| |
[468] Brief, aan R. Anslo, te Rome (p. 793)
toelichting |
In 1656 bereikte Six wat nieuws uit Italië over Reyer Anslo, met wie hij zes jaar eerder, in de laatste maanden van 1650, te Rome had kennisgemaakt en die hij een jaar later, elders in Italië, opnieuw had ontmoet. In de tussenliggende jaren was er weinig contact geweest tussen de vrienden. Six had alleen wat praatjes over Anslo's toetreding tot de katholieke kerk gehoord en wist in 1656 zelfs niet zeker of Anslo nog wel in leven was. In dat jaar kreeg hij echter een gedicht van Anslo in handen, dat was bijgesloten of opgenomen In een briefjen, aan een ander Amsterdamschen Neederlander (r. 79-80). Hij zond Anslo daarna dit briefgedicht, waarin hij hem herinnert aan hun vriendelijke omgang in 1650 te Rome en in 1651 te Venetië en Padua (vgl. ook de gedichten no. [80], no. [257] en no. [258]). Dit gedicht staat op p. 600-604 van Six' Poësy. |
| |
| |
annotatie |
|
|
1 |
geest in poesy: met poëtisch vernuft begenadigde |
2 |
geesten: vernuftige dichters (wnt iv, 729) |
3 |
nydigh: afgunstig |
|
om deed kyken: de aandacht op u deed richten (wnt x, 317) |
4-5 |
de prys gingh stryken, Van een ander: dwz. meer eer inlegde dan die van een ander, het eerbetoon aan de neus van een ander dichter voorbij deed gaan |
5 |
nergens naar: dwz. die het in geen enkel opzicht bij de uwe haalt (‘die de uwe nergens nabij komt’) |
6 |
klaar: helder |
7 |
Goede kennis, maar te tanger: Goede, maar te oppervlakkige (‘frêle, vage’) kennis (vgl. wnt xvi, 1512) |
8-9 |
de ... Room: de Vriendschap raakte eerst in Rome zwanger van ons beiden. Moeder ‘Vriendschap’ kreeg dus het prille vriendschapje tussen Anslo en Six pas in 1650 te dragen. |
10 |
uit haar soom: uit de schoot van moeder Vriendschap |
11 |
Voor ses jaaren: Langer dan zes jaar geleden |
|
gebooren: aangezien Six binnen de metaforiek waarschijnlijk ook denkt aan een periode van zwangerschap, zal het zijn, dat hij Anslo terugzag bij zijn tweede reis naar Venetië in het najaar van 1651. |
|
Anslo zocht hem in de laatste maanden van 1650 (november, begin december) op. In december zei Six hem vaarwel en reisde van Rome naar Loreto en langs de Apennijnen naar Venetië, waar hij kort vóór kerstmis arriveerde (vgl. gedicht no. [308], r. 13-14 en gedicht no. [84], r. 11). |
|
Knippenberg neemt aan dat Anslo Six bij deze reis vergezelde en vanuit Venetië terugkeerde naar Rome. Six zou hem eerst vanuit Venetië zijn sonnet afscheid uit rome van r. anslo. aan den selven (no. [80]) hebben nagezonden (Knippenberg, 1913, p. 242-243). Ik meen echter uit de titel van het sonnet op te kunnen maken dat het in Rome is geschreven en dit wordt bevestigd door een passage in Six' wederantwoord op Anslo's antwoordgedicht (no. [258]) waarin sprake is van een gezamenlijk bezoek aan de Vaticaanse schilderijenzalen, dat gister zou zijn afgelegd. |
|
Ik meen dus te kunnen concluderen dat Six Anslo bij zijn tweede reis naar Italië, in de herfst van 1651, in Venetië (en blijkbaar ook te Padua, vgl. r. 12) heeft teruggezien (vgl. ook de Toelichting bij gedicht no. [267]). |
12-13 |
alvooren ... gelei: voordat ik afscheid nam van u als metgezel |
14 |
Aangequeekt: Gevoed |
|
met geen: niet met |
15 |
melk van vroomen yver: de ‘moedermelk’ van oprechte genegenheid |
16 |
die: nl. die vriendschap van ons beiden |
|
styf, en styver: steeds steviger, hechter |
17 |
bedaaghtheit: volwassenheid, rijpheid (wnt ii, i, 1117, deze plaats) |
18 |
Sinneryke dichter: Met geestkracht begenadigd dichter |
20 |
Deur Liëer glaasjes saagen: Aanzagen door de glaasjes van de wijngod Bacchus (nl. bij het toosten). Een van Bacchus' bijnamen luidt Lyaeus |
| |
| |
|
