Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 878]
| |
[620] Medaalie, der twee zeeslaagen van den doorluchtigen heer Michiel A. de Ruiter, L. Admiraal der vereenigde Neederlanden, teegen de kooningen van Engeland, en Vrankryk.aant.Het dee de kroonen van den trotsen Lodowyk,
Dien grootsten koopman van het gansche Kristenryk,
Doch door verraadersch geld, en 't heerschap van de zee,
Dien huurling van den Frank, en eedverbreeker wee,
5[regelnummer]
Ja 't stak hen in de krop, dat hunne macht geslaagen,
Sich, door den Staatschen leeuw, lest uit de zee sach vaagen.
Lowys steekt Karel dies tot helsche wraaksucht aan,
Maakt loos hem wys hy moet Karthago doen vergaan,
En houdt staatgierich vast op Neederland het oog,
10[regelnummer]
Op dat hy Engeland, als meenich vorst, bedroog.
De makkers spannen saam, met trotser nieuwe vlooten,
Om 't land, door eenen stoot, de hartâar af te stooten.
Sy bruisen aan door 't schuim, om hun gewaanden buit,
En juichen reeds, als waar self Zeeland al hun bruid.
15[regelnummer]
Maar met de Ruiters moed syn paard de spooren geeft,
Het krygstrompet laat gaan, en fel hen teegenstreeft,
Als een gebeeten leeuw, van daar hy lag geankert,
Met Tromp dien schrikbren held, en dien manhaften Bankert,
Dreunt heemel, zee, en aard, van 't donderen geparst,
20[regelnummer]
Dat, uit het weersyds schut, met rook, en vlammen barst.
Twee vechten teegen dry, nochtans breekt Hollands vloot,
Door 's vyands gins, en weer, met blixems, staal, en loot,
Dat alles scheurt, of kraakt, hier Fransche scheepen sinken,
Daar Britten, ook gedeinst, verbranden, en verdrinken.
25[regelnummer]
De roode zee bewyst het gruuwel van dien slach,
Door dooden, mast, en steng, met roode, en witte vlag,
En wrakken, kist, en kas, verdekken, stuur, en spriet,
Waar aan het postboot, in syn vaart belemmert, stiet,
Sy werpt het strand vol roofs, als of se wilde seggen,
30[regelnummer]
O Walcheren, sie daar van 's vyands neerlaag leggen.
| |
[pagina 879]
| |
Noch was 't dit kleine land niet eers genoeg behaalt,
Maar naa de son het rond ses keeren hadt bestraalt,
Gebiedt het moediglik syn helden weer ten stryd,
Die onvermoeit de ree van Schooneveld, verblydt,
35[regelnummer]
Ontankeren, en fier, met volle seilen, streeven,
Om beide kooningen, ter zee, de rest te geeven.
Maar naauwliks krygt hun heir de leeuwen in 't gesicht,
Of ieder sinkt het hart tot in syn schoen, en swicht
Al sitterende heen, als een verbaasde duif,
40[regelnummer]
Die onverhoeds vervolgt, des aarends wreede kluif,
Met vliegen, soekt t'ontgaan. Sy trachten wel t'ontglippen,
Maar Tromp schiet toe, en grypt de loopers by hun slippen.
Daar raakt de Britsche zee van vlooten teegen vloot,
Door woeder strydorkaan, gelyk in baarens nood,
45[regelnummer]
De bout, en koegel loeit, en snort door boord, aan boord,
En boet syn bloeddorst, aan 't gepreste volck, in moord,
Sy worstelen ter vlucht, om een van hun rivieren,
Maar Holland strydt ter jacht, om nieuwe zeelaurieren.
Een schelm, een landverrâar ontsnapt wel 't recht by nacht,
50[regelnummer]
Zo dient de duisternis die Turcksche Kristenmacht.
Der Staaten zeevoogd steekt, op datse zoude staan,
Tot een ontbytgevecht, syn scheepsviers baakens aan,
Maar 's morgens vindt hy niet dan roose, en leeliblaaren,
Door 't onweer van 't kanon verslingert op de baaren.
55[regelnummer]
De Zeeplaag duikt verminkt, in haar moorddaadich nest.
Oranjes zeeheld keert, na 't weeren van die pest,
In volle seegepraal, door d'opgeruimde zee,
Met lauwers om syn hoofd, van Robbert, en Estree.
Zo sien twee kooningen Euroopes grootste ryken
60[regelnummer]
Hun vlaggen, voor de vlag van Neerland schandlik stryken.
| |
[pagina 880]
| |
Zo siet de Landvloek, die van Pirrhus heeft geleert
Hoe dat een eesel, door wat gouds, een stad verheert,
En die, door sulk geweer, ons heerlik vaaderland
Verraadt, verwoest, schoffiert, vermoordt, verdrinkt, verbrandt,
65[regelnummer]
Dat waar de trouwe naa geen goudbeloften luistert,
Syn ingebeelde roem, en luister haast verduistert.
O saad des Bataviers, die, voor 't gemeine best,
Den bouw van uwen staat, met krygsbloed hadt gevest,
Vergeet uw God, noch eer, noch oude vryheit niet,
70[regelnummer]
Spaar goed, noch bloed ter weer, herstelt uw oud gebied.
De selve God, die u, door groote wonderwerken,
Ter zee, met heil, bekroont, zal u, te land, versterken.
|
|