Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 729]
| |
[426] Geusemirakel.aant.Wat breekt men, in Vlaandren, al winds, en gekaakels,
Met onse Lievrouw, en der heilgen mirakels?
De geusen allykewel loovense niet,
Om dat men, in Holland, geen wondren meer siet.
5[regelnummer]
Waar echter, zoo vroome, zoo goe kattelyken
Niet minder, deur brillen van kloosterbroers, kyken.
Want zoo men de geusen mirakels liet sien,
Sy boogen licht, voor de gestorven; hun knien.
En zouden, met troepen, sich, laaci, bekeeren,
10[regelnummer]
Daar niemand nu heilgen, noch paapen wil eeren.
Hoe seldsaam, hoe wonder is 's werrelds beloop?
Nu brengen Kalvyners, een wonder te koop.
Een wonder der wondren, gebeurt in dees daagen,
Dat geusen gelooven, hier deeden en saagen.
15[regelnummer]
Heer pater Joannes, die deeglike man,
Die Kristus, Gods soone, heel wonderlik kan
Verlyven, in ouwels, met krachtige reeden,
Verkieskaauwt, verswolgen, verandert in leeden,
Die goede, die wyse, die saalige sul,
20[regelnummer]
Bedienaar der missen, op nonnen gelul,
Afgryslik gehoornt, in een beere kasuivel,
Verandert zoo 's nachts in een baarliken Duivel.
Komt spooken, in 't oogh van een geusende maaghd,
Terwyl se de vaaten, en keukenhaard vaaght,
25[regelnummer]
Om heur, deur mirakels van schrik, te bekeeren,
Dat hy, met geen preeken, te vooren kon leeren,
Hoe schoon hy ook kalde van onse Lievrouw,
En Pieter den hoeksteen van Romes gebouw.
Het meissen verschrikkend, roept, ben je Gods Engel?
30[regelnummer]
Komt an me: maar ben je de Duivel? jy bengel,
Gaat van men. En eindlik, niet langer verflouwt,
Grypt moedigh een eindjen heet eekelen hout:
En, sonder besweeren, of kruisjes te maaken,
Past louter den Duivel, op 't hooft, wat te raaken.
35[regelnummer]
Se touwt hem, se beukt hem, als drooge abberdaan.
| |
[pagina 730]
| |
De duivel, die stom is, gevoeligh van slaan,
Werd spraaksaam, en kryt, als het maagerste verken.
De meester, en huisvrouw, die 't hooren en merken,
Hoe 't haapert, geloopen, gevloogen met haast,
40[regelnummer]
Die roepen, hou Geertruid, en schreeuwen verbaast,
Houd op, ei, houd op, het is Pater Joannis,
Jou verken, houd op, of je slaat hem, tot panvis.
Neen, snauwt sy, ik roskam de duivel maar dood.
Se teikent dien weerwolf zoo blaauw, en zoo rood:
45[regelnummer]
Dat eer dan drie daagen, die geest komt te sterven.
Dat Amstels bagynen, in d'oude kerk, swerven,
By daagh, en by nacht, om te wyden de stee,
Om d'arme Jans ziele, begraaven alree,
In 't vaaghvuur, gepynight, en knarssende op tanden,
50[regelnummer]
Ten Heemel te helpen, deur Zielmis offranden.
O heerlik mirakel, by geusen geschiedt!
Hun duivel is dood, wie en geust er nu niet?
|
|