Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 778]
| |
[459] Zeelaurier der heerschappye van Venecie.aant.Osman, de doorn van Kristenryk,
In 't grootsche Stambel, langs de wyk
Van Asie, en Euroop, geheeten
Nieuw Rome, in prachtigh goud geseeten,
5[regelnummer]
Getuift, met parle, en met safier,
Raadslaande met den ryksvisier,
Om 't twistigh ryk in rust te stellen,
Kryght tydingh dat de Dardanellen,
Konstantinopels waaterpoort,
10[regelnummer]
Beleegert zyn, van boord, by boord,
Van sesensestigh houte eilanden,
Als of Veneci daar wou stranden.
Stuift grimmigh, van 't gekroont yvoor,
Geswollen, om 't swart borstligh oor,
15[regelnummer]
Gelyk een kaalekoet aan 't bloeijen,
Wanneer de bleeke lellen gloeijen,
't Gelykt, als of de tulband rookt,
Van bloed, dat in syn aaders kookt,
Hy snart, met trillinge der leeden,
20[regelnummer]
Hoe? derft dat aas, die onbesneeden
Schynheiligh, met een hand vol stofs
Noch naadren, onder 't oogh myns hofs,
En 's werrelds Keiserdom braveeren,
De blixem moet se als kaf verteeren.
25[regelnummer]
Men rukke een donderbaare vloot,
Van hondert zeekasteelen groot,
Galeijen, scheepen, en maoonen
Te saam, men vlieg in hunne koonen,
Verniele dien Evangelist,
30[regelnummer]
Hy speur syn ydlen hoop op Krist,
Men brengh de leste stad van Kreten,
En deese slaaven in den keeten.
De Bas, met zulken machtigh heeir,
Begeeft sich, als een hond, ter meeir,
35[regelnummer]
Op waatervoogels, blikketandend,
| |
[pagina 779]
| |
Voorwind, en roeijende, los brandend,
Op Markus waaterleeuw, die vast
Met smart verlanght, om weer te gast
Te gaan, op bloed van die heiloosen.
40[regelnummer]
Het soomersonoogh schynt bekroosen
Van rook, en vuur, en stof, en asch,
Opwalmende, uit de peekelplasch.
Dry deelen van de werreld sittren,
Van al het baldren, al het schittren.
45[regelnummer]
Den aavond siet de silvre maan
Niet, aan den Heemel, opgegaan,
Eer Bistons ysre zyn geschonden,
De zee vol bloeds, en van die honden,
Ten aas van vischbalgh, en van gier,
50[regelnummer]
En wrakken stremmende, als van wier,
En dertien swaare roofgaleijen,
Schaars met hun Bas de vlucht bereijen,
Verlaatende al de rest vermant,
Gevaan, te gronde, en in den brand,
55[regelnummer]
Tot lossinge van Kriste slaaven,
Die veele duisenden geen haaven,
Noch uitkomst, in hun martlery,
Voorsaagen, van 's Turks tiranny.
Zoo keert de Leeuw der Admiraalen,
60[regelnummer]
Een van Plutarchus heldenstaalen,
Marcel, of schoon een groove schoot
Syn leeven inruimde, aan de dood,
Vergoedt, met leevende laurieren,
Door vroome hulp der Batavieren.
65[regelnummer]
Hy sleept gedroghten trots te buit.
De seegemaar werdt omgeluidt,
Met grof geschut, trompet en trommers,
Tot vreughd van alle Kristendommers,
Langhs om, en afgeleegen zee:
70[regelnummer]
Dat gantsch Turkyes hart doorsnee.
| |
[pagina 780]
| |
Zoo barsten opgeblaase kaaken,
Wanneer Gods vuist wat past te raaken.
Godt schendt het Goliatsche rot,
Dat met den kleinen David spot.
|
|