Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 782]
| |
[461] Ontrouwe vrienden. Op de wyse van den 88 Psalm.aant.Myn heil, myn trooster, wat voor ink
Myn klaaghsche pen nu zal ontvallen,
Dat die van kooperrood, en gallen,
Wel swarter, dan de steenkool blink,
5[regelnummer]
Maar laat het oogh van myn gepeinsen,
Noch minder dan de haagel veinsen.
Hoe waarlik, als ik salf, en troost
Des heilgen geest verhoop t'ontfangen,
Op prikkels, die myn boesem prangen,
10[regelnummer]
Met meenigh sucht, om lucht, geloost,
Om vrienden, die ons trouwloos laaken,
Zoo moet dit blad na waarheit smaaken.
Myn vrienden, die ik meenighmaal,
Geneight met susters, en met broeders,
15[regelnummer]
Ontfingh ten huise mynes moeders,
Met welkomst, hulp, en duur onthaal,
Die vrienden zyn licht afgeweeken,
En weeten niet dan quaad te spreeken.
Myn vaader, die aan neef, en nicht,
20[regelnummer]
Ja allerlei verleege vroomen,
Vroom van ontfarmingh ingenoomen,
Op hun schynheiligh aangesicht,
Goedhartigh moest de handen bieden,
Mist wat hy wou hem zou geschieden.
25[regelnummer]
Maar hoede God ons quaalikvaart.
Wy maanen vyanden voor vrunden.
Waar zyn er, die ons voorspoed gunden,
Dan dry, of twee van goeden aard?
Och laat den vloek niet op hen druipen,
30[regelnummer]
Waar in sy wenschen wy versuipen.
Vergun ons een vreelievend hart,
Zoo sy de rechterwangh afsmeeren,
Leer ons de linker derwaarts keeren,
Geduldigh in verscheiden smart:
35[regelnummer]
Getroost of ons de menschen haaten,
| |
[pagina 783]
| |
Ghy weeuw, noch weesen zult verlaaten.
Verstrek ons, Heemel, Davids schild,
Zoo hy van vremdlingh, en van maagen
Vervolght, met nyd, en swaare plaagen,
40[regelnummer]
Hun steeksche pylen sach gespilt.
Uw hand wil ons verschil aanvaarden,
Wy vreesen dan noch hel, noch aarden.
|
|