt hij opgevoerd als de grootste minnaar aller tijden. De Britse new-wave-groep The Buzzcocks noemde de Venetiaan zelfs een ‘orgasm addict’ in het gelijknamige nummer. Van Casanova bestaan enige portretten, onder andere een jeugdportret geschilderd door zijn broer, een portret van een volwassen Casanova door Longhi (Collectie Gritti, Venetië) en mogelijkerwijs een portret door Mengs. Van een voortleven in de beeldende kunsten is echter nauwelijks sprake. Sinds enige jaren wordt er in de wereld van de psychiatrie ook gesproken van een Casanova-complex: volgens Trachtenberg, die in The Casanova Complex uit 1988 uit de ervaringen van Casanova, zichzelf en vrienden putte, is de ziekelijke behoefte aan seksuele liefde te herleiden tot een jeugd met een weinig dominante vader en een veeleisende moeder. Casanova wordt in dit verband tamelijk meedogenloos en eenzijdig geportretteerd als een psychisch wrak. Interessant is wel dat Trachtenberg in de romans van Roth (zoals The Professor of Desire) een eigentijdse versie van Casanova en een verwerking van diens ‘complexen’ waarneemt. Uzane 1917; Rives Childs 1956; Amédée de Saint-Gall 1976; Hoek 1977; Trachtenberg 1988 |
|