(vgl. bijvoorbeeld Ovidius, Met. iv, ii). Liëer is blijkens het metrum drielettergrepig (‘Liëër’), met nadruk op de tweede lettergreep. |
22-24 |
zoo .. besoeken: voelden wij het gebrek aan pen en boeken niet, want die waren niet nodig bij onde bezoeken aan elkaar |
25 |
terwyl: nu |
|
duisend myl: ‘een enorme afstand’. Duizend mijl duidt eigenlijk de in dit geval veel te grote afstand van ongeveer 3900 km aan (vgl. wnt iii, iii, 4055 en ix, 705). |
26-28 |
waar ... melden: in welke situatie geen andere soort van bezoek of begroeting mogelijk is dan die welke de pen en de bode kan overbrengen |
29 |
Maakt ... gewach: Laat geen van ons beiden iets van zich horen |
30 |
Waar ... mach?: Waar kan dat aan liggen? |
31 |
Lieve: ‘Mijn beste’ |
33 |
Vindt: Heeft ... beschikking over |
|
swaanwiek, gans, noch end: geen enkele vleugelveer van een zwaan, gans of eend. Waarschijnlijk is de volgorde er een van afnemend belang: een pen van een swaanwiek zou kunnen dienen voor een dichterlijk schrijven, een veer van een end voor het minste krabbeltje. |
34-35 |
ontwent ... postpapieren: niet meer in gebruik om briefpapier te malen (dwz. lompen te vermalen tot de pulp waaruit papier wordt gemaakt) |
36 |
verdieren: duurder worden, stijgen in prijs |
37 |
Mynt: Wint ... uit mijnen, Delft (wnt ix, 718) |
38 |
naa: naar de gewoonte van |
39 |
palm, noch schorsseriemen: stroken palmblad, noch stroken boomschors (wnt xiii, 110) |
40 |
Syne meiningh: Dat wat men wil zeggen |
|
fyntjes vliemen: met een scherp mesje in fijne lettertjes kerven (wnt xxi, 2030, deze plaats). Six refereert aan een mededeling van Plinius, die in zijn Naturalis historia xiii, xxi, 69 aangeeft dat palmblad en boomschors de oudste schrijfmaterialen waren. |
41 |
post, noch reisend man: dwz. een speciale bode of een toevallige reiziger (aan wie men brieven kan meegeven) |
44-48 |
Seeper ... verrysen: Drommels, als ik wist uit te vinden waar Anslo was (zo liet ik hier en daar weten), dan zou ik onze bekendheid, die al half ten grave is gedaald, opwekken. De vorm seper komt al voor bij Bredero. Kruyskamp verklaart hem als een ‘contaminatie van seker met het in krachttermen voorkomende sapper, uit sakker (sacre-)’ (Kruyskamp, 1975, p. 71, vgl. ook Stoett, 1931, p. 287). |
48 |
somtyds laaven: dwz. en die bekendheid af en toe voeden, onderhouden (wnt viii, i, 1183) |
50 |
met het brief tresoor: met het ‘briefbuffet’, met de voorraadkast van ‘brief-voedsel’ (vgl. wnt xvii, ii, 2726) |
51 |
Spreeuwbek: kennelijk de bentnaam van een uit Rome in Holland teruggekeerde bentvogel. Hoogewerff, 1952, p. 143 veronderstelt dat Spreeuwbek het alias van Michiel Soetens is, maar baseert zich daarbij kennelijk alleen op de elders blijkende bekendheid van Six met deze schilder (vgl. gedicht no. [286]). Deze passage en de gelijkstelling Soetens-Spreeuwbek hebben Hoogewerff kennelijk ook het jaartal van Soetens terugkeer in Holland aan de hand gedaan. Hij stelt die terug- |
| |
| |
|
keer op 1656, al behoeft uit deze passage niet eens te blijken dat Spreeuwbek in 1656 terugkeerde. |
51-52 |
doch ... hy: snaterde, hoewel hij niet geheel zeker was, dat hij, Anslo... |
53 |
hiel syn woon: woonachtig was |
54 |
den Kardinaal Kappoon: kardinaal Luigi Capponi, in wiens hofhouding Anslo was opgenomen. Anslo had reeds sedert 1650 contact met deze Capponi, die toen aan het hoofd van de Vaticaanse bibliotheek stond. |
55 |
had Menno uitgetrokken: ‘had het doperse (Menniste) gewaad afgelegd’. Anslo was voor zijn overgang tot het katholicisme doopsgezind geweest (Knippenberg, 1913, p. 35-39). |
56 |
