Gedichten (2 delen)
(1991)–Joannes Six van Chandelier– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 627]
| |
[366] Troost aan W. Kodde vander Burgh, scheepsgebieder, oover het afsterven van syn soone Johan, voor raad naa Oostindie gevaaren. voor M. Smits.aant.Waarom, o Kodde, druipen
Uw oogen, al den dagh,
Van traanen, heele kuipen,
Met jammren, om den slagh,
5[regelnummer]
Des doods, aan uwen soon, gegeeven,
Na d'algemeinen loop van 't leeven?
Hy is, helaas, gestorven,
In 't quikste syner jeughd,
De doodsbyl heeft gekorven
10[regelnummer]
Dien boom van zoo veel deughd,
Als in syn schorsse was geslooten,
In schoone takken opgeschooten.
Syn lente droegh geen bloemen,
Maar rype herrefstvrucht,
15[regelnummer]
Dat wyse mans doet roemen,
Doet werden wyd berucht,
Om uitgekooren, neeven Heeren
Van staat, landschappen te regeeren.
Hy hadde, in trouw, en yver,
20[regelnummer]
Aan Enkelhuisens maaghd,
Als stads geheimenschryver,
Acht jaaren, langh, behaagt,
De keur, en handvest, in syn handen,
Was goud, op toetsen van verstanden.
25[regelnummer]
Daar uit, als Raad, beroepen,
Voer hy naa Indus strand,
De nieuw Bataavers sloepen,
Met hooge Raân van 't land,
Die naadren reede, vol verlangen,
30[regelnummer]
Verblydt, om hem, aan boord, t'ontfangen.
Maar, laas, se staan bedroogen,
In al hun hoop vergist,
Se sien, met treurige oogen,
Syn laauwe lyk gekist:
35[regelnummer]
Dat sy, met hartlik ongenoegen,
| |
[pagina 628]
| |
In 't Raadhuis niet, maar grafwaarts droegen.
Een, uit den hoop der Raaden,
Insiende 's menschen aard,
Aan een, van brosse draaden,
40[regelnummer]
Zoo ras hy is gebaart,
Spreekt tot de wysen van het Oosten,
Om syne meederâan te troosten.
Wat baat het of wy klaagen?
Al leit dat groot verstand,
45[regelnummer]
Zoo blyven wy doch schraagen,
Als voor, ten dienst van 't land.
Help maar een jaartjen langer trossen,
Dan koomen andren ons verlossen.
t'Onrecht beklaaght men lyken,
50[regelnummer]
Te vroegh, gestort, in 't graf,
Schoon op den trap der ryken,
Om 's Neederlanders staf,
Te doen ontsien, by Indus Gooden,
O! dwaasheit oover saalger dooden.
55[regelnummer]
Veel beeter is 't daar booven
Te sitten, in 't ontal
Der Englen, om te looven
Den Kooningh van het Al,
En met hem eeuwigh te gebieden
60[regelnummer]
Den Heemel, en de werreldlieden.
O Vaader, sie uw soone,
Daar in dat saaligh Oost,
Gekroont, met d'Engelkroone,
Laat u dien blyden troost.
65[regelnummer]
Wel saaligh, wien die mach gebeuren.
Houd op, houd op, van meer te treuren.
Wat scheelt het, op het waater,
Te sterven, of op 't land,
Een jaartjen eer, of laater,
70[regelnummer]
Aan dees, of geene kant?
| |
[pagina 629]
| |
't Zy oud, of jongh, 't zy ryk van erven,
Of arm, wy moeten alle sterven.
Houd op van schreijens quaalen.
De droeve locht stort nat,
75[regelnummer]
Maar schiet weer blyde straalen.
Zoo stryk uw rimplen glad.
De kinders worden ons gegeeven,
Juist niet om allerlangst te leeven.
|
|