Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 733]
| |
[428] Op het Latynsche dankdicht, van Amandus Fabius, Norbertyn te Nineve, voor het geschenk van syne Hoogheit Leopold Wilhelm, aertshertoch van Oostenryk, steedehouder der Spaansche Nederlanden.aant.Damaskus vruchtbre daadelstam
Geeft malse daadels, naa veel jaaren,
Maar van u, goede boonaard, quam
Al vroegh de vrucht der baakelaaren,
5[regelnummer]
Die God Apol zyn toegewydt.
O vernen stronk, ghy draaght wel boonen,
Maar beeter dan de boonetyd,
Waar mee de moeslui taafels kroonen,
Wanneer de soomer vruchtbaar word.
10[regelnummer]
Die, naa de hulse, in weinigh weeken,
Geplukt, van tuinloof, dat voorts dort,
Den armen mensch wat moeds inspreeken,
Hoewel hy endlik moet vergaan,
En sonder grooter luister sterven:
15[regelnummer]
Daar uwe lauwerboon, en blaân
Een naam onsterfelyk doen erven,
Aan groot, en klein, van zulken loof
Gekroont, gesprooten uit uw herssen.
Ghy kroonde Leopold te hoof,
20[regelnummer]
Met lauwervrucht, van Roomsche versen,
Voor silver van syn ryke gaaf.
Dat licht, op d'eevenaar, geleegen,
Uw bloemgaave, in waardy, zoo braaf
Niet ooverhaalt, noch op kan weegen.
25[regelnummer]
Het was geen silver paradys,
Maar louter groen, en schoone bloemen,
Waar God voor 's werrelds hooghsten prys,
Al 't vee, en loof den mensch liet noemen.
Al bralt die Oostenryker Prins,
30[regelnummer]
Met zoo veel vlechtselen laurieren,
Van Franschen, om zoo veel gewins,
Terwyl hy Brussel mocht bestieren,
Van waar door dappren raad, en daad,
Gesterkt, met Spanjes silvre vlooten,
35[regelnummer]
Hy Mars van Vrankryk weederstaat,
| |
[pagina 734]
| |
En buiten Neerland houdt geslooten,
Noch seegh die roem, met hem, in 't graf,
Indien geen diergelyke veeder,
Van Boonaards, hem onsterflik gaf,
40[regelnummer]
Den lauwerbalsem, en den ceeder.
De glori van de tongh is broos.
Geleerde penspraak duurt altoos.
|
|