lange knunnikrokken: het lange habijt ‘als van een kanunnik’. Anslo had in juni 1656 de tonsuur en de lagere orden ontvangen, maar het is mogelijk dat hij ook voor die tijd, als theologisch student gekleed ging in het priesterlijk kleed (Knippenberg, 1913, p. 268). Later, in 1666, is Anslo tot sub-diaken gewijd. De priesterwijding heeft hij, voorzover bekend, nooit ontvangen en de knunnikrokken die Six uit de mond van Spreeuwbek heeft opgetekend, zullen dan ook een overdrijving zijn geweest. |
57 |
Hongh: Zou ... hebben gehangen |
57-58 |
den wind ... bemint: de windrichting die de paus aanstaat, dwz. het katholicisme |
59 |
Welkers ... verplichten: En hij zou het pauselijk hof aan zich hebben kunnen verplichten |
60 |
eergedichten: reeds in 1650 had paus Innocentius Anslo een gouden medaille geschonken, als dank voor enkele Latijnse gedichten op het jubeljaar. In 1656 schreef Anslo een Votum Alexandri Septimi Pontificis Optimi Maximi (Knippenberg, 1913, p. 201 en p. 280-283). |
62 |
In uitheemschen ongemein: Hetgeen niet veel voorkomt bij buitenlanders |
63 |
Dies: En daarom (nl. omdat Anslo dus in Rome zou wonen). Dit voegwoord wordt eerst opgevat in Dacht ik leedsaam (r. 70). |
|
om dat: en met name omdat |
|
de pest, van Napels: in de zomer van 1656 woedde er een hevige pestepidemie in Napels die aan honderdduizenden het leven kostte (vgl. bijvoorbeeld het pamflet Knuttel 7745 van dat jaar). Anslo schreef een lang gedicht op deze epidemie, maar dat gedicht behoeft Six niet gekend te hebben; Anslo's De Pest Tot Napels is pas in 1713 voor het eerst uitgegeven. Het is echter niet geheel onmogelijk dat het in Amsterdam al in 1656 in handschrift heeft gecirculeerd (Anslo, 1713, p. 105-154, vgl. fol. * 4 verso aldaar). |
64 |
Schier ontvolkt: Dat bijna ontvolkt is (bepaling bij Napels) |
65 |
Putten: het pamflet Knuttel 7745 spreekt van ‘groote Hoolen’ waarin de slachtoffers werden begraven (fol. [2]recto). |
66-67 |
Langhs ... uitgelaaten: Die onbedwingbaar (wnt xvii, iii, 660) tot aan de Tiberstad, het rijk van de Paus, was opgedrongen (vat van Napels, ‘vanuit Napels’, uit r. 63 op). Inderdaad woedde de pest ook in Rome, maar maakte daar veel minder slachtoffers (Hollandse Mercurius, 1656, p. 107). |
68 |
seissen: zeis (enkelvoud, vgl. Kiliaan, 1599, Seyssen) |
69 |
omgesneen: omvergemaaid (in deze betekenis niet in het wnt) |
| |
| |
70 |
leedsaam: met leedwezen (wnt viii, i, 1237, deze plaats) |
|
om: tegen |
71 |
gekorven: doorsneden, dwz. geveld |
73 |
myn kennis: aangesproken persoon |
74 |
angh, en flaauw: die benauwd en terneergeslagen was (wnt ii, i, 447) |
75 |
Aam: Adem |
75-76 |
wat een luister Kreegh myn aanschyn: wat een helder licht begon mijn gezicht op te vangen |
77 |
beneevelt morgenlicht: metaforisch voor: zeer zwakke hoop |
78 |
Met: Zodra (wordt opgevat in r. 81) |
|
uw gedicht: dit gedicht is mij evenmin bekend als de Amsterdamsche Neederlander, aan wie het in een brief zou zijn toegezonden. |
81 |
Deurgebrooken helder blonk: Helder doorgebroken aan de hemel prijkte |
82 |
u gesondheit: op uw gezondheid (vgl. wnt iii, ii, 3378). Uit een dergelijke dronk bleek immers dat Six' vrees niet bewaarheid was geworden. |
83 |
met saanen: dwz. met de schuimbelletjes van een jonge mousserende wijn (?). Is saanen verwant met zaan, room? |
85 |
een frische Mentser pint: een kan frisse Mainzer wijn (wnt xii, i, 1928) |
86 |
int: inkt |
87 |
En een doek, om 't hoofd te doeken: En een doek om om mijn hoofd te wikkelen (?). Mogelijk maakt Six hier een toespeling op Anslo's gewoonte zich het hoofd te bedekken als hij dichtte. Lambert Bidloo beschrijft deze gewoonte aldus: |
Democritus zig zelfs beroofde van 't gezigt,
Om zig ontlemmerend van voorwerp door het ligt,
Te dieper de Natuur in de oirsprong te beoogen;
En Anslo, in zyn Geest van Rymen opgetoogen,
Zig dekte voor een wyl; tot dat hy, ten besluyt
Van zyn gepeynzen, bragt zoo schoone Vaarssen uyt.
