Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 630]
| |
[367] Dank voor gesonde geneesmiddelen, aan Abraham Grenier rechtsgeleerden te Middelburgh.aant.Wat dank ben ik u schuldigh,
Grenier, geneegen hart, dat ghy, zo seer sorghvuldigh,
U, tot uw reisbroers hulp, liet aangeleegen zyn,
Tot slissingh van syn milts onlydelyke pyn?
5[regelnummer]
Die poedertjes, die pillen,
Goed om te braaken, om te sweeten, om te stillen,
En 't wyse voorschrift, tot welleevens onderhoud,
Zyn middlen, waar hy hoop van beeternisse op bouwt.
Hy was, bykans ses maanden,
10[regelnummer]
Een proefsteen, voor de konst der geisren, die veel waanden.
Wat heeft men hem al dreks, en in, en uitgejaaght?
Zyn ziel wierd nimmer zoo, in reisgevaar, gewaaght.
Syn kok verschafte kappers,
Cikrei, korent, fyn vleisch, en meest gebraan, de tappers
15[regelnummer]
Geheeten Moeselaar, en Weesp, die schonken 't glas:
Syn oeffningh, 's morgens meest, viel, naa het quam te pas.
Wat voordeel kan hy vinden?
Hy siet de frische bloem van syne jeughd verslinden
Syn kaaken vallen in, syn sterkte die beswykt,
20[regelnummer]
Zulks hy een dooden mensch, of leevend lyk gelykt.
Wat voor ses jaar aanminnigh,
En vriendelik geleek, werd, in hem, nu onsinnigh,
En walgelyk bespeurt, 't verveelt hem dat hy spreek,
Hy kan niet suurder sien al dronk hy sterken eek.
25[regelnummer]
Hy grouwelt van de straaten,
Of wandelt hy, strax werd de krankheit ingelaaten.
De weeke milt, smelt, als een blaase, en noopt het hart:
Se dryft hem, naa een bank, in bochten, met veel smart.
Daar leit hy, als een eegel,
30[regelnummer]
Gekrompen, niet gelyk een i, of rechte reegel,
Maar als, in 't cyffertal, een omgekromde twee,
Of leste letter, in het Neerlands a b c.
Maar booven al dit lyden,
Zoo dunkt hem een rapier, door 't ingewand, te snyden,
35[regelnummer]
Wan hy onnoosel hoort, uit een vileine keel,
| |
[pagina 631]
| |
't Zyn ooverblyfsels van een Veneciaansch bordeel.
Indien hy dan, heel veiligh,
Het teegendeel besweert, zoo noemt men hem een heiligh,
Die, oover gloenden turf, gegaan heeft ongeschendt,
40[regelnummer]
Hoe wel men huidendaaghs geen heiligen meer kent.
O! tyd, o! boose seeden,
Voortteelende 't gevolgh schier vast van zulke reeden,
Wat baat hem goeden raad, te weesen bly gemoedt,
Daar siekte, en zulk verwyt, swaarmoedigheit self voedt?
45[regelnummer]
Maar weer heeft hy beslooten,
Sich, wyl hy suiver is, aan laster, niet te stooten:
Hy gaat, met nieuwen lust, gebruiken d'artseny,
Van Middelburgh, en stelt de wanhoop, aan een sy.
O reisbroer, ondertusschen
50[regelnummer]
Zal syn gedachtenis, van binnen, d'uwe kussen,
Voor meededoogentheit, en voorsorgh, die ghy leedt,
Die uwe beeltnis, in syn boesem, dieper sneedt.
Indien hy komt te sterven,
Zoo laat d'ontleeder vry syn borsten oopen kerven:
55[regelnummer]
Daar zult ghe klaarder sien uw eigen weedergaa,
Dan Kristus hoofd, in doek, van vrouw Veronika.
Maar raakt hy aan frisch leeven,
Zoo werd u, neevens God, syn heilingh toegeschreeven,
En syn gesondheit strekt dan Goode, en u, ten dienst.
60[regelnummer]
De vriend dient synen vriend voorsienst, en onvoorsienst.
|