Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 648]
| |
[380] Liefdes voorbeeld, afgebeeldt door P. Rubbens.aant.Lykt onse kaamer nu een kluis,
Of jammerlyk gevangenhuis,
Als waar Cimona sat ter dood
Veroordeelt, aan den hongersnood?
5[regelnummer]
Waar syne dochter gevernist,
Met liefdes reeden, doch vol list,
Verlof heeft, van den strengen raad,
Om vaader, daagliks, met een praat
Van troost, en een versachtend woord,
10[regelnummer]
Te leiden, aan te sachter moord?
Waar sy, in zoo een dekkleed, soet
Heur voeder, met heur teepels voedt,
En hem syn korte daagen rekt,
Zoo dat het vonnis werd begekt?
15[regelnummer]
Het moet wel weesen, want wy sien
Een grysen stok, gins, op syn knien,
Langhs strooije stoppels, moedernaakt,
Behalven 't deel, dat schaamrigh maakt,
Van groen bedekt. Een muur die boeit
20[regelnummer]
Syn handen rugglinghs, schier verschroeit.
Hy rekhalst, aan een schoone borst,
By hem geseeten, die syn dorst,
En rammlend vel, met melk, vervult.
Hoe vleijend leit, hoe trouwlik krult
25[regelnummer]
Heur rechterhand, om 't schouderblad,
Van vaader, en hoe drukkend spat
Sy slinks de volle melkfontein,
In vaaders mond, terwyl het klein
Ontkleede jonghske, op goudgeel stroo,
30[regelnummer]
Onkundigh slaapt, hoe grootvaar zoo
Het kostjen, uit syn mondjen, suight.
Helaaci! let, hoe schrikkigh buight
Dat traanende oogh het aansicht om.
Heur dunkt, se hoort een stil gemom,
35[regelnummer]
Van iemand, die heur doen bespiedt.
| |
[pagina 649]
| |
Indien ons sien te rechte siet,
O vrouw, zoo is er vry wat an.
O dochter, trouwe moeder van
Dien ouden vaader, sluit die kas,
40[regelnummer]
Van blank omparlemoert albas.
Sluit toe dat sneeuw, met purperrood,
Zoo eedel kleedende uwen schoot:
Op dat die melkrobynepyp,
Veele ongetelde daagen, syp,
45[regelnummer]
En d'arme man dat listigh luk,
Noch langh, geniet, in synen druk.
Want voor die ysre traali staan
De wachters loerende, op verraân,
Den snof half hebbende, in den neus,
50[regelnummer]
Van vaaders lange leevens leus.
O! wondre liefde, sonder end,
Wy vreesen ghy zyt al bekent:
't Zal u, noch vaader licht vergaan,
Gelyk 't aan Pero heeft gedaan.
|
|