toelichting |
Het gedicht staat op p. 593-594 van Six' bundel. |
|
annotatie |
|
|
1 |
Myn heil, myn trooster: Six richt zich tot God |
|
wat voor ink: welke inkt er ... ook |
3-4 |
Dat [...] blink: Hij moge dan ... blinken |
3 |
kooperrood, en gallen: koperrood (metaalsulfaat) en galnootaftreksel, stoffen die inkt een zwarte tint geven (vgl. wnt iv, 194 en vii, ii, 5531), maar hier ook als stoffen waaruit woede en haat blijkt (vitriool en gal) |
5 |
het oogh van myn gepeinsen: de neerslag van mijn overpeinzingen (mijn in dit gedicht zichtbaar wordende gedachten) |
6 |
Noch minder dan de haagel veinsen: Oprecht zijn zonder het minste smetje van onoprechtheid (nog ‘witter dan hagelwit’) |
7 |
Hoe waarlik: Even waarachtig (wordt opgevat in Zoo, r. 12) |
|
salf, en troost: vgl. heil en trooster (r. 1) |
9 |
Op prikkels: Op de pijnlijke gevoelens |
11 |
laaken: afwijzen, kwaad bejegenen |
12 |
Zoo: In die mate waarlik (vgl. r. 7) |
|
na waarheit smaaken: slechts waarheid spreken |
14 |
Geneight: Op toegenegen wijze, Hartelijk |
17 |
licht afgeweeken: zonder meer een andere weg ingeslagen |
20 |
verleege vroomen: ‘oprechte’ lieden in ongelegenheid (in problemen) |
21 |
ingenoomen: aangedaan, bewogen |
22 |
Op: dwz. Nadat hij ... had gezien |
23 |
de handen bieden: helpen, te hulp komen |
24 |
Mist wat hy wou hem zou geschieden: Moet de dankbaarheid, waarop hij hoopte, ontberen |
25 |
Maar hoede God ons quaalikvaart: God verhoede echter, dat het óns slecht zal gaan |
26 |
Wy maanen vyanden voor vrunden: dwz. Want dan zullen wij om een wederdienst komen vragen bij vrienden die vijanden blijken te zijn |
29 |
den vloek: de ellende, de tegenslag |
30 |
wy versuipen: dat wij zullen ondergaan |
32 |
afsmeeren: slaan (wnt i, 1454) |
33 |
derwaarts: naar hen toe (vgl. Lukas 6:29) |
34 |
Geduldigh: Lijdzaam |
35-36 |
Getroost ... verlaaten: Getroost met de zekerheid, dat U weduwe noch wezen zult verlaten, al haten de mensen ons. Via ons past Six het algemene weeuw, noch weesen toe op zijn familie. Six' vader was in 1639 gestorven. |
37 |
Davids schild: een bescherming als die van David |
38-39 |
van vremdlingh, en van maagen Vervolght: door vriend en vijand vervolgd (nl. zowel door Saul, als door de Filistijnen) |
39 |
nyd: afgunst |
40 |
steeksche: fel stekende (wnt xv, 970, deze plaats) |
|
gespilt: vruchteloos ... afgeschoten, verspild |