Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 793]
| |
[468] Brief, aan R. Anslo, te Rome.aant.Anslo, geest in poesy,
Die veel geesten aan het Y
Somtyds nydigh om deed kyken,
Als uw pen de prys gingh stryken,
5[regelnummer]
Van een ander, nergens naar,
Noch zoo geestigh, noch zoo klaar:
Goede kennis, maar te tanger,
Want de vriendschap wierd eerst swanger,
Van ons beiden, binnen Room,
10[regelnummer]
Te Veneci, uit haar soom,
Voor ses jaaren pas gebooren,
En te Padua, alvooren
Myn vertrek, van uw gelei,
Aangequeekt, met geen gevlei,
15[regelnummer]
Maar met melk van vroomen yver,
Om te huis die styf, en styver,
Tot bedaaghtheit op te voen:
Sinneryke dichter, toen
Wy malkander veele daagen,
20[regelnummer]
Deur Liëer glaasjes saagen,
En deur misten van tobak,
By de vrunden, zoo ontbrak
Ons onnoodigh pen, noch boeken,
Om malkander te besoeken.
25[regelnummer]
Maar terwyl we, duisend myl
Zyn gescheiden, waar de styl
Van besoek, noch groeten gelden,
Dan de penne, en boo kan melden,
Maakt er geen van bei gewach,
30[regelnummer]
Waar aan of het faalen mach?
Lieve waar aan mach het faalen?
Weet men niet een pen te haalen?
Vindt men swaanwiek, gans, noch end?
Is de waatermoole ontwent,
35[regelnummer]
Van 't gemaal der postpapieren?
| |
[pagina 794]
| |
Blyven inkten aan 't verdieren?
Mynt men potloot, noch rood kryt?
Kan men naa den ouden tyd,
Noch in palm, noch schorsseriemen,
40[regelnummer]
Syne meiningh fyntjes vliemen?
Reist er post, noch reisend man,
Die een boodschap brengen kan?
Lieve waar aan mach het faalen?
Seeper wist ik t'achterhaalen,
45[regelnummer]
Waar dat Anslo is belendt,
Maakte ik hier en daar bekent,
'k Moest de kennis, half begraaven,
Doen verrysen, somtyds laaven,
En gesonder dan te voor
50[regelnummer]
Maaken, met het brief tresoor.
Spreeuwbek, doch wat twyffelachtigh,
Snaaterbekte, hy in 't machtigh,
En trots Rome hiel syn woon,
By den Kardinaal Kappoon.
55[regelnummer]
Hy had Menno uitgetrokken,
Gingh in lange knunnikrokken,
Hongh de seilen, naa den wind,
Van den mytergod bemint,
Welkers stoel hy kon verplichten,
60[regelnummer]
Met hooghvliegende eergedichten,
Als een oud, of nieuw Romein,
In uitheemschen ongemein.
Dies, om dat de pest, van Napels
Schier ontvolkt, deur heele staapels,
65[regelnummer]
Putten vol van lyk, op lyk,
Langhs den Tyber, 't Pausche ryk,
Voortgeslaagen, uitgelaaten,
Met heur seissen heele straaten,
Hof, en huis had omgesneen,
70[regelnummer]
Dacht ik leedsaam, tien om een,
| |
[pagina 795]
| |
Of myn kennis is gekorven,
Van dat vuurswaard, en gestorven.
Maar myn kennis, o! hoe gaauw
Schiep myn boesem angh, en flaauw,
75[regelnummer]
Aam en sterkte? o! wat een luister
Kreegh myn aanschyn, naa dat duister,
En beneevelt morgenlicht,
Met de son van uw gedicht,
In een briefjen, aan een ander
80[regelnummer]
Amsterdamschen Neederlander,
Deurgebrooken helder blonk,
En men u gesondheit dronk?
Schenk my ook een glas, met saanen,
Laat myn oogen ook eens traanen,
85[regelnummer]
Van een frische Mentser pint:
Geeft my daadlik pen, en int,
En een doek, om 't hoofd te doeken,
'k Wil myn kennis gaan besoeken,
Met een bly ontworpen rym:
90[regelnummer]
'k Wil myn kennis, half in swym,
Kloeker, dan te voor, oprechten,
Riep ik yvrigh tot de knechten.
Goede kennis, heeft het val,
Segh hoe staat het leeven al?
95[regelnummer]
Goede kennis laat my weeten,
Of ik u noch zoo mach heeten?
Of uw kerk, en grooter staat
Kleiner, en de werld niet haat?
Krygh ik antwoord, 't is een teeken,
100[regelnummer]
Van gespraaksaamheit, met leeken.
Uwe hand, om myne hand,
Zoo gevouwen, zal een band
Van de voorste kennis blyven,
En de vriendschap trouwer styven.
105[regelnummer]
Lieve, segh dan, of voortaan
| |
[pagina 796]
| |
Uwe liefelyke swaan,
Sich nu pluisende, in de straalen,
Die van Sweedens Pallas daalen,
Die, in plaatse van olyf,
110[regelnummer]
Keetens, om uw schouders, styf
Van fyn goud sondt, om te loonen
Uwe vaarsen, heure kroonen,
Nooit ons oor zal streelen meer,
Teegenwoordigh, noch van veer?
115[regelnummer]
Wat al flaauwe geesten snakken,
Onder Amstels ypetakken,
Na veranderingh van lucht?
Al wat Vondel singht, en sucht,
Al wat Huigens luitesnaaren,
120[regelnummer]
Onder Haaghsche lindeblaaren,
Speelen, op gemeeten toon,
Smaakt wel lekker, klinkt wel schoon:
Maar de maagen, naa 't versaaden
Van gesooden, van gebraaden,
125[regelnummer]
Wenschen, dat er ook banket,
Op de taafel, werd geset.
|