Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 672]
| |
[394] Londensche Cipressen, op het graf van Kornelis Bikker, heere van Swieten, &c. Burgemeester, en raad t' Amsterdam.aant.Hoe snorren, d'onverwachte pylen,
Van rouw, en quellingh oover al,
Ook daar ik, op 't onthooft Withal,
Myn aandacht slaa, van 't Y, veel mylen?
5[regelnummer]
Hoe doet men my, op straat, verschieten,
Gegreepen schierlyk by een schoot?
Al weer een Burgemeester dood.
O menschen! wie? De Heer van Swieten.
Kornelis Bikker, van de Bikkers,
10[regelnummer]
De leste broeder, die met lof,
Den drukker korts gaf eedle stof,
Als Amstels opperste albeschikkers.
Wel rymer, nu weer aan het rymen.
Oei my, hoe gaat my dit ter hart?
15[regelnummer]
My smart myn meedeburgers smart.
Nu rymen? al myn rymen swymen.
O! wat al luister, in twee weeken,
Gingh 't Amsterdamsche raadhuis af?
Flus groef men Korver, in het graf,
20[regelnummer]
Die voor den staat zoo braaf dorst spreeken.
Nu draaght men 't lyk des kloeken vaaders,
Die tot geslis van oorloghspest,
Met Engelands gemeene best,
Een was der trouwste vreedaanraaders.
25[regelnummer]
Die 't onweer, dat er scheen te rysen,
Toen Neerlands hooftstad wierd beleght,
Heeft neergeleght, met geen gevecht,
Maar trots, met ampten af te wysen.
Nochtans de dankbaare gemeente,
30[regelnummer]
Op 't daagen, naa die duistre nacht,
Heeft kryghsgeweld, om plicht, veracht,
Haar kroon herciert, met dat gesteente.
Die weldaad was niet om waardeeren,
Noch al syn diensten, in den raad,
35[regelnummer]
Geoeffent, voor den ondersaat,
| |
[pagina 673]
| |
Alzulken zyn recht voesterheeren.
Hoe dikwils heeft hy willen sweeten,
Tot weeringh van bedrieghlikheit,
Door bankrottieren snood beleid,
40[regelnummer]
Tot dat die boelbank was geseeten?
Waar meede was hy niet bekommert,
In dees bekommerlyken tyd,
Die eendraght, tusschen broers, schier splyt,
Van veel verwarringen beslommert?
45[regelnummer]
Hy rust wyl wy niet konnen rusten.
Het doodlyk onrust geeft hem rust.
Zoo werd een schoone vlam gebluscht,
In asche, als bei die uitgebluschten.
Die heldre starren gingen onder,
50[regelnummer]
En 't is noch verre van den dagh.
Het licht wel, maar niet als het plagh.
Het vol getal schynt tweemaal ronder.
Men slaa 't gesicht, met starrewysen,
Rond Heemelwaarts, om ander vuur,
55[regelnummer]
In d'een, of d'ander laater uur,
Den Horizon te sien ontrysen.
Gins straalt een hooge star veel lichter,
In Amstels toppunt, dan te voor:
En let men op het glanssend spoor,
60[regelnummer]
't Is Pater, Kolonel, en richter.
Wat wil die schoone glans beduiden?
O Vaader, wees een leidstar van
Uw kinderen, dat 's alle man:
Zoo doolen sy, in Noord, noch Suiden.
|
|