Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 746]
| |
[436] Mildicheit, aan Tomas Alein, Sjerif van Londen.aant.Goede Alein, myne rymersstof
Heb, by uw achtbaarheit, verlof
Te vraagen: waarom noodt ghe my,
Die, binnen Londens heerschappy,
5[regelnummer]
Een vreemdlingh ben, u onbekent,
Weer aan uw ryke disch, ontrent
Veel hoogh gesachs van deese stad,
Dat daar een jaar uit silver at,
Wanneer 't haar honger wel geviel,
10[regelnummer]
Terwyl uw stoel 't Sjerifschap hiel?
Is 't om de kennis aan den stam
Der Sixen, toen ghy, t'Amsterdam,
Twee jaaren wierd een jongh droogist,
By vanden Bergh, die noch veel wist
15[regelnummer]
Te roemen van uw dienst, en trouw,
Bekommert dat hy nimmer zou,
Na uw te dank voldienden tyd,
Van knecht verandren met profyt?
Of is u al dat droogh geslacht
20[regelnummer]
Zoo welkom, en zoo hoogh geacht?
Gelyk die pottebakkers soon,
Geklommen, op een kooninghs throon,
Syn ambacht seegende, met gunst,
En potaard prees, by silvre kunst.
25[regelnummer]
Of is 't uit puure mildicheit,
Die uwen inborst deuchdigh vleit,
Met straalen gouds, als blaauw lasuur
Verguldt, met aaders van goud vuur?
Den Heemel stort vergeefs den vliet
30[regelnummer]
Van welvaard, op uw tichels, niet.
Gelyk de Son, niet voor sich self,
Maar voor de werld, van 't hoogh gewelf,
Den dagh maakt, zoo geniet dit land
Veel weldaads, van uw ryke hand.
35[regelnummer]
Wie wint, en spaart, en geeven kan,
| |
[pagina 747]
| |
Die is te recht de ryke man.
De milde deughd, in syden wit,
Draaght, in heur elpen slinker lid,
Een spaarpot, van geslooten staal,
40[regelnummer]
Draaght rechts een ander van metaal,
Dat sy, met passers, oopen doet,
Dat omgehelt, verscheiden goed,
Van kostlikheeden maatigh giet.
Op bloote vloeren valt er niet
45[regelnummer]
Een parlen grein, noch goude beet,
Maar al in palmen daar gereedt,
Om met een schoon gelaat t'ontfaan,
Die veele ondankbaar heenen gaan.
Hoe loflik dat ghy jaaren lank
50[regelnummer]
De vierentwintighmanschaps bank
Vereerde, onkreuklik, in 't gerecht,
Werd van de milde Nimf geseght.
Wie niet verslingert is op geld,
Doet recht, noch weesen geen geweld,
55[regelnummer]
Schoon hem de goudlist glas aanbiedt,
Waar door men kromte rechten siet.
Rechtvaardigheit, in 't Scheepenschap,
Klimt op den Burgemeestertrap,
Of kryght het Tweemans raadsgewaad,
60[regelnummer]
Als ghy voldraagen braaf verlaat.
Dat zulke, ook 's volks getuigenis,
Geen flettery, noch beuslingh is,
Zal d'ongebooren verre dagh
Doen blyken, zoo men leeven mach.
65[regelnummer]
Wanneer u Londens burgery,
In haare stad, met hoogh gety,
In wynmaand, en verdienden eer,
Inwyden zal, tot opperheer,
Geleidt van elke gildgalei,
70[regelnummer]
Met hun banier, en liverei,
| |
[pagina 748]
| |
Met spel, en schieten langhs den Teems,
Bevolkt van inheemsch, en uitheemsch,
Naa Withal, by Prins Olivier,
Uit welkers hand ghy 't hooghst bestier,
75[regelnummer]
En schoutschap, op gestaafden eed,
Dan heiligh aanneemt, en bekleedt.
Drogisten roem dan, op dat hoofd,
Dat u een groote faam belooft.
Roem u dan saaligh borgery,
80[regelnummer]
Zoo bloeijende, in een juitinghty:
Waar ooverheen, als sonneschyn,
Gerechtigh, en milddaadigh zyn.
|
|