Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 742]
| |
[433] Onweer te Vlissingen.aant.Hoe haalt de soomer 't herrefstweer,
Zoo koulik in, met reegenvlaagen,
En suider stormen, op dit veer,
Der Flessenaars, die niet ontsaagen,
5[regelnummer]
Ten hoone van den landtiran,
Den neef van Alba op te hangen:
Die eeven rustigh man, voor man,
Met waapentuigh, en blixemslangen,
D'onmenschelyke tiranny,
10[regelnummer]
Van hun manhafte muuren wurpen?
Hoe bruist, en kluist het zeegety,
Als of het Vlissinge in wou slurpen,
Benydende myn reis, na Sluis?
De locht bestolpt, met bruine wolken,
15[regelnummer]
Bestraalt des daaghs noch mensch, noch huis,
Bestaarent 's nachts geen soute kolken.
Hoe blyven wind, en waaterheer,
Zoo gram te waater, en te lande?
Waar mee set ik hun gramschap neer?
20[regelnummer]
Zyn sy gedient met offerhande
Van stieren, en dolfynen bloed?
Wie zyn de zoo verbolge gooden?
Is 't Eol, in geberght gevoedt?
En volght Neptunus syn gebooden?
25[regelnummer]
Wegh, wegh, met deese afgoodery,
Waar in de heidenen verdronken,
Onsterflike eer van poësy,
Aan konstge menschen, licht geschonken.
Die Heemel, Aardryk, en de Zee,
30[regelnummer]
Met synen geest, uit niet, kon scheppen,
Door eenigh woord, bestormt de ree,
Waar schuit, noch schipvaard seil durft reppen.
Hy die de valschgenaamde Goôn,
In graavenasche langh verdweenen,
35[regelnummer]
Eens daagen zal, voor synen throon,
| |
[pagina 743]
| |
Als ziel, en lichaam weer vereenen,
Die allergod viert zoo den toom,
Aan ongestuime storremwinden,
En d'alvernielend graage stroom,
40[regelnummer]
Die hy, in synen vuist, kan binden.
O alvermoogende oppermacht,
Bedaar uw toorn, hoewel rechtvaardigh,
Bedaar het onweer, deesen nacht,
En straf ons niet, al zyn wy 't waardigh.
45[regelnummer]
Och laat de nieuwe daageraad,
Met zeegeschrei, ons niet ontwaaken,
Om scheepsverlies, en teegenbaat,
Die armen, en die weeuwen maaken.
Maar laat het vriendlik sonnelicht
50[regelnummer]
Noordoostlik labberkoeltjes waalen,
Dat wy, aan uw genaa, verplicht,
Het zeil, in top, niet zeewaarts, haalen.
Om dat de Fransman buiten om,
Langs Vlaandren, teegen recht, loopt stroopen:
55[regelnummer]
Doch voert ons, met uw Engeldom,
Wy vaaren wel, waar dat we loopen.
Het offer van een dankbaar hart,
Dat u voor stallen kan behaagen,
Werd, van uw knechten, op het bard,
60[regelnummer]
Van lofaltaaren, dan geslaagen.
|