Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 864]
| |
[613] Vierpylen, opgeschooten onder het prinsselyk aavondmaal.aant.Naa een heldren heeten dagh
Storter wel een donderslagh,
Met een vuurvlam, uit de wolken,
Tot verbaasingh aller volken.
5[regelnummer]
Maar na reegen, koelte en mist,
Werdt hier vuur, ter eer, verquist,
Dat beknelt, met nat geselschap,
Toont haar aangeschaapen helschap,
Kist afgryslik, met een staart
10[regelnummer]
Vonken, schierlik heemelwaart,
Springht aan blixemen, en donderen,
Tot des Dondergods verwonderen,
Die verbaast na 't weerlicht tast,
Of den mensch hem heb verrast,
15[regelnummer]
Ongespiegelt aan d'ellenden,
Die Promeetheus eeuwigh schenden,
Om de diefstal van een vonk,
Die hy leeme lyven schonk.
Maar hy siet den blixem neeven
20[regelnummer]
Synen aarends rugge sweeven.
Dies beducht wat dit beduidt,
Legt syn dochter 't raadsel uit.
Seght dat sy de vrucht Askanje,
En een appel van Oranje,
25[regelnummer]
Jan Georgh, in Anhalt Vorst,
En Katryne, die de borst
Van Ameeli heeft gesoogen,
Twee doorluchtigh opgetoogen,
Dien, een Brandenburger Mars,
30[regelnummer]
Deese, een Pallas, van min wars,
Troostverselster der Princesse,
Haare moeder, naa haar lesse
Van de soete houwliks min,
Heeft doen luistren, met gewin
35[regelnummer]
Beider harten, om te trouwen.
| |
[pagina 865]
| |
Dat dies van het bruilofthouwen,
Binnen Groeningen, 't gespeel
Van de weederbruiloft, eêl
Opgerecht wierdt, van de vaaders
40[regelnummer]
Van den Amstel, ryk van aaders,
Vol bedankbaar loflik bloed,
Aan d'Oranjers, en hun stoet,
Voor besondren ryken seegen,
In het krygssaisoen verkreegen,
45[regelnummer]
Onder schermsel van den Prins,
Vaader deeses huisgesins.
Dat dies aan d'ontglomme lonken,
Van die groote bruid, die vonken,
Die er vlammen op de saal,
50[regelnummer]
Van het prinslik aavondmaal,
Die er barsten luide uit schichten,
Waar voor maane, en starren swichten,
Zijn ontstooken, tot bewys
Van nooit uitgeroemden prys,
55[regelnummer]
Offer aan de Heemelschaaren,
Voor het paaren van dit paaren.
Jupiter na sulks gehoort
Geeft goedgunstigh voorts het woord,
Aan Merkuur den boo der Gooden,
60[regelnummer]
Laat den heelen heemel nooden,
In syn gou lazuure zaal.
Vat de diamante schaal,
Soet van Nektar, tot de randen,
Uit syn schenkers silvre handen.
65[regelnummer]
Stelt een dronk vol seegens in,
In het ronde, op Anhalts min.
Wenscht syn veel vereeuwde kroone,
Binnen 't jaar, met zulken soone,
Als den vaader, zy gestut,
70[regelnummer]
Hem, Oranje, en 't Y ten nut.
Om dan met de Goôn te wenschen,
Wensch ik dat, met alle menschen.
|
|