Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 692]
| |
[405] Lykbalsem.aant.Niet waar? daar is veel aangeleegen,
Of 't bloote lyk ten graave daalt,
In rottend sand, eer langh versweegen,
Dan of 't gebalsemt, in een naald
5[regelnummer]
Van hardsteen, toorenwys verheeven,
Als 't prachtigh graf van Cheopes,
Met eeretittels, zy beschreeven,
Bewaart, in mirre, en alöes?
De dood verguist de hoovaardye,
10[regelnummer]
Vernoeght, met hout, en schaamrigh doek,
Van seeven voeten, op een rye
Gedompt, in een verlooren hoek,
Of naakt geswolgen van de baaren.
Al wat natuur heeft voortgebracht,
15[regelnummer]
Uit aarde, wil se weer vergaaren,
In d'algemeenen schoot, en nacht.
Sy kan te noo geweld verdraagen,
Dat stof gelyke stof braveer.
Sy keurt, ten einde van de daagen,
20[regelnummer]
Geen onderscheid, in knecht, en heer.
Wie specerye, en trotse wooningen
Besorgen dart, voor syne dood,
Die werd, gelyk Egiptens kooningen,
Gesteurt, en van het graf ontbloot.
25[regelnummer]
Verscheept, geveilt, gekrookt, gebryselt,
Uit dommigheit, van Artseny,
En, in d'apteek, tot stof, gevyselt,
Gemenght, in drankjes, voor mumy,
Ter heilinge van halve dooden.
30[regelnummer]
Dat geldbaar feit herstelt 't gebrek
Van dooden reeuwsel, nu van Jooden,
Uit groot Alkairo, met Grieks pek,
En Sodoms teer, om galgelyken
Gereeuwt, gebracht, en valsch verkocht:
35[regelnummer]
Dat, als mumy, misbruikt, tot stryken,
| |
[pagina 693]
| |
Ook, in den artskroes, jonghst gerocht.
Wat scheelt dit van de menscheneeters?
Vier stuivers 't pond van menschevleesch.
Weet nu een Kristemensch niet beeters,
40[regelnummer]
Dan dat men mensch, met mensch, genees?
Al wat de lyksalf meint te heilen,
Kan dat geen ander godlik kruid,
Hoe gnas men dan gesondheits feilen,
Voor Noachs groote werreldschuit?
45[regelnummer]
Al wat men, laaci, meint te schuimen,
Uit kooksels van gebalsemt bloed,
Dat loost de beurs, in sieker fluimen,
En ongemerkt, in schoorsteenroet.
O menschen, wilt ghy u besorgen,
50[regelnummer]
Van balsem, en een piramyd?
Versorgh uw zielen alle morgen,
Met goude deughd, die nimmer slyt.
|
|