|
In proza licht Bidloo zijn dichterlijke beschrijving nader toe: ‘hy had zig een gereedschap doen maken, als een Zonne-Scherm, 't geen hy op en neêr kon schuyven, wanneer hy bezig was te Digten, en eenen goeden inval krygende, aanstonds ophaalen, en opstellen’ (Bidloo, 1720, p. 129). Ik weet niet of Anslo deze gewoonte alleen had aangenomen om zich beter te kunnen concentreren of dat hij er een diepere bedoeling mee had. |
88 |
besoeken: me tot ... wenden |
90 |
myn kennis: hier: onze bekendheid |
91 |
Kloeker, dan te voor: Hechter dan ooit |
|
oprechten: doen aansterken |
92 |
Riep ... knechten: Riep ik vol vuur tot de knechten (tot wie Six zich al richtte in r. 83) |
93 |
heeft het val: als het uitkomt (vgl. wnt xviii, 245) |
94 |
al: helemaal, in zijn totaliteit |
96 |
mach heeten: kan noemen |
97 |
grooter staat: hoger positie |
98 |
Kleiner ... haat: Geen afkeer heeft van iemand van lagere positie en van de wereld (chiastisch verbonden met respectievelijk grooter staat en kerk) |
| |
| |
99 |
Krygh ik: Als ik ... krijg |
|
't is: dan is het |
100 |
gespraaksaamheit: (uw) vriendelijke omgang (wnt iv, 1785, deze plaats) |
101-102 |
om ... gevouwen: op die wijze (nl. met een antwoordbrief) om mijn hand geklemd |
103 |
voorste kennis: beste (opperste) verstandhouding |
104 |
trouwer styven: verdiepen en hechter maken |
106 |
Uwe liefelyke swaan: dwz. U, als grote dichter van lieflijke poëzie |
107 |
Sich nu pluisende: Die zich de veren nu plukt en gladstrijkt (wnt xii, ii, 2856) |
|
in de straalen: in de lichtstralen |
108 |
Sweedens Pallas: nl. Christina van Zweden, die in 1654 afstand had gedaan van de Zweedse kroon en was toegetreden tot de katholieke kerk. In december 1655 had zij haar plechtige intrede in Rome gedaan. Six' omschrijving verwijst naar Anslo's gedicht De Zweetsche Pallas, Of Wysheit Van Kristina, Der Zweden, Gotten, En Wandalen Koningin, Etc. van 1647. |
109 |
olyf: een olijfkrans |
110 |
Keetens: Voor zijn gedicht had Anslo in 1649 een gouden keten van Christina ontvangen (Knippenberg, 1913, p. 200-201). |
112 |
heure kroonen: dwz. die bekroningen voor haar zijn |
114 |
Teegenwoordigh, noch van veer: Hier aanwezig, of van verre, dwz. Na uw terugkeer in Amsterdam, of vanuit Rome |
115 |
Wat al flaauwe geesten: Hoevele mensen met een krachteloze (‘voedsel’ ontberende) geest ... nietl |
116 |
Amstels ypetakken: de iepen langs de Amsterdamse grachten |
117 |
Na: Naar |
118 |
singht, en sucht: bezingt of betreurt (nl. in treurzangen, of treurspelen) |
120 |
Onder Haaghsche lindeblaaren: toespeling op Huygens' Voor-hout van 1621 |
121 |
op gemeeten toon: in maatzang |
123 |
't versaaden: de verzadiging |
124 |
Van gesooden, van gebraaden: Van gekookte en gebraden spijzen |
126 |
werd: wordt |
|
|