Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 728]
| |
[425] Hoovaardyes dwaasheit.aant.Gezielde romp,
Van 's werrelds klomp,
Uit niet, en door een woord geschaapen,
Wat wilt ghy u, aan hoovaardy,
5[regelnummer]
Die schoon gemaskerde harpy,
Hovaardelyk verlieft vergaapen?
Wat is uw oogh
Dan stremmlend loogh,
Of peekelglans, in teere vliesen?
10[regelnummer]
Wat is uw vleisch, op wormenweb,
Zoo prachtigh, dan geronnen leb,
Het voedsel flus, voor wormekiesen?
Wat oovervloed
Hebt ghy van goed,
15[regelnummer]
Dat God niet goedigh heeft gegeeven?
In wat besonder kleed van deughd
Is uw hooghmoedigh hart verheught?
Waarom wil 't booven andren streeven?
De hoovaardy,
20[regelnummer]
Die schoone pry
Is, in den Heemel, eerst gebooren:
Daar naa, op aarde, in 't paradys.
Sy stak tweemaal naa d'opperprys,
Maar heeft heur wit verdoemt verlooren.
25[regelnummer]
Hoovaardigh werk,
Hoe kloek, en sterk,
Gelykt een golf, tot aan de wolken,
Gebraakt, waar sy heur kracht misbruikt,
En plotselyk, aan schuimsel, duikt,
30[regelnummer]
Den naam verliesende, in de kolken.
O Ziele keer,
U, naa den Heer,
Den seedespiegel van laagh leeven,
Wat lee syn armoe niet voor spot?
35[regelnummer]
Al wie sich needrich houdt, met Godt,
Werd heerlyk, by den Heer, verheeven.
|
|