Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 792]
| |
[467] Dank, aan Isaak de Bra. Voor een besoarsteen, van Rio de Plata meegebracht, en my vereert.aant.Koenhartige de Bra,
Eerst wel gehart, om naa
Oostindie, ten dienst van 't boschhuis, langh te vaaren,
Haast schatryk heer gekeert, van Solis soete baaren:
5[regelnummer]
Waarom die groote steen,
Uit Perus bok gesneen,
My, geen Merkuur op wegh, ten offer mild gegeeven,
Daar 't kundigh stuur u heen, en weeder heeft gedreeven?
Of hielp zoo meenigh bee,
10[regelnummer]
Die 'k met een roomer dee,
Terwyl ik Stuarts kroon sach kreunen, onder jukken,
Op 't lukken van uw reis, de reis u wel gelukken?
Bewaar dit kleine pand,
Ter heughnis van myn hand,
15[regelnummer]
Hoorde ik uw heuschen mond, met smeeking, tot my spreeken,
Daar 't my eer past, noch past, om iemands gaaf te smeeken.
Och! dat de wondre kracht,
Die Besars noodhulp wracht,
Gemeenlik 't lest gerecht, als olisel, aan kranken,
20[regelnummer]
Ons nimmer oorsaak geef te danken, of t'ontdanken.
Hoe langh ik dees robyn,
Erfvyand van fenyn,
Aan anderen vertoon, of in myn kas sie leggen,
Zoo zal myn dankbaar hart verplicht goedaardigh seggen:
25[regelnummer]
Dit is dat duur juweel,
Uit 's werrelds vierde deel,
De silvervliet, op groot gevaar van schip, en leeven,
Onthandelt, door de Bra, my onverdient gegeeven.
